Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE MAN JOB

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE MAN JOB

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Job 1:1: “Daar was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en die man was opreeht en vroom en God vreezende en wijkende van het kwaad.”

D IT getuigenis omtrent Job is waarachtig. Hij, die de harten kent en de nieren proeft, heeft het gegeven. Zijn oordeel is altijd rechtvaardig. Hij oordeelt niet vol-gens het aanzien, gelijk wij veelal doen; God ziet het harte aan, en voor Hem is niets verborgen.

De Heere kende Zijn knecht en kind, Job. Kende hem van eeuwigheid; eer iets van hem begon te leven. Zijn naam als uitverkorene en kind Gods, stond in het Levensboek. Hij was een wederge-boorte deelachtig; natuurlijk en geestelijk gebor-en. Hij wandelde op den Hemelweg en braeht het ver door Gods heiligmakende Geest, in de heilig-making. Hij werd en was daarin nooit volmaakt. Zeker wilde hij dat wel; maar het kwam er niet toe. Wij gelooven dat Job was en bleef door de genade Gods: Een klager over zichzelf en een roemer in den Heere. Dan was hij op z’n plaats. Ook nog het kind des Heeren. Paulus was en bleef een klager over zichzelf en een roemer in den Heere. Hoewel hij, in geloofsvereeniging met Christus, Zijn verheerlijkt Hoofd, het ver bracht in heiligmaking; we hooren hem in Rom. 7 uit-roepen: “Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God door Jezus Christug, onzen Heere.”

Job kende en bezat een verlosser. Na bange strijd en worsteling mocht hij getuigen: “Ik weet mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; en als zij na mijne huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vleesch God aanschouwen; Denwelke ik voor mij aan-schouwen zal, en mijne oogen zien zullen, en niet een vreemde: mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot.”

Job was dus een geloofs-man. Hij bezat het ware geloof. Gij ook, lezer? Vergeet echter niet, dat Jacobus spreekt van een dood geloof en een levend geloof; van een onvruchtbaar en een vruchtbaar geloof. “Gelijk het lichaam zonder geest dood is, alzoo is ook het geloof zonder de werken dood,” Jac. 2:26.

Velen bespreken thans een groot geloof, maar kunnen met al hun geloof min of meer de wereld dienen. Domine’s, ouderlingen, diakenen en leden, worden met al hun groot en vele geloof op het bal-veld gevonden, en dienen met de wereld—de wereld. Zou dat ook een levend geloof zijn, een heerlijk vruchtdragend geloof, gelijk Job mocht bezitten?

Als een vruchtbare boom, geplant aan een frisschen stroom, zien we Job voor het aangezicht des Heeren. Job was een man van zelfverlooche-ning. Blijmoedig gedacht en betrachtte hij Gods wet, zoo bij dag als nacht. Job was overal vroom en Godvreezend. Op hem is waarlijk toepasselijk:

Want hij zal zijn gelijk een frissche boom,
In vetten grond geplant bij een stroom,
Die op zijn tijd met vruchten is beladen,
En sierlijk pronkt met onverwelkte bladen;
Hij groeit zelf op in ramp en tegenspoed;
Het gaat hem wel; ‘t gelukt hem, wat hij doet.

Schrijvers zijn het er niet over eens, wanneer Job geleefd heeft. Deze schrijver weet het ook niet zeker. Soms is hij geneigd te denken, dat hij leefde voor Abraham’s tijd; dan geneigd te denken dat hij leefde na Abraham, wellicht ten tijde als Israel in Egypte was. Hoofdzaak is dat hij heeft geleefd; heeft geleefd als een Godvreezend man; heeft geschenen als een licht in de duister-nis; dat hij voorbeeldig heeft geleefd.

Duidelijk zegt ons de Schrift waar hij woonde en zijn tent had mogen opslaan. Het was in het land Uz. Hoe kleine naam! Van meer beteekenis is, dat de man die in Uz woonde, klein door en voor God was. Klein voor dat God hem leidde in den oven der beproeving; en hoe klein was hij toen God hem er uitleidde. Toen hij getuigde: “Met het gehoor van het oor heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog. Daarom verfoei ik mij, .en ik heb berouw in stof en asch.”

Zalig, zalig, niet te wezen,
In ons eigen oog voor God.

Dat kende Job; kennen wij het ook? Kennen wij een plaats des berouws? Daar worden bittere tranen over de zonde gestort. Die leeren ook zoete tranen kennen.

We willen nog iets aanhalen, dat we over het land van Job, gelezen hebben: “Het gevoelen dat onder de Geleerden vele en aanzienlijke voor-standers vindt, houdt Uz, Arams zoon, en Sems kleinzoon, Gen. 10:29, voor dengene die aan dat land zijn naam medegedeeld, en het door zijne nakomelingen bevolkt heeft. Volgens hetzelve zou men die landstreek voor het land Uz te houden hebben, welke gelegen was tusschen den Libanon en Antilibanon, doorgans het lage Syrie ge-noemd. Dit land is genoegzaam hetzelfde dat de Grieken genoemd hebben Cele-Syrie, dat zich uit-strekte Oostwaarts van de Jordaan, Noordwaarts van Damaskus naar steenachtig Arabie, en Zuid-waarts naar het land van Edom.”

De man Job was oprecht. Dat is een mensch niet van nature; zooals hij uit een gevallene Adam is voortgekomen. Om oprecht te zijn als Job, moet men daarvan zijn afgesneden en begrepen zijn in Christus, den tweeden Adam en Heere uit den hemel. De Geest van Christus bezitten; Die is een Geest der waarheid en maakt het waarheid in het binnenste en reinigt van bedrog en geveinsdheid. Nathaniel bezat de Geest van Christus en van hem getuigde de Zaligmaker: “Zie, waarlijk een Israeliet in welken geen bedrog is.”

De oprechtheid is een sierlijke deugd van een Christen; ze wordt op den weg der gerechtigheid gevonden. ‘sHeeren kinderen. wenschen er vol-maakt in te zijn. Maar ze moeten met David ge-durig nog bidden: Laat d’ oprechtheid meer en meer, met de vroomheid mij behoen.

Dit is de taal van een oprechte, en het was Job ook niet vreemd:

‘k Bekend, o HEERE aan U oprecht mijn zonden;‘k Verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden.

Job was vroom. Niet gelijk de broeders van Jozef, die ook beleden vroom te zijn. Job bezat die vroomheid waarop gedoeld wordt in Psalm 37:37: “Let op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn.” Zijn ge-drag tegenover God en de menschen was godzalig. Velen hebben slechts een uitwendige vertooning van vroomheid of godsdienstigheid, maar inwen-dig heerscht satan en de zonde, is er niets dan geveinsdheid en bedrog. Men kan een vroom gezicht hebben, maar een zeer boos harte. Denk ook om de vrome en huichelachtige Joden toen Jezus op aarde was. Terecht door Jezus voorgesteld als de witgepleisterde graven, van buiten schoon maar van binnen vol doodsbeenderen en alle on-reinheid. Alleen kan de uitwendige vroomheid goed zijn als ze een uitvloeisel is van het inner-lijke vroomheid der ziel, gewerkt door den H. Geest. Wij gelooven dat Jobs geweten hem getui-genis gaf en God zelf zijn getuige was, dat liefde tot God de beweeggrond, de eere van God het doelwit, en de wet van God het richtsnoer was geweest van zijn godsdienstig gedrag. De vroomheid Jobs vloeide voort uit een inwendig levens-beginsel, waarom hij ook vroom bleef, door de genade Gods, wanneer de Heere hem leidde in smartelijke beproevingen. Job was vroom in het verborgen; Job was vroom in het openbaar.

Job was God vreezende en wijkende van het kwaad. De kinderlijke vreeze Gods woonde rijke lijk in zijn hart. Die God die hij liefhad moest hij kinderlijk vreezen; met diepe eerbied en ontzag voor Hem vervuld zijn. Hij vermocht niet van-wege Zijne hoogheid, om tegen Hem te zondigen. God vreezende, wetende dat God de zonde haat, zoo week hij van het kwaad. Job wil Gode beha-gen en goed doen in Zijn heilig oog. De vreeze Gods is het beginsel der wijsheid, en doet afwijken van de wegen der zonde en des doods.

In het kort iets gezegd van Jobs godzaligheid, zooals de Heere daar Zelf getuigenis van gaf. Daarom is dit getuigenis waarachtig. Het was alles Gods werk in Job, tot Zijne verheerlijking, De Heere wordt verheerlijkt in Zijn eigen werk.

In dien weg had Job vrede in zijne ziel. “Wat vree heeft elk die Uwe wet bemint, zij zullen aan geen hinderpaal zich stooten.” Zoo werd Job be-reid voor een zalige eeuwigheid in den hemel. De godzaligen en zachtmoedigen zullen in eeuwigheid leven. “De godzaligheid is tot alle dingen nut, en heeft de belofte des tegenwoordigen en des eeuwi-gen levens.”

Job was steeds oprecht en vroom. In zijn huis-gezin onder zijn kinderen, vers 5. Tegenover zijne huisvrouw, hoofdstuk 2:10. Ook oprecht en vroom in den oven der beproeving. Neen, Job was niet volmaakt, veel gebrek en zwakheden des geloofs; maar volmaakt in zijn Verlosser; nu volmaakt in den hemel.

Lezer! kan de Heere ook zulk een getuigenis van u geven! Hij, Die alles op de volmaakte wijze weet en kent? Bezit en opeitbaart gij de godzalig-heid van Job? Wat wordt de godzaligheid weinig meer op aarde gevonden; wat zijn de godzaligen dun geworden. Hoe groot in dezen ook de breuk onder Gods levende volk. Hoe wereldgelijkvormig! Hoe den aarden flessehen gelijk geworden!

Zijt gij er ganschelijk van ontbloot? Dan staat gij nog buiten de genade; dan wandelt gij nog op den breeden weg ten verderve. Weet wel, zon-der godzaligheid, zonder heiligmaking zal nie-mand den hemel binnen komen. Het heilige hemel-leven moet hier worden begonnen. Ach! werd het eens meer beseft. Waarachtige bekeering is noo-dig door en {ot God, geloofs verbinding met Christus en door Hem gedurig bediend te worden, zal de godzaligheid beoeiend worden. Die bedie-ning- van Christus zij of worde uw deel, op reis naar de groote eeuwigheid. O, dat ge toeh niet meer en meer de wereld gelijkvormig, maar Christus moogt gelijkvormig worden. Een plant met Hem worden in de gelijkmaking Zijns doods, om het dan ook te zijn -n de gelijkmaking Zijner opstanding. 0, vergeet het toch niet hoe ontzet-tend het zal zijn om vervreemd van de innerlijke en uitwendige godzaligheid, te moeten sterven.

Dat schaamte uw aangezicht mocht bedekken, volk des Heeren, ziende op het godzalig leven en gedrag van Job. Hoe ver zijn we er vandaan. Het mocht zijn: Gena, o God, gena!

Hier is Job als een voorbeeld voor ons. De Heere make ons meer werkzaam om Gods heili-genden Geest. Doe ons meer Gods wil betrachten en het pad van zelfverloochening bewandelen. O, dat we meer als lichten mochten schijnen in het midden van een krom en verdraaid geslacht. Dat alles tot eer en heerlijkheid van Gods grooten en heerlij-ken Naam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1947

The Banner of Truth | 16 Pagina's

DE MAN JOB

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1947

The Banner of Truth | 16 Pagina's