Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Huisbezoek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Huisbezoek

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de meeste gemeenten begint in de maand september het huisbezoekwerk. De ouderlingen maken hun jaarlijkse rondgang door hun wijk of dat gedeelte van de gemeente dan hun is toegewezen. De redaktie vroeg mij over dit werk een artikel te schrijven. Wie een dergelijk verzoek inwilligt bemerkt al spoedig dat hij zich in een artikel zeer moet beperken. Het is onmogelijk om in kort bestek alle facetten van dit werk te belichten. We zullen daarom moeten volstaan met het maken van enkele opmerkingen die o.i. voor het huisbezoekwerk van de ouderlingen van betekenis kunnen zijn.

Als ambtsdrager.

De ouderling gaat op huisbezoek als ambtsdrager. Dat wil o.m. zeggen: hij staat in dienst van de grote Ambtsdrager, van Jezus Christus. Calvijn zei eens van het ambt ”een plaatsvervangende werkzaamheid, zodat Christus door hun werk Zijn eigen werk volbrengt”.

Dat is een hoge en zeer verantwoordelijke roeping. Een mens zou er voor terug huiveren om in de naam van Jezus Christus mensen toevertrouwd te krijgen en om medeverantwoordelijk te zijn voor hun geestelijk welzijn.

Velen huiveren daar dan ook voor terug. In gesprekken met door de gemeente verkozen en door de kerkeraad benoemde ambtsdragers komt vaak naar voren de opmerking: ik kan dit werk niet doen; ik heb er geen gaven voor; ik weet niet hoe ik het zou moeten aanpakken.

De eerste vraag is echter niet: hoeveel gaven heb ik? Kan ik de vergelijking doorstaan met andere breeders? Ben ik geschikt?

Uitgangspunt moet zijn: De Here roept mij tot mijn werk en Hij wil de gaven en krachten die ik heb ontvangen gebruiken. Hierbij gaan we er van uit, dat de ambtsdrager zelf een levende band heeft aan Jezus en bezield is met een hartelijke liefde jegens Hem en daarom ook tot Zijn gemeente. Wie niet liefheeft kan niet dienen. En wiens hart niet telkens in wederliefde tot de Here blijft ontvonken kan evenmin dienen.

Voor de praktijk van ons werk hebben we hiermede een paar belangrijke gegevens gevonden.

Immers bij vele ambtsdragers is er de schroom, de drempelvrees; het gevoel: ik kan het niet aan; ik moet op mijn tenen lopen. Dat is inderdaad een zeer vermoeiende en afmattende bezigheid. Maar ik kom niet voor mezelf; ik kom niet voor mijn zaak of voor welke belangrijke aardse aangelegenheid ook. Ik kom in de Naam van de Here Jezus Christus. Er staat Iemand achter mij. Jezus Zelf. Hij heeft mij geroepen. En daarom ga ik in Zijn kracht. Deze wetenschap kan mij bevrijden van de kramp en de angst. Ik ben wel mens en ben ook menselijk bezig maar de Here roept mij en de grote Herder Zelf gaat met mij mede.

Daarin ligt tegelijkertijd de beperking. Deze beperking dat ik altijd heb te bedenken dat ik kom als vertegenwoordiger van de grote Ambtsdrager. Ik zal iets van Hem moeten laten zien. Dus niet de houding van: ik zal het eens even komen verteilen; ik zal ze het eens goed zeggen; en ik zal dit of dat wel eens goed aanpakken. Een ambtsdrager heeft inderdaad gezag ontvangen en mag dat op bepaalde momenten ook laten gelden maar het moet altijd een gezag zijn dat bedragen wordt door de liefde; een gezag dat niet heerst maar dient.

Een ander belangrijk praktisch punt, volgend uit het bovenstaande, is, dat men de gemeente altijd zal hebben te zien als de gemeente waarvoor Jezus Zijn bloed heeft gegeven. Het is Zijn gemeente.

Dat kan ons behoeden voor verkeerde gedachten als het ambtswerk niet altijd even gemakkelijk is. In de kudde van Jezus zijn Schapen, lammeren en bokken. Soms hebben bepaalde Schapen ”bokachtige” neigingen; het is ook wel eens moeilijk in de ”bokken” iets van een schaap te blijven zien. Huisbezoek verrichten geeft soms prachtige uren; soms ook heel moeilijke. Er zijn bezoeken bij die doen zuchten terwijl de gedachte opkomt: is dat nu gemeente van Christus zijn?

Men vergete nimmer dat zolang Christus iemand niet heeft afgeschreven wij dat als Zijn ambtsdragers ook niet mogen doen.

Een ander punt, volgend uit het bovenstaande, is: ik verricht mijn werk als ambtsdrager met de gaven, die ik ontvangen heb. De Here heeft verschillende gaven gegeven. Niet ieder heeft dezelfde gaven. Het gaat er om dat de gave die ik heb ontvangen, gebruikt wordt. Ik behoef niet naar een ander te kijken. Jezus vraagt niet dat ik ben als de ander. Ik behoef niet na te apen. Ik mag mijzelf zijn. Hier geldt: Jezus heeft mij geroepen zoals ik ben al moet ik veel leren.

Alleen of samen?

Vroeger gingen meestal twee broeders samen op huisbezoek. Tegenwoordig komt het op tal van plaatsen voor dat een broeder alleen gaat. In sommige gevallen kan dat ook. B.v. bij oudere broeders of zusters of alleenstaanden. Maar men make dan wel goed duidelijk dat men op huisbezoek komt, want met name ouderen menen nogal eens dat ze geen huisbezoek gehad hebben als twee broeders niet geweest zijn. Toch kan het in vele gevallen bijzonder nuttig zijn om samen te zijn. Zeker als men van te voren weet dat het moeilijke bezoeken worden. De een kan de ander dan aanvullen. Soms gebeurt het dat je niet meer weet wat je zeggen moet. De mede-broeder kan dan soms prachtig invallen. Niet ieder lid vraagt dezelfde aanpak. Integendeel.

Juist in het benaderen van de mensen kan de gave van ieder tot ontplooiing komen. Nimmer ga men alleen als men weet bij broeders of zusters te komen die het erg moeilijk hebben met het onderhouden van b.v. het negende gebod.

We zouden het alleen op huisbezoek gaan niet willen uitsluiten. Maar men wete dan wel goed waar men heengaat.

Het is de vraag of de methode van huisbezoek zoals wij die kennen altijd de juiste is. Het huisbezoek moet wel aangekondigd worden. Dat geeft altijd een zekere gedwongenheid. Daarom lijkt het wel eens dat te overwegen zou zijn om een ambtsdrager tot opdracht te geven dat hij ca 20 à 25 adressen voor een jaar te bewerken krijgt. En dat hij dan verscheidene keren per jaar bij die adressen komt. Dan ontstaat er gemakkelijker een band en komt men vaak ook ongedwongener tot een gesprek.

Maar zolang we de methode hebben zoals wij die kennen zal het samen gaan in vele gevallen het beste zijn.

Welke houding nemen wij aan?

Wie op huisbezoek gaat moet in de eerste plaats zichzelf voorbereiden. Die voorbereiding zal vooral moeten bestaan in het ootmoedig buigen voor de Here in het gebed om wijsheid en kracht. Er is een ouderwets onderscheid dat men vaak hoort in gebeden in de consistoriekamer. Er wordt dan voor de dienstdoende predikant gebeden om een kinderlijke en een ambtelijke zegen. Die laatste zegen is er inderdaad. De Here weet dat wij in Zijn dienst op huisbezoek zijn. En Hij kan en wil onze gedachten en woorden zo leiden dat wij ten zegen kunnen zijn. Maar dan zullen wij zelf biddend werkzaam moeten zijn. Naast het gebed zal men natuurlijk zijn uiterste best moeten doen om zijn werk te verrichten.

Een huisbezoeker zal bovenal als hij tot een gesprek komt met degene, die hij bezoekt, moeten kunnen luisteren. ”Het eerste, het tweede en het derde op huisbezoek is: luisteren” (W.A. Wiersinga in ”Weid mijn schapen”).

Een gesprek is eigenlijk niet te maken. Het moet geboren worden. Dat vraagt veel takt en dan mislukt het toch soms ook nog. Maar luisteren is één van de belangrijkste dingen.

Er zijn ambtsdragers die de ander nooit laten uitpraten en daardoor het gesprek frustreren. Als ze twee zinnen gehoord hebben menen ze dat ze het antwoord wel kunnen geven. Ze vallen steeds weer in de rede. Dat is fout. En de ander slaat dicht. Ook al meent men op een bepaald moment dat men een antwoord en zelfs een goed antwoord kan geven, dan nog zij men voorzichtig met vlug antwoorden.

Men vergete niet dat de ander niet zelden de behoefte heeft om zich uit te praten. En als twee hetzelfde zeggen dan is dat nog niet altijd hetzelfde. De achtergronden zijn vaak zeer verschillend. En wil men iemand begrijpen dan zal men iets van die achtergronden moeten weten.

Bijzonder waardevolle opmerkingen in dezen vond ik in het boekje van C.H. Lindijer: In levende lijve, uitgegeven door Boekencentrum b.v., ’s-Gravenhage en Stichting Lutherse Uitgeverij en Boekhandel, Amsterdam. Dat is een boek over lekenhuisbezoek, maar ouderlingen en ook predikanten zullen er veel uit kunnen leren wat de methodiek van het gesprek betreft.

Als huisbezoeker kome men niet als een soort meterman die de stand van het geestelijke leven eens komt opnemen. Men kome ook niet als een soort superintendent. Deze houdingen worden door de bezochten direkt doorzien en het gevolg zal zijn dat de bezochten dicht slaan.

Neen, men komt als mede-broeder, die van dezelfde genade moet leven als de bezochte, zij het dat hij komt als ambtsdrager.

Men late de bezochte in zijn waarde zelfs als er gerechtvaardigde vermaningen moeten worden uitgesproken.

Wanneer men een belijdend lid bezoekt moet men niet doen alsof hij nog belijdenis moet gaan doen. Men behandele hem als mede-broeder in Christus, die een even kostbaar geloof heeft ontvangen. Het kan heel goed zijn dat dat geloof op een bepaald moment niet of onvoldoende funktioneert. Maar dan is er in de loop van het gesprek voldoende gelegenheid om er op te wijzen dat juist omdat men in Christus is en in het geloof staat, het gebrek aan geloof of het aanwezig zijn van bepaalde zonden in strijd is met het geloof en het leven voor en met de Here.

Men trachte in het gesprek de ander aan het woord te laten komen. Men spreke niet of nauwelijks over zichzelf. Het gebeurt soms dat er broeders zijn die zeggen zo’n fijne avond gehad te hebben, maar dan blijkt dat ze zelf zolang aan het woord geweest zijn. Het gaat echter om de ander; om zijn concrete situatie.

Waarover moet het gesprek gaan?

In ieder geval moet aan de orde komen de persoonlijke verhouding tot de Here. Dat is de kern. Daaruit vloeit al het andere voort.

Maar dat betekent niet dat men dat altijd aan de orde moet stellen; zelfs niet dat men het met opzet daartoe moet leiden.

Als men b.v. bij een gesprek spreekt over het Heilig Avondmaal zal vanzelf naar voren komen hoe de verhouding tot de Here is. Men behoeft dan niet nog eens apart daarover te beginnen. Zelfs al zou men het gesprek beginnen met de heiliging of de dankbaarheid dan zal een goed luisteraar wel aanvoelen hoe de zaken liggen.

Wel trachte men steeds de verbindende lijn met de kern te zien en zo mogelijk te leggen.

Veel is in dezen afhankelijk van de invalshoek van het gesprek. Ik hoorde eens het volgende gesprek: twee broeders waren op huisbezoek bij een kinderloos echtpaar dat bijzonder leed onder de kinderloosheid. Het gesprek begon daarmee. Het echtpaar was zelf met deze moeilijkheid begonnen. Nadat daar een poosje over gesproken was zei een van de ambtsdragers: nu, daar hebben we nu lang genoeg over gepraat, laten we nu maar spreken over het geestelijke leven. De goede man had natuurlijk niet door dat dit leed voor deze broeder en zuster een bijzondere geestelijke kant had. In plaats dat nu vanuit het leed en de verwerking daarvan werd doorgestoten tot de persoonlijke verhouding tot de Here, werden de zaken hier los van elkaar gemaakt.

Overigens zijn er vele zaken waarover gesproken kan worden. Het kan goed zijn als een kerkeraad vóór de huisbezoeken afspreekt waarover in een bepaald seizoen in het bijzonder gesproken zal worden. We noemen: Heilig Avondmaal, gebed, de opvoeding van de kinderen, de kerkgang, het staan in deze tijd. Zo kunnen er nog vele te noemen zijn. Al deze zaken hebben te maken met het geloofsleven.

Men zij zich altijd bewust dat men komt als afgezant van de Here Jezus Christus. En dat u komt om de schapen te weiden. Hoe moeilijk en weerbarstig die schapen soms ook zijn. Hoezeer zij zich ook soms onttrekken of het gesprek trachten te ontlopen.

Men kan er lang over praten of het huisbezoek moet beginnen met gebed en Schriftlezing ja dan neen. Het heeft iets voor om het wel te doen. Maar evenzeer heeft het veel voor om het niet te doen.

Als men niet gelukkig is in zijn keuze van het te lezen Schriftgedeelte en wil men daarop door gaan dan kan men het beter niet doen. Wel sluite men elk gesprek af met gebed. Maar dat gebed zij dan ook afgestemd op het gesprek. Het zij geen algemeen gebed. Nee, de bezochte mag in het gebed zijn nood, zijn verdriet, zijn blijdschap uitgesproken weten en horen.

Men hoede zich er voor om in het gebed dingen te zeggen die men niet tot de persoon zelf heeft gezegd of heeft durven zeggen. Want dan ontheiligt men het gebed.

Slotopmerkingen.

Veel moest onbesproken blijven. Ambtsdragers doen goed ook te studeren en zo nu en dan wat te lezen over hun werk. Men zou b.v. ook een gedeelte van een kerkeraadsvergadering kunnen besteden aan het samen bespreken van o.m. het huisbezoekwerk.

Kerkeraadsvergaderingen lijken toch al veel te veel op bestuurlijke vergaderingen. Tenslotte: men zij trouw in het huisbezoekwerk. Aan het einde van een seizoen ga men na waar men niet geweest is. Afdwalende leden weten als het er op aan komt zo heel goed wat de kerk had moeten doen. Laten we proberen bij al onze leden binnen te komen en te spreken, hoe moeilijk dat soms ook is. Want het gaat in de gemeente om de kudde Gods, die ons is toevertrouwd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Huisbezoek

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's