Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Met Hem begraven en opgestaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met Hem begraven en opgestaan

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat gelijk Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Romeinen 6 : 4

H.C. Marchand

Elke predikant zou tenminste tweemaal per jaar verplicht moeten worden uit de Romeinenbrief te preken. Alle grote woorden die de relatie tussen God en mens bepalen worden dan weer op scherp gezet: zonde en genade, rechtvaardiging en heiliging. Wie neigt naar wollige vroomheid krijgt de gelegenheid al wat aangekoekt is te verwijderen, wie lijdt aan theologische vergeetachtigheid krijgt hier een cursus geheugen opfrissen.

Het is trouwens wel een cursus die inspanning vraagt. Maar het getuigt van weinig vroomheid om daarvoor terug te schrikken. Dat blijkt al direct uit het thema dat uit de tekst opkomt. Op het gehoor af zal aan iets anders gedacht worden dan wat Paulus bedoelt. Laten we die hoorder eens als uitgangspunt nemen. 'Met Hem begraven en opgestaan.' Wie dit woord laat vallen in de preek zal bij de gemeente de gedachte oproepen dat een ieder die met Jezus sterft en begraven wordt, eens op de jongste dag met Hem op zal staan. In de lijn van 1 Thessalonicenzen 4:14. 'Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, zo zal God ook diegenen, die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem.' En nadat door de bazuin van de aartsengel de doden gewekt zijn en de dan nog levende gelovigen in een ogenblik veranderd zullen zijn, worden zij opgenomen en zullen altijd 'met de Heere wezen' (1 Thess. 4 : 17). Vooral dat laatste 'met de Heere wezen' dat hier duidt op het eeuwige leven, doet sterk aan onze tekst denken: et Hem begraven.

Maar behalve in de lijn van de Thessalonicenzenbrief, ligt het ook in de lijn van ons menselijk denken. Aan het einde van ons leven sterven wij en worden begraven. Dan zijn we in de eeuwigheid (op die uitdrukking is nogal wat af te dingen, maar zo zegt de goegemeente het vaak). En daarop volgt de opstanding. Begraven en opstaan zijn woorden, die behoren tot een andere wereld, tot de eschatologische werkelijkheid.

Elk gemeentelid met enig orthodox bloed in de aderen zal dit nog wel kunnen volgen. Maar nu staat er in de tekst: et Hem begraven en opgestaan. Gaat het hier om toekomstmuziek? Dat moet wel, denken we, want begraven en opstaan, dat komt nog. Zoals Jezus tegen Martha zei, toen Hij hen bezocht na Lazarus' overlijden: Uw broeder zal opstaan'. 'Ja, Heere, ik weet dat hij zal opstaan ten laatste dage', zo antwoordde Martha. Het wordt wel Pasen voor ons, en wij zullen de vrucht daarvan ontvangen, maar eerst in de verre toekomst. Maar Jezus antwoordde haar: Wie in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven' en 'Wie in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid' (Joh. 11 : 23-26). En daarmee komt de eschatologische werkelijkheid hier en nu ons leven binnen. De vrucht van Pasen wordt reeds nu uitgedeeld en genoten. Reeds nu zijn we met Hem begraven en opgestaan, terwijl we graf en opstanding nog voor ons hebben.

Hoe vindt deze inslag van de eeuwigheid, deze inslag van Pasen in ons leven plaats? Wat bedoelt Paulus als hij zegt dat we met Hem begraven zijn door de doop in de dood? Een paar opmerkingen:

1. Dopen of onderdompelen sluit het beeld in van begraven worden in het water; dat wordt toegepast op de dopeling. Hij wordt begraven op het moment dat hij gedoopt wordt. Het is waar dat dopen alles te maken heeft met ondergaan en sterven. 'Kunt Gij met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt wordt? ', vraagt Jezus als Hij Zijn sterven aankondigt (Mar. 10 : 38). Denk ook aan het oeroude doopgebed over het ten ondergaan in de zondvloed en de Rode Zee dat het klassieke doopformulier vermeldt. Toch is het de vraag of dat hier bedoeld wordt. Ik geloof niet dat we de herkomst van woorden als 'sterven', 'dood' en 'begraven' zoals die veelvuldig voorkomen in Romeinen 6, moeten herleiden tot het onderdompelen dat in de gedachte van de doop schuilgaat. De nadruk ligt niet op de doop als een vorm van begrafenis, maar op 'met Hem begraven worden door de doop in de dood'. De doop bevestigt de gemeenschap met Christus. Vers 3 zegt: als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, zijn wij in Zijn dood gedoopt'. Gedoopt worden wij in Christus Jezus. Gedoopt in de dood, is gedoopt worden in de dood van Christus. De volle nadruk ligt op het 'met Hem.'

2. Maar dan dient zich gelijk de volgende vraag aan. Als we de reformatorische invuUing van de doopleer voor ons zien: de doop als teken van het verbond (nt: de gemeenschap met Christus!!) en de belofte, is dat dan niet wat te kaal met het oog op onze tekst? Roept die toch niet een wat sacramentalistischer verstaan van de doop op? Zit er niet veel meer mystiek in? Misschien een rest van hellenistische mysteriegodsdiensten? (zie hierover Ernst Kasemann, An die Romer, HNT, S. 152, 155) Ook wie hiermee niet goed overweg kan, die staat toch voor de vraag van welke aard de gemeenschap met Christus dan wel is en hoe die tot stand komt. Wat heeft het ondergaan van de doop te maken met de dood van Christus?

Ik houd het erop dat de gereformeerde doopopvatting misschien geen volmaakte, maar zeker een nuttige gids is. In de capita 4 en 5 heeft Paulus gesproken over de rechtvaardiging. Om ons duidelijk te maken hoe Abraham de vrolijke vrijspraak deelachtig werd, greep de apostel naar de belofte. Abraham geloofde God op zijn Woord en dat is hem tot gerechtigheid gerekend. En het teken van de besnijdenis ontving hij als zegel op de rechtvaardigheid des geloofs (cap. 4 : 4, 11). Het sacrament als zegel op de belofte Gods. Waarom zou het patroon in Romeinen 6 anders zijn?

Daarnaast geldt dat het geloof de keerzijde is van het verbond. Christus is voor ons gestorven (cap. 5 : 8). Dat is de ene kant. De keerzijde: ij houden Hem voor rechtvaardig. Wat ons wordt toegezegd en toegerekend, daarin delen wij door het geloof. Dat is de aard van de gemeenschap met Christus: elofte, geloof en het teken van de doop.

3. In vers 5 zet Paulus in een ander beeld uiteen wat de gemeenschap met Christus inhoudt. 'Want als wij met Hem één plant geworden zijn...' De rank is ingeplant in de wijnstok en vormt met hem één plant. Aan die plant onttrekt de rank al zijn levenskracht en vruchtbaarheid. Met die plant leeft hij in één levensverband. Leeft de plant, dan leeft de rank, sterft de plant, dan sterft de rank. Zo bevestigt de doop de gemeenschap met Christus. En Christus kan niet gescheiden worden van al Zijn weldaden. Zijn wij van Christus, dan is alles wat wij zijn en hebben van Hem. Is Hij de onze, dan delen wij in Zijn dood, Zijn begrafenis en opstanding. We zien hier een grondthema van het Nieuwe Testament: ij in ons en wij in Hem (Joh. 14 : 20), gedoopt en ingeplant in Zijn lichaam (1 Kor. 12 : 13), Christus is het fundament en Zijn gemeente het gebouw (1 Kor. 3 : 9vv.), Hij is de hoeksteen en wij de levende stenen (1 Pet. 2 : 5vv.). Aan de gemeenschap met Christus hangt alles. Er hangt daarom ook nogal wat vanaf hoe wij dit in de verkondiging ter sprake brengen.

Maar nu komt de vraag naar boven hoe de vrucht van Christus' begrafenis en

opstanding als een inslag van de eeuwigheid, als een voorbode van het eschaton ons leven binnenkomt. Daarbij is het van belang op het verband te letten. In vers 1 geeft Paulus de mogelijke reactie van zijn tegenstanders op wat hij in het voorgaande heeft betoogd weer. 'Wat zullen wij van deze dingen zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? ' In hoofdstuk 5 stelde hij: dam bracht de zonde en de dood als een macht in de wereld, die over alle mensen heerste. Maar Christus, de tweede Adam, heeft met deze macht korte metten gemaakt. Hij onttroonde haar en bracht de genade en het leven aan de macht. Maar hoezeer het ook mogelijk is Adam en Christus te vergelijken en in hoeveel dingen zij ook gelijk zijn, in één ding zijn zij ongelijk. Waar de zonde toeneemt, daar is de genade nog overvloediger geworden (Rom. 5:21). Daarop is de vraag een reactie.

Wie de mogelijke vragensteller is, wordt niet duidelijk, maar zijn vraag wijst naar hen die zorgeloosheid en goddeloosheid vrezen als gevolg van zo'n rechtvaardigingsleer (zie vr. en antw. 64 van de Heidelberger). Zoveel genade dient als vrijbrief tot zondigen. Zoveel liefde geeft ons de neiging erop los te leven, in het vertrouwen dat God het toch wel vergeeft. Het maakt ons libertijns in de levenswandel en toch zeker van de zaligheid. Dat lijkt sommigen op zich al de hemel.

De vraagsteller lijkt te opteren voor een andere mogelijkheid. Wat minder genade, wat meer dreiging van de wet, wat meer angst voor mogelijke verlorenheid, zal mensen dringen tot heilig leven. Je moet wel als je je hachje wilt redden. Angst en heilsegoïsme lijken de beste motor voor de heiliging. In prediking en opvoeding moeten wij ons allemaal regelmatig op dit punt na laten kijken, want voor de verleiding van een dergelijke moralistische prediking vallen we allen vele malen.

Paulus bezwijkt er niet voor. Omdat hij weet dat de gemeenschap met Christus, gemeenschap is aan Zijn dood en aan Zijn opstanding. Om het met een woord van Calvijn te zeggen: Dat de dood van Christus krachtig genoeg is om de boosheid van ons vlees uit te blussen en uit te roeien en de opstanding van Christus is krachtig genoeg om een nieuw leven in ons te wekken' (Comm. Rom. 6 : 4). De levende Christus werkt hier en nu in de harten der gelovigen. Moralisten rekenen nooit met Zijn opstandingskracht, zij rekenen op menselijke potentie, op geboden en de publieke moraal. Hoe belangrijk die publieke moraal met name in onze tijd ook is (denk aan de discussie die op dit moment = april/mei woedt in Trouw en het NRC-Handelsblad), de bijdrage van de kerk daaraan zal toch zijn: en discussie over normen en waarden kan niet gevoerd worden zonder de vraag waar wij de

kracht tot heilig leven vandaan halen. Zijn opstanding is de kracht tot het nieuwe leven.

Wat werkt de gemeenschap met Christus' begrafenis uit? In vers 2 zegt Paulus dat het volstrekt onmogelijk is dat wij nog onder de door Christus onttroonde macht van de zonde leven, omdat wij der zonde gestorven zijn. En dat sterven aan de zonde is zo definitief dat wij ook voor de zonde als begraven mensen gelden. In vers 7 zegt Paulus: Want wie gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde; NBG: die is rechtens vrij van de zonde. Het is een beeld van een burger die onderdaan is van een Koninkrijk. Zolang hij leeft valt hij krachtens de grondwet onder, bijvoorbeeld, de dienstplicht en de plicht om belasting te betalen. Als hij gestorven is dan hebben de koning en de wetten van dat land geen vat meer op hem. Daar is hij vrij van. Wie begraven is, is vrij van de wet van het land. Als wij met Hem begraven worden, dan omschrijft Paulus die 'wij' met 'de oude mens'. Die wordt met Christus gekruisigd, zodat het lichaam van de zonde te niet gedaan wordt (vs. 6).

Wat nu opvalt is, hoe definitief Paulus hier over de dood, de begrafenis, de kruisiging van de oude mens en het te niet doen van de zondaar spreekt. Strookt dat met de realiteit? Wij maken daar liever een optativus of een futurum van: moge de zondaar nog eens begraven worden of hij zal ooit nog eens te niet gedaan worden. Maar helaas, nu is hij nog springlevend en hebben we er last van tot aan onze laatste doodssnik (zegt men dan en laten we hopen dat we er inderdaad last van hebben). Dat is de apostel natuurlijk ook niet ontgaan. In het vervolg roept hij op de zonde niet meer te dienen en in het volgende hoofdstuk roept hij uit dat hij een ellendig mens is die voortdurend naar het vlees geneigd is de zonde te dienen. Paulus heeft hier zeker geen perfectionisme op het oog en wil ook niet beweren dat het dood en begraven zijn van de zondaar betekent dat wij nooit meer zondigen, of nog erger: als wij dit wel doen, daarmee het ultieme bewijs leveren dat wij geen christen zijn.

Dat Paulus hier in perfecta spreekt, vindt zijn achtergrond in het volbrachte werk van Christus. Hij heeft de zonde en de duivel voorgoed onttroond en Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Dat de oude mens begraven is, betekent nog niet dat hij al voorgoed van de aardbodem verdwenen is, maar wel dat hij niet meer regeert. Zoals ook van de duivel geldt dat hij wel verslagen is, maar toch nog rondgaat als een briesende leeuw. Maar als dat zo is, wat heb je er dan eigenlijk aan? Drie dingen:

1. Ons wordt hier in de belofte gezegd hoe het eens zal zijn. Het sterven is niet

meer een betaling voor de zonde, maar 'alleen' een afsterven van de zonde (vr. en antw. 42). Het geloof in deze belofte doet ons nu reeds in de toekomst delen. Ondanks alle tegenslagen en nederlagen in de strijd tegen de zonde zijn we daarheen op weg.

2. De zonde is er nog wel, de oude mens ook, maar zij regeert niet meer. Christus regeert. De zonde is hoogstens nog als een guerrillastrijder teruggedrongen naar de bossen van ons leven. Vanuit dat donkere oerwoud van het vlees maakt hij het de gelovigen knap lastig. En een guerrillastrijd, zeggen de politici kun je nooit winnen. Deze ook niet. Maar het zal deze guerrilla ook nooit gelukken de troon over te nemen. In die zin is hij definitief onttroond en deze onttroning is de voorbode van het wat het kwaad nog te wachten staat.

3. De macht van de zonde is daarmee gebroken. Hij heeft het niet meer voor het zeggen. En dat blijkt uit het finale 'opdat' dat Paulus in vers 4 gebruikt. Wij zijn met Jezus begraven opdat wij met Hem zullen opstaan. Er is geen leven, dan door de dood heen. Dat was er niet voor Christus en wij zijn niet meer dan onze Meester.

In plaats van de oude mens, die begraven is komt er nu opstanding van de nieuwe mens. God doodt altijd om tot leven te wekken. Hij maakt ziek om te genezen. Het is prachtig hoe de tekst opstanding en het nieuwe leven verbindt. Het één is uiteraard het fundament van het ander. De opstanding van Christus blijkt hieruit dat ik ga wandelen in dit nieuwe leven. Dat leven loopt in tegenstelling tot de oude mens niet uit op de dood. Maar dit nieuwe leven heeft de dood achter zich. De machtige heerlijkheid van de Vader wekte Christus op. Hij wekt ook de zondaar op. Heiliging is opstanding uit de dood. In de kleine daad van de naastenliefde om Christus' wille blijkt dat het Pasen is geweest. De wereld ingaan en de geboden beoefenen is een teken van de opstanding. Dat laatste is het doel. We hebben verhoudingsgewijs wat lang stil gestaan bij het begraven met Hem, maar het doel is de heiliging. Dit alles wordt nog eens onderstreept door het appel dat de apostel in dit hoofdstuk doet. 'Houdt het ervoor dat gij voor de zonde dood zijt, maar levend in Jezus Christus', ook en juist als het tegendeel waar lijkt te zijn. 'Laat de zonde niet langer heersen en gehoorzaam haar niet'. Leen uzelf niet als soldaat in het leger van koning zonde, maar wees een wapen der gerechtigheid in dienst van God. Wat geschiedt is in Christus, de gemeenschap met Hem, is tevens een krachtige oproep tot nieuw leven. U bent gedoopt, leef er dan ook naar.

Tenslotte. Aan het begin van een preek over Rom. 6 : 2 vertelt Kohlbrugge een verhaal met een hoog John Bunyan-gehalte (H.F. Kohlbrugge, Vijf en twintig leerredenen, p. 275vv). In het kort komt het hierop neer. Er was een man die op

een dag besloot de stad waar hij woonde te verlaten en op weg te gaan naar de stad van de toekomst. Met goede moed en volle overtuiging liep hij de weg af die naar die stad voerde. Maar op een bepaald moment werd zijn stap aarzelend en vroeg hij zich af of hij wel op de goede weg was. Hij was verdwaald. De dag ging ten einde en hoewel hij graag naar die stad wilde en haar ook reeds in de verte aanschouwde, sloeg de schrik hem om het hart en vroeg hij zich af of hij die stad wel ooit bereiken zou. Op dat moment kwam een oude trouwe Vriend hem achterop. Die zei: 'Laat Mij Uw gids en leidsman zijn'. En langs vele donkere wegen leidde Hij hem feilloos naar die stad. De conclusie moge duidelijk zijn: heiliging zonder deze Vriend leidt op dwaalwegen. Met Hem zullen wij zeker aankomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

Theologia Reformata | 357 Pagina's

Met Hem begraven en opgestaan

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

Theologia Reformata | 357 Pagina's