Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schriftuurlijk-bevindelijke prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schriftuurlijk-bevindelijke prediking

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet het eerste en het laatste woord

Dit artikel heeft een voorgeschiedenis. Enige tijd geleden — om precies te zijn in het nummer van 19 augustus j.1. — schreef ik een stukje „Onder een dorre bediening". Daarin kwam de vraag aan de orde öf, en zo ja wannéér iemand de vrijheid heeft om de prediking ter plaatse te laten voor wat zij is en ergens anders geestelijk voedsel te gaan zoeken. Even liet ik de mensen aan het woord die steevast zeggen: „ik mis er iets in", zonder overigens onder woorden te kunnen brengen wat zij nu precies missen. Terloops beloofde ik toen er nog wel eens op terug te zullen komen. Gezien de verschillende reakties — reakties die van instemming getuigden, maar ook reakties waarin vragen werden gesteld — moet ik dan nu die belofte maar inlossen.

Nieuw is dit onderwerp zeker niet. De bevinding en haar plaats in de prediking is een zaak die de Gereformeerde Gezindte in en buiten de Herv. Kerk ter harte gaat, althans ter harte behóórt te gaan. Er is dan ook al veel over gezegd en geschreven en ik vlei me niet met de gedachte dat ik hier nu eens het laatste en het verlossende woord zal spreken. Want ook binnen de kringen waar men een Schriftuurlijk-bevindelijke prediking voorstaat, heersen grote verschillen van mening over de vraag wat we nu eigenlijk onder zo'n prediking hebben te verstaan.

Voor wie zich nader in deze materie wil verdiepen mag ik wijzen op het boekje van de Chr. Geref. hoogleraar dr. T. Brienen, getiteld „Bevinding". Het is zeer verhelderend doordat het de verschillende opvattingen over „bevinding" op een rijtje zet.

Verschillende kwalificaties

Aan de prediking van het Woord kunnen allerlei eisen worden gesteld. Het is goed, dat we als dienaren van het W T oord, maar

ook als gemeenten, ons telkens weer bezinnen op de vraag of de prediking aan die eisen voldoet. Immers, in de eredienst komt dc gemeente samen rondom het Woord en als zodanig is die eredienst het hoogtepunt in het leven van de gemeente. Door de week wordt er gecatechiseerd, huis-en ziekenbezoek gedaan, worden er huwelijken bevestigd en begrafenissen geleid, is er het werk van allerlei verenigingen en kringen, zijn er aktiviteiten op het terrein van de christelijke barmhartigheid. Maar al dit werk dient gedragen te worden dóór en z'n hoogtepunt te vinden in de dienst des Woords. Daar klopt het hart van het gemeentelijk leven. De kerk is geen vereniging die allerlei aktiviteiten ontplooit — al lijkt het daar soms wel op! — de kerk is dc gemeente van geroepenen rondom het Woord en door het Woord.

Het spreekt bijna vanzelf dat de eerste eis die aan de prediking mag worden gesteld is dat zij Schriftuurlijk is. Bediening van he Woord is allereerst uitleg van de bijbel, verklaring van de Heilige Schrift. En dan gaat het niet alléén om die tekst die die morgen of die avond behandeld wordt — die vraagt zeker allereerst een juiste uitleg — maar ook om het verstaan van die tekst in het geheel van de Godsopenbaring zoals die in de hele Heilige Schrift tot ons komt. Schriftuurlijk is da n ook: Schriftmatig. In overeenstemming met het geheel van de Schrift, met het geheel van de heilsboodschap van God. De oude grondregels voor de exegese zijn dan ook: de tekst in zijn verband laten staan, èn Schrift met Schrift vergelijken. Dat dit voortdurende en grondige studie van de Schrift vereist behoeft nauwelijks te worden gezegd.

Van de prediking mag ook worden verlangd dat zij confessioneel is. We denken bij dit woord niet aan een bepaalde richting of modaliteit in de kerk, maar we bedoelen met confessioneel: volgens de confessie, volgens de belijdenis. De belijdenis is immers de spreekregel van de kerk? De kerkorde zegt trouwens zelf dat de kerk belijdt in gemeenschap met de belijdenis der vader. Welnu, dan behoort ook de prediking met dat belijden der vaderen overeen te komen en dan behoort in de prediking dat belijden te resoneren. We spreken dan ook van een prediking „naar Schrift en Belijdenis".

Dc prediking is, als het goed is, ook Christo-centrisch. Dat wil zeggen: Christus moet in het centrum, in het middelpunt staan.. De apostel Paulus heeft de 'vuistregel' voor de prediking gegeven in zijn Corinthebrief: „Ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus en Die gekruisigd".

In de rechte prediking is ook een ontdekkend element. Zij laat ons zien onze vervreemding van God, onze vijandschap tegen God. Zij ontmaskert ons als zondaren die voor God niet kunnen bestaan, die bovendien het enige middel tot verlossing afwijzen. De preek van Petrus op de Pinksterdag in Jeruzalem was in hoge mate ontdekkend. De hoorders van die preek kwamen tot het inzicht: we hebben Christus gekruisigd. Ze werden verslagen in het hart. Er staat letterlijk: ze werden met een pijl doorstoken.

De prediking draagt ook een vertroostend karakter. Er wordt verkondigd dat er genadeis voor doodschuldigen, dat er brood is voor hongerigen, water voor dorstigen, kleding voor naakten, een woning voor daklozen, bevrijding voor gevangenen, leven voor doden. Onder allerlei beelden stelt de Heere Zijn heil, Zijn redding, Zijn genade in de prediking voor, Als het goed is horen we in de prediking de echo van Christus' eigen woorden: „De Heere heeft Mij gezonden om een blijde boodschap te brengen, om te verbinden de gebrokenen van hart..."

Niet df-öf, maar èn-èn

Wc hebben zomaar verschillende bijvoeglijke naamwoorden genoemd die voor het woord „prediking" kunnen staan, en ook moeten staan. De rij zou uiteraard nog met vele anderen kunnen worden vermeerderd en aangevuld.

Maar het is natuurlijk niet zó dat het één t in mindering kan worden gebracht op het ander. Alle genoemde kwalificaties, en nog vele andere zijn van toepassing op de rechte prediking. We kunnen kwalijk zegggen dat een preek vvèl schriftuurlijk was, maar niet ontdekkend." Wèl Christocentriscn, maar niet vertroostend. Dat zou een contradictio in terminis zijn, een innerlijke tegenstrijdigheid. Wanneer een preek werkelijk volgens de Heilige Schrift is, dan is zij ook ontdekkend. En wanneer de Christus der Schriften in het middelpunt staat, dan kan zij niet anders dan vertroostend zijn.

Wel is het zo dat, naar gelang de tekst is, de ene preek iets meer ontdekkend, de andere iets meer vertroostend zal zijn. Men kan niet van de prediker eisen dat alle elementen in iedere preek weer terugkomen en dat alle zaken in dezelfde verhoudingen aan de orde komen. In de ene preek zal het meer gaan over de vergeving der zonden door het geloof in Christus. In de andere zal het leven der dankbaarheid, het leven uit het geloof meer centraal staan. En zo zijn er nog veel meer mogelijkheden te noemen.

Maar het ene element mag niet zó overheersen dat het andere ontbreekt. Eenvoudig gezegd: het is niet öf-öf, maar èn-èn.

Bevinding

Eén kwalificatie van de prediking liet ik tot nog toe buiten beschouwing. Met opzet, want daarom gaat het ons nu juist. Bevindelijke prediking.

Er zal aan de rechterzijde van de Gereformeerde Gezindte geen verschil van mening bestaan over de vraag óf de prediking bevindelijk dient te zijn. Bij alle verschillen zijn we het daar wel over eens: bevindelijke prediking is eis van de Heilige Schrift. Maar zodra de vraag opkomt wat we dan onder bevinding en onder bevindelijke prediking verstaan, dan gaan de wegen uiteen.

Bevinding. Merkwaardig dat dit woord, dat we zo vaak en zo grif gebruiken, in de bijbel ternauwernood voorkomt. Op zichzelf is dat geen beletsel om er toch mee te werken. Er zijn wel meer woorden die niet zo letterlijk in de bijbel staan — ik denk aan woorden als Drieëenheid, Voorzienigheid, Sacrament, Kerk — maar die toch een grote plaats hebben gekregen in het kerkelijk spraakgebruik. En daar is niets tegen, want al komen de woorden niet letterlijk voor, de zaken ongetwijfeld wel.

Het woord bevinding komt in onze Staten-Vertaling maar één keer voor. Ik laat dan maar buiten beschouwing dat er in Psalm 46 wordt gezegd: „God is ons een Toevlucht en Sterkte, Hij is krachtig bevonden een Hulp in benauwdheden". De bedoeling is duidelijk: in de benauwdheid bevinden we, ondervinden we dat de Heere een Helper is. Het is dus de proef op de som: het is waar dat de Heere helpt in nood, dat ondervinden we.

Voor het woord „bevinding" moeten we naar Romeinen 5: „Wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt en de lijdzaamheid bevinding en de bevinding hoop..." Over de betekenis van dit woord is al heel wat te doen geweest! Ik citeer alleen de Kanttekening van de Statenvertaling: „Bevinding is: ervaring, beproeving, namelijk van Christus' hulp en trouw in het volbrengen van Zijn belofte waarmee Hij heeft beloofd ons in zulke zwarigheid bij te staan".

Eigenlijk komt deze betekenis héél dichtbij die van Psaim 46. Bevinding is de ondervinding van Gods trouw, van de waarheid van Gods belofte.

Deze betekenis moet ons wel voor ogen blijven staan wanneer wij ons gaan afvragen wat „bevindelijke prediking" is.

Wat het niet is

Omdat er ten aanzien van de bevindelijke prediking zoveel misverstanden in omloop zijn is het misschien gemakkelijker eerst vast te stellen wat bevindelijke prediking in elk geval niet is. Men moet maar eens aan meelevende kerkmensen, die bovendien zeggen dat er „bevindelijk" gepreekt moet worden, vragen wat ze zich bij zo'n prediking vóórstellen. Op die vraag kan men de wonderlijkste antwoorden verwachten!

Ik ga nu maar voorbij aan die categorie, die meent dat „bevindelijk" preken gelijk is aan waarschuwend, vermanend preken. Denk overigens niet dat deze groep te verwaarlozen is! Het is me meermalen overkomen dat predikanten die vermanend preken, in hun prediking een grote plaats inruimden voor de dood, de eeuwigheid, het oordeel, „bevindelijke" predikers werden genoemd. Dat er in de rechte prediking ook vermaand moet worden zal niemand ontkennen. Maar met „bevindelijk" preken heeft dat op zichzelf natuurlijk niets te maken.

In brede kringen in de gemeente is men van oordeel dat „bevindelijk" preken betekent dat bekeringsverhalen worden verteld. Wanneer een predikant maar veel op de kansel wil brengen van de ervaring van die man of van de ondervinding van d^ie vrouw, dan vindt men al dat er „bevindelijk" wordt gepreekt.

Erger wordt het, wanneer de eis wordt gesteld dat de dominee zijn eigen bevinding, zijn eigen ondervinding of ervaring meedeelt. Een vraag die altijd weer blijkt te leven in de gemeente is deze vraag: „Wat kent hij er zelf van? " Overigens is dat geen vraag! De prediker hoeft zich wat dat betreft niet te legitimeren. Dat moet de gemeente kunnen

waar te maken, dat de Heere een God is van bergen, beemden en boeren zowel als van vlakten, industrieterreinen, recreatiegebieden en stedelingen. Wat maken wij waar? Ook in een nieuw en totaal gewijzigd levenspatroon is de Heere God. Hij is de God der ganse aarde en Heere van alle tijden. (Ds. H. G. Abma in „Totdat de dag aanlicht", p. 199). We mogen de levende God niet opsluiten in een bepaalde tijd of wereldbeeld of maatschappijvorm. We moeten ook niet doen alsof Hij een God van zondag is en niet van maandag, van ouden van dagen en niet van teeners, van dagen van droefheid en niet van tijden van blijdschap. Dient Mij naar Mijn Woord - dat wil ook zeggen: Leer Mij te belijden als de God Die alle tijden, plaatsen en omstandigheden omspant.

Nog 'n laatste valse gods-verbeelding voor dit keer, die rondom de voorzienigheid Gods cn Zijn wereldbestuur. In kontakten en gesprekken van evangelisatorische aard is nogal eens de opmerking te horen: „ik heb te veel gezien in mijn leven om nog aan een God te kunnen geloven. Als er een God zou zijn, waarom laat Hij "dan al die ellende toe".

Vanuit een blijkbaar aangeboren „natuurlijke theologie" denkt een mens vanuit de feitelijkheid te moeten opklimmen naar God. Dat mislukt radicaal — immers die feitelijkheid is over het algemeen stom. het gelaat van God licht er niet in op, de leiding van Zijn hand wordt er niet in herkend. De konklusie is dan: r kan geen god bestaan of als er een god is — die dan verantwoordelijkheid draagt voor de chaos in deze wereld — dan verwerp ik hem of haat ik hem zelfs. Wat hier wordt afgewezen is echter een bepaalde gods-voorstelling, niet de levende God en Vader van Jezus Christus. Dc christen zal er in zo'n gesprek dan ook goed aan doen in te zetten bij het hart en de kern van het evangelie, als aangegeven in Joh. 3 : 16 b.v. Gods gelaat is onthuld in Jezus, de Gekruisigde en Opgestane. In het Woord aangaande Hem beluisteren we Gods harteklop. Alleen wie Gods hart heeft leren kennen in Christus als Vader-hart, gaat ook Zijn hand zien in de wereldgeschiedenis (en ook dan nog maar nu en dan, soms... even) en in eigen levensgeschiedenis. Er is een onontkoombare volgorde tussen de kennis van Gods hart en hand. Wat zijn er al een ongelukken gebeurd doordat een bepaalde voorzienigheids-idee in de plaats van de levende God werd gesteld. Met die ahstrakte voorstelling kan een mens dan weer alle kanten op. Zelfs Hitier kon nog wel uit de voeten met „de voorzienigheid". Ook kan een heidense noodlotsleer zich gemakkelijk verschuilen achter een christelijk jasje. „Het is geen mens die het je aandoet", zeggen we dan — „je moet er maar in berusten, tegen God kun je toch niet óp!" Al met al is dat pure opstand tegen het tweede gebod. Dat is niet God dienen naar Zijn Woord, maar een knieval voor ons eigen godsbeeld.

Ook hier weer is beeldenstorm nodig — en deze is gegeven met de echte kennis van de Heere Jezus door Zijn Woord en Geest. „Wij zijn gewoon van de werkelijkheid, zoals wij haar ervaren en zoals ze is, te concluderen tot God. Wij zien wat gebeurt in ons leven en in de wereld en op grond daarvan zeggen wij: zo is nu blijkbaar God. Wie God is, menen wij te kunnen afleiden uit het lot. Dat is de kern van alle heidendom. Maar de kern van het christendom ligt daarin, dat in de plaats van het lot het Woord is getreden... De levende, de werkelijke God heeft zich geopenbaard aan Israël, in Jezus Christus. Daaruit lezen we af wie Hij is. Daaruit kennen we Hem als God van het heil. En nu bestaat het Godsvertrouwen daarin, dat wij onze heidense gewoonte om vanuit de werkelijkheid tot God te concluderen precies een volle slag omkeren en vanuit God tot de werkelijkheid gaan concluderen. Omdat wij de levende God kennen in Zijn barmhartigheid en macht cn gerechtigheid, daarom laten wij ons nu niet meer verblinden door de schijn van de dingen..." (Prof. A. A. van Ruler, Over de Psalmen gesproken, p. 133, 134).

V.

J. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1979

Gereformeerd Weekblad | 15 Pagina's

Schriftuurlijk-bevindelijke prediking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1979

Gereformeerd Weekblad | 15 Pagina's