Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(XXIV)

In een onzer vorige artikelen wezen wij er reeds op, •dat ten aanzien van de z.g. eenmanszaak, waar de patroon alleen het werk doet — en wij voegen hierbij ook die kleine bedrijven, waar de patroon met één «f zeer weinige knechten het werk verricht —, de .vraag wie in zulk een zaak rentmeester is naar de .Schrift, bij wien derhalve verantwoordeüjkheid en - zeggenschap berusten, niet een ingewikkeld probleem vormt, doch zeer duidelijk en eenvoudig beantwoord kan worden. Het antwoord ligt besloten in het 8e gebod van de Wet des Heeren, dat van ons eerbiediging vordert van het goed van den naaste.

Nu wordt de stelling verdedigd, dat ten aanzien van andere ondememingsvormen, in het algemeen de grootere bedrijven, de toestand een geheel andere zou zijn.

Wij willen nu achtereenvolgens eenige andere ondernemingsvormen de revue laten passeeren om na te gaan of er inderdaad grond is voor de bewering, dat de positie van - den rentmeester over-het goed naar de Schrift niet als bovenstaand, doch geheel anders nood--zakelijk bepaald dient te worden.

Als eerste noemen wij dan de Burgerlijke Maatschap. Bij deze Maatschap verbinden zich twee of meer personen om samen een bedrijf te gaan uitoefenen met het oogmerk om. het daaruit ontstane voordeel onderling te verdeelen. Ieder der vennooten moet daartoe iets inbrengen. Dit kan zijn geld of goed, het kan ook alleen arbeidskracht zijn. Hier hebben wij dus een vorm voor ons, waarin degene, die zijn arbeidskracht inbrengt, bij het aangaan van de overeenkomst wordt gezien en ook vrijwillig wordt erkend als een gelijkgerechtigde, als een deelgenoot in de onderneming. Het is duidelijk, dat waar de vnnst samen gedeeld moet worden, er ook een voorafgaande afspraak moet zijn, waarbij ieders aandeel in de maatschap wordt vastgesteld. Men zal b.v. bij hem, die zijn inbreng in goed en niet in geld verricht de geldswaarde van dat goed moeten vaststellen. Volgens de wet staat degene, die alleen zijn arbeidskracht heeft ingebracht in de maatschap, gelijk met den inbrenger van het kleinste aandeel. Volgens de wet moet in ieder geval de getroffen overeenkomst de bepalingen bevatten over de wijze, waarop winsten en verliezen gemeenschappelijk verdeeld zullen worden. Daarbij geldt dan, dat een afspraak, waarbij één of meer der vennooten alle winsten zouden genieten en anderen niets zouden ontvangen, nietig is, gegeven het feit, dat de maatschap juist gemeenschappelijk voordeel beoogt en daarvoor is aangegaan. Het is daarentegen wel wettelijk geoorloofd te bepalen, dat één of meerderen de verliezen zullen lijden, met uitsluiting van anderen. Op deze wijze kan dus b.v. degene, die alleen zijn arbeidskracht inbrengt en geen kapitaal bezit, toch als vennoot optreden. Tegenover derden is volgens de wet alleen de handelende vennoot aansprakelijk. Aangezien de maatschap geen zaak is met een eigen afzonderlijk vermogen kan men derhalve als schuldeischer zijn vordering niet op de bezittingen van de maatschap verhalen. Alleen als andere of alle vennooten den handelenden vennoot, die een transactie verricht voor de maatschap, volmacht hebben gegeven, dan is er ook de aansprakelijkheid van deze anderen, ieder voor een gelijke som, tenzij niet uitdrukkelijk was bepaald, dat de aansprakelijkheid zou gelden in verhouding tot ieders aandeel. Deze ondernemingsvorm van de burgerlijke maatschap is wettelijk geregeld in het Burgerlijk Wetboek.

Bezien wij nu dezen ondememingsvorm, waarvan wij de structuur hebben aangegeven volgens de lijnen door de wet daarvoor in het algemeen gesteld, in verband met onze vraag naar den Schriftuurlijken rentmeester en diens zeggenschap, dan kan daarvan het volgende worden gezegd. Als rentmeesters kunnen direct worden aangemerkt die vennooten, welke goed of geld hebben ingebracht. Daarbij moet dan voorts worden opgemerkt, dat deze vennooten, handelende in hun rechtmatige bevoegdheden als bezitters of rentmeesters van den eigendom Gods, die hun werd toebetrouwd, door vrije beschikking hunnerzijds een zekere mate van mede-bevoegdheid hebben toegekend en dat zoolang de maatschap duurt, over hetgeen door hen in geld of goed werd ingebracht in de maatschap. Het is duidelijk, dat dit alles rust op déze voor-onderstelling, dat hun mede-vennoot, zonder inbreng van geld of goed, door deze vennooten met geld of goed als inbreng in de maatschap, wordt gezien en erkend als een gelijkwaardig deelgenoot, even kundig als zij zelf zijn of kundiger, in het doen en leiden der zaken voor de maatschap. Hebben nu deze vennooten voorts één of meer arbeiders in hun dienst, dan kunnen deze geen aanspraak doen gelden op mede-zeggenschap, als de vennoot zonder inbreng van geld of goed, wèl heeft. De aanspraken van deze arbeiders zijn bepaald en beperkt tot de aangegane arbeidsovereenkomst. En deze arbeids-overeenkomst is iets wezenlijk geheel anders dan de maatschap-overeenkomst. Hoe goed het oordeel van de vennooten over deze arbeiders wat hun prestaties en kundigheden betreft, overigens ook moge luiden, het reikt toch niet zoover, dat zij deze arbeiders als gelijkwaardige deelgenooten, wat betreft de leiding der zaken van de maatschap, kunnen aanmerken. Op dien grond worden zij dan ook niet als deelgenooten door de vennooten in de maatschap opgenomen, doch treden zij op als arbeiders in loondienst.

Op grond van hetgeen hierboven werd opgemerkt, meenen wij te mogen concludeeren, dat het bij deze BurgerUjke Maatschap geen moeilijkheden geeft om vast te stellen, wie de Schriftuurlijke rentmeesters zijn en wie niet, wie heeren zijn en wie knechten. Rentmeesters zijn de deelgenooten of vennooten, en zij alleen.

De bespreking van dezen ondememingsvorm is daarom niet van belang ontbloot, omdat juist bij dezen ondememingsvorm er twee categorieën van medewerkers in de onderneming kunnen zijn, die geen geld of goed, doch alleen hun arbeidskracht inbrengen. De een doet het evenwel als kundig en erkend deelgenoot of vennoot, de ander als gewaardeerd arbeider in loondienst. De een is in het bezit van mede-zeggenschap, de ander niet.

Wij gaan een stapje verder en komen thans bij de vennootschappen van koophan de 1. In 't Wetboek van Koophandel, dat dezen bepaalden vennootschapsvorm regelt, worden de navolgende drie soorten van vennootschappen van koophandel erkend: a. de vennootschap onder een firma, b. de vennootschap bij wijze van geldschieting, ook wel commanditaire vennootschap geheeten, c. de naamlooze vennootschap.

Beginnen wij met de figuur van de Vennootschap onder firma. Hierbij treden twee of meer personen in relatie tot elkander en stichten samen een vennootschap onder firma. Deze vennootschap krijgt een eigen naam en onder dezen firma-naam gaat men nu zaken doen. Wat de relatie tusschen de firmanten onderling betreft, de interne verhoudingen dus, heeft het Wetboek van Koophandel geen voorschriften. Dit wordt in de firma-acte - geregeld en voor zoover deze er niets over bevat, gelden weer de algemeene bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, zooals deze bij de maatschap werden gesteld. Wat de verhoudingen naar buiten betreft geldt, dat iedere firmant ook de anderen verbindt, voor zoover hij zijn bevoegdheden vastgelegd in de firma-acte niet overschrijdt. ledere firmant is voor de firma tegenover derden met zijn geheele vermogen aansprakelijk.

Vragen wij weer, wie zijn de rentmeesters naar de Schrift bij zulk een vennootschap onder firma, en hoe ver strekt dat, dan moet allereerst gezegd worden, dat het de firmanten zijn en zij alleen. Voorts verdient het ook de aandacht, dat zij door hun samengaan en samenbundelen van hun bezittingen voor hun gemeenschappelijke onderneming in feite ook elkander rentmeestersbevoegdheden hebben verleend over him eigen afzonderUjke bezittingen, tot op zekere hoogte. Deze privébezittingen toch kunnen bij ongunstigen gang van zaken geheel worden aangesproken om de firma-verliezen te helpen dekken, en bij de beoordeeling van de engagementen van de firma komen ook deze totale, gemeenschappelijke bezittingen in de weegschaal te liggen tegenover die verplichtingen. Geldt bij een maatschap nog, dat slechts iedere handelende vennoot aansprakelijk kan zijn (het kan ook anders zijn overeengekomen), bij de vennootschap onder firma zijn alle vennooten verantwoordeHjk voor alle firma-transacties. Men is dus solidair in de aansprakelijkheid voor het geheele firmabeleid.

Ook bij deze vennootschap onder firma ondervinden wij derhalve geen moeilijkheden om vast te kunnen stellen, wie de bezitter of rentmeester is over den eigendom Gods, wanneer wij maar vasthouden aan den regel van de Wet Gods en dien volledig eerbiedigen en niet van zijn kracht berooven.

Vervolgens belanden wij bij de Commanditaire Vennootschap. Het karakter van dezen ondememingsvorm wordt in hoofdzaak hierdoor bepaald, dat één of meer handelende personen een overeenkomst aangaan met één of meer anderen, die als geldschieters optreden met de nadrukkelijke bepaling, dat zij geen aandeel in het beheer der zaken zullen hebben. Voor hun ingebrachte gelden ontvangen zij dan een overeengekomen aandeel in de winst. Een andere naam voor die Commanditaire Vennootschap is dan ook „vennootschap b ij w ij z e van geldschietin g.". Bij deze C. V. zijn er twee soorten van deelgenooten: de beheerende vennooten en de commanditaire vennooten, welke laatsten door de Engelschen met de typische uitdrukking van „sleeping partners" (slapende deelgenooten), wij zeggen ook wel „stille" vennooten, worden aangeduid. De beheerende vennooten zijn met hun geheele vermogen aansprakelijk voor de verplichtingen der C. V., de commanditaire vennooten alleen voor de som der door hen ingebrachte gelden. Toch zijn ook deze commanditairen als geldschieters niet op één lijn te stellen met crediteuren of kapitaal-crediteuren, zij zijn bepaald terecht vennooten geheeten. Zij dragen aandeel in de zaak zelf en zijn geen geldschieters, die onafhankelijk van den gang van zaken een vooraf vastgestelde rente van hun geld genieten.

En al mogen nu deze commanditaire vennooten volgens de wet geen daden van beheer verrichten of in de zaken van de vennootschap werkzaam zijn, toch kan in bepaalde gevallen hun invloed op den gang van zaken wel degelijk merkbaar worden. Er zijn toch b.v. gevallen, waarin in zulk een CV. een „trustee" wordt gevormd, die als college van toezicht wel eenigszins te vergelijken is met den Raad van Commissarissen bij de N.V. Ook in zulk een College van toezicht komt dan nog te meer uit, dat een zekere mate van zeggenschap toch niet aan de commanditaire vennooten kan worden ontzegd.

Stellen wij dus bij deze CV., ook al is deze geen rechtspersoon in den zin der wet, de vraag naar den SchriftuurUjken rentmeester, dan komt bij dè beantwoording van die vraag allereerst naar voren de figuur van de(n) beheerende(n) vennoot(en) en voorts ook die van de commanditairen. Beiden zijn aansprakelijk voor hetgeen in en door de vennootschap geschiedt met de bezittingen, die God hun in beheer gaf.

P. GROEN.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's