Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BART EN KEES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BART EN KEES

Over het Hooglied

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoogl. 2 : 14, 15.

LVII.
Bart. Den vorigen keer hoorden we hoe dat het duivenvolk, dat door 't geloof in den Rotssteen Christus woont, er op uit moet om nu voor 's Heeren aangezicht te wandelen en te strijden.
Kees. Dat zal niet mee vallen, dunkt mij, als men eindelijk na een bangen strijd rust vindt, als men eindelijk zingen kan: Keer mijne ziel tot Uwe ruste weder; Gij zijt verlost, God heeft u wel gedaan, en men moet dan weer opnieuw strijden.
Bart. Dat valt ook niet mee! Toch is het niet anders. Als men in mijn jeugd aan Gods oude volk mocht vertellen dat je ziel gered was, dan verwelkomden zij u met de woorden: „Welkom in den strijd!" Als Paulus in zijn keurigen brief het geluk van de Efeziërs beschreven heeft, dan roept hij hun in het laatste hoofdstuk: vers 11 toe: Doet aan de geheele wapenrusting, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels, enz.
Kees. Nou, dat klinkt heel anders dan: Wel te rusten.
Bart. En als we nu maar altijd bezield waren met den Geest van dapperheid en sterkte, en als ons duifje nu maar opgewassen was tegen die havikken en gieren, die het aanvallen; dan zou het straks misschien reden hebben om haar pauwstaart op te zetten. Maar nu is het vaak omgekeerd. Nu wordt zij gehavend en geplukt en gewond. En weet je wat er dan wel gebeurt? Dan gebeurt het wel dat haar de moed ontzinkt en dat ze lafhartig het slagveld verlaat en zij zich angstig verbergt in de kloven der steenrotsen in het verborgene van een steile plaats, waar het angstig en verlegen wegschuilt en niet meer durft te kirren en niet meer voor den dag durft te komen van schaamte, om dat ze er zóó uitziet en uit vreeze voor haar vijanden én voor haar vriendinnen. De eene zegt: houd je mond maar, afschuwelijk beest, ik kan je gekir niet hooren - wou jij ook nog meepraten lafaard?! Ga uit mijn oog schunnig dier, ziet eens hoe je er uitziet, waar zijn je vleugels en je veeren? Denk je dat dat met genade kan bestaan?!
Maar daar komt Jezus! Hoort, Hij gaat haar lokken! Mijne duive, zijnde in de klove der steenrotsen, toon Mij uwe gedaante, doe Mij uwe stem hooren? - Ach Heere, ik durf niet meer voor U te verschijnen, ik ben zoo gehavend! ik durf niet meer bidden, Heere. Ik heb het is zoo slecht afgebracht! - Kind, Mij is uw stem zoet! Mij is uw gedaante lieflijk!
Kees. Dat is andere taal!
Bart. Ja, dit is de stem van Jezus, ziet u! Dat is de stem van den Eigenaar, begrijp je. Ze is Zijn duif. Hij kocht haar zoo duur. Hij heeft haar zoo eeuwig, zoo vrij, zoo belangeloos lief. Daarom spreekt Hij er zoo heel anders over dan die anderen. Die anderen, dat zijn maar huurlingen, dat zijn maar menschen die zichzelven niet kennen. Die daarom dat schuchtere diertje najouwen, met steenen en slijk werpen. Maar bij Jezus is het: Hij heeft Zijn bruid lief. Ondanks alles heeft Hij haar lief. Zij is Zijn Hefzi Ba, dat zegt: Mijn lust is aan haar.
Kees. Als dit eens niet waar was, wat zag het er dan donker uit voor ons. Dan kwam ik er tenminste niet.
Bart. Dan kwam er niet één binnen.
En nu hebt ge meteen de tweede verklaring die aan den tekst gegeven wordt, én het onderscheid tusschen wonen en vertoeven.
Kees. Maar wat is nu de ware verklaring, die je het eerste schetste of het laatste?
Bart. Daar is nu verschil over bij onze oudvaders. Sommige vermaarde schrijvers - die statelijk aangelegd zijn - als ik dat zoo eens noemen mag - zijn natuurlijk de eerste verklaring toegedaan: De veilige inwoning in den steenrots Christus. De onder onze vermaarde schrijvers meer standelijk aangelegde, zijn de tweede verklaring toegedaan - de ongeloovige, vreesachtige, gehavende, zich verschuilende, ter plaatse waar zij niet behoort te verblijven.
Kees. En welke verklaring zijt gij nu toegedaan?
Bart. Ik? Ik tel niet mee, jongen.
Kees. Mag ik eens zeggen wat ik er van denk?
Bart. Zeker, ga je gang.
Kees. Ik denk dat degenen die de inwoning in Christus door het geloof kennen; die dus in dien Rotssteen Christus in zijn, en die daarbij een rijk afwisselend leven kennen bij ervaring; dat diegenen beide verklaringen, die statelijke en die standelijke verklaring toegedaan zijn. Heb ik het mis, Bart?
Bart. Dat kon wel waar zijn.
Kees. Nu dan weet ik wel hoe Bart er over denkt.
Bart. Laat ons nu voortvaren en luisteren naar de vermaning des Heeren uit Vers. 15. Lees dien tekst eens voor?
Kees. „Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven; want onze wijngaarden hebben jonge druifjes".
Bart. Van vossen wordt zeer dikwijls in den Bijbel gesproken. Palestina schijnt er vol mee gezeten te hebben.
Kees. Waar maak je dat uit op?
Bart. Waar haalde Simson anders zoo gauw zijn driehonderd vossen van daan? En had die goede man er nog maar meer, ja had hij ze maar allemaal gevangen!
Kees. Waarom?
Bart. Dan zou er de wereld, en dan zou er ons land niet zoo vol mee zitten.
Kees. Wat zeg je, zit ons land zoo vol vossen? Men hoort er bijna nooit van.
Bart. En toch zou het voor Simson geen kunst wezen, om er in een oogenblik 300 ja 3000 vangen. Vossen?! Jongen zij wonen zoo graag in Holland. Natuurlijk bedoel ik geen vossen in eigenlijken zin, - die worden ook in onzen tekst niet bedoeld. Het zijn oneigenlijke vossen. Ik denk aan Ezech. 13 : 4. Uw profeten, o Israël zijn als vossen in woeste plaatsen. Ik denk hier aan den naam, dien de Heere aan Herodes gaf Luk. 13 : 32. Gaat heen en zegt dien vos, enz. Je begrijpt dus nu wel, wie er met die vossen bedoeld worden: Het zijn ketters, valsche leeraars. God vijandige regeerders, ja alle vijanden van God en Zijn Kerk.
Kees. Wijst dan eens op de overeenkomst?
Bart. Die eigenlijke en oneigenlijke vossen zijn beide berucht om hun listigheid. Zij kunnen zich zoo mooi, zoo lief, zoo onnoozel voordoen, maar dan zijn ze op z'n gevaarlijkst.
Kees. Ja. Als hun meester - de Satan - zich als een engel des lichts kan voordoen, dan zullen zijn dienaren ook die kunst wel verstaan.
Bart. O, die vossen! Zij weten zoo'n lieve gestalte te vertoonen, en zij kunnen zóó innig preeken! zóó mooi, zij weten zoo om de waarheid heen te draaien! Zij hebben het Evangelie van Christus zóó lief gemaakt, zij hebben er zoo de scherpe kanten afgekapt, zoodat het nu een lust is voor het vleesch. En Gods kinderen, hoeven nu niet meer bij hun in hun hol te komen, o, neen, dat zou in de gaten loopen; en zij komen ook hun hol niet uit om Gods volk op te zoeken, dan zou hun vossenstaart hun verraden.
Kees. Hoe rooven zij nu dan Jezus duifjes?
Bart. Per . . . . Radio! Een prachtige muziek! en zingen! en orgelspel! En gebed! Neen maar, je moet ze hooren bidden die dominé's, en die roomsche priesters, en die evangelisten! prachtig! En vermanen en boeten en passie preeken . . . . juist als vossen doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1929

De Saambinder | 4 Pagina's

BART EN KEES

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1929

De Saambinder | 4 Pagina's