Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE POLITIEKE NALATENSCHAP VAN DS. P. HONKOOP SR.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE POLITIEKE NALATENSCHAP VAN DS. P. HONKOOP SR.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In oktober 1993 verscheen de eerste druk van de levensbeschrijving van ds. P. Honkoop sr. (1891-1963), van wie ook twee zonen predikant werden. De enige die van hen nog in leven is, ds. A.F. Honkoop, schreef in het 'Woord vooraf':

"Over mijn vader zijn allerlei verhalen in omloop. Het is dertig jaar geleden dat hij overleed. Daarom was het een moeilijke opgave uit te zoeken wat waarheid was of fantasie. Niettemin ben ik van oordeel dat ze (twee kleinzoons; HAKr), na al het door hen verrichte speurwerk, er in zijn geslaagd een vrij nauwkeurige levensschets samen te stellen "".

In vele opzichten mag deze levensbeschrijving inderdaad verhelderend heten, in één opzicht tasten de schrijvers deels mis. Op pagina 46 schrijven zij:

"Naast het kerkelijke werk, maakt Honkoop in Gouda ook kennis met de plaatselijke politiek. Regelmatig vergadert de SGP in het ruime huis aan de Crabethstraat. Pieter Honkoop krijgt een plaats in de gemeenteraad van Gouda. Ook daar heeft hij veel werk verzet (vet; HAKr) " 2> .

Er is zelfs een foto bij geplaatst met als bijschrift: "De gemeenteraad van Gouda ± 1928. Op de achterste rij rechts P. Honkoop". Speurwerk in de Goudse notulen heeft echter opgeleverd dat Honkoop géén deel heeft uitgemaakt van de gemeenteraad aldaar. Het mag zelfs sterk betwijfeld worden of de SGP in die tijd reeds een zetel bezette 3) . Het archief uit die tijd van de Goudse kiesvereniging is helaas niet meer voorhanden.

Niet helemaal zeker is wat de foto in de levensbeschrijving dan wel voorstelt. Zeker is dat de ruimte de burgemeesterskamer is van het Goudse stadhuis. Ook maakt Honkoop deel uit van het gezelschap op de foto. Maar het kan onmogelijk de gehele gemeenteraad van Gouda zijn, want die bestond uit veel meer personen, en onder hen bevonden zich ook twee vrouwen. Waarschijnlijk is het een deel van het gemeentebestuur, samen met een commissie uit de varkenshandel, gevormd ten behoeve van de totstandkoming van een overdekte marktplaats 4 '. De suggestie dat Honkoop deel uitgemaakt heeft van de Goudse raad, berust binnen de familie waarschijnlijk op een misverstand omtrent zijn politieke activiteiten. Want het is wel waar dat ds. Honkoop in Ouderkerk aan den IJssel raadslid geweest is. Daarop willen we in het navolgende ingaan. Tevens komen we nog even terug op het vergaderen van de SGP "in het ruime huis aan de Crabethstraat", dat door de familie Honkoop bewoond werd. Maar eerst geven we een levensschets van hem.

Levensloop

Pieter Honkoop werd geboren op 8 december 1891 te Stolwijk. Zijn vader bekleedde enige tijd een kerkelijke functie in de Hervormde Kerk, maar na ruzie bedankte hij daarvoor. Volgens hem deed de kerk te weinig voor de armen. Vooral van zwarigheid moest hij niets hebben.

Piet ging naar de openbare lagere school. Hij had een helder verstand en maakte daar ook gebruik van. Het liefst wilde hij verder leren, maar hij was thuis veel te hard nodig op de boerderij. Zijn vader overleed in 1909, nadat het gezin verhuisd was naar Gouderak. Het boeren zat de twee oudste jongens niet in het bloed; daarom moest de weduwe haar bezit verkopen. Piet volgt in Papendrecht een cursus, waar hij leert biggen te castreren. Zo trekt hij de Krimpenerwaard door om bij de boeren hun koppels biggen te snijden. Om zijn gezelligheid is hij een graag geziene gast. Ondanks sommige indrukken van dood en eeuwigheid bekommert hij zich echter niet veel om zijn ziel.

Daarin komt verandering als hij eens 's avonds thuis komt, terug van de kermis. Thuis zit een ouderling met zijn moeder te praten. Deze spreekt ook tot Piet een kort vermanend woord. Slechts enkele woorden, maar de pijl treft doel! De 'vrolijke Piet' wordt een 'treurige Piet', die om eigen schuld God kwijt is. Bij zijn 25-jarig ambtsjubileum zou hij hiervan vertellen: ".. mijn vader was een Amoriet. 'k Heb nooit gezien dat de man gebeden heeft. Mijn moeder was een Hethietische. En mijn jonge leven der jeugd bracht ik door in zondigheid, in dwaasheid, in onzedigheid, in onverschilligheid. Spotten en dansen, dat was mijn leven en ideaal. Totdat het Goddelijk halt mij werd toegeroepen. Een halt, of een hemellicht mij omscheen zonk ik op de aarde neer. Daar was een indruk van die Goddelijke majesteit, gerechtigheid, en eeuwigheid, waarvoor, een ieder zal het vatten, ik niet kon bestaan. Zulk een, mijns gelijke in mijn gewaarwording, had ik op aarde niet. Zulk een monster, laat ik het maar eerlijk zeggen. O, de zonde, de zonde, de zonde, die heb ik wat beweend " 5) \

God trok met Honkoop door; hij kreeg te doen met het Goddelijke recht. Hij werd ermee bekendgemaakt hoe hij volmaakt uit zijn Scheppers handen was voortgebracht en hoe hij nu zonder God en zonder Christus op de wereld stond.

"Nee, niet Adam. Ik had het verbond verbroken. Ik had de weg verdorven. Ik had de majesteit geschonden. Ik had met Gods gerechtigheid gespot, gemeente. (...) Ik schatte mij geheel verloren, 'k Mocht van geen vertroosting horen. Wanneer mijn ziel aan God gedacht, dan loosd'ik niet dan klacht op klacht. En, mijne hoorders, 't is ook waar, door de liefde Gods in mijn hart uitgestort (wat ik toen niet besefte), heb ik wat uitgeroepen: O God, niets is rechtvaardiger dan mijn verdoemenis! Maar dat ik eeuwig van dat liefdesharte Gods gescheiden moest zijn! Want God was nu het voorwerp van mijn liefde. En uit de diepte der ellende slaakte ik de kreet: Zal ik nou nog ooit tot God kunnen bekeerd worden? Zou er voor zulk een, voor zulk een onwaardige, zou daar nog ooit redding voor gevonden worden? " 6> .

God liet Zich echter niet onbetuigd, en ontsloot voor Honkoop met Johannes 1:29 dat er een weg was: "Dat eeuwige wonder Gods, dat schone van dat plan, van dat kruis, van dat bloed, van die voldoening en die verzoening in Hem". Honkoop werd echter zo eerlijk gemaakt dat hij daarbij zei: "Maar het gelovig toe-eigenen en het omhelzen van die dierbare Persoon, dat werd gemist". In korte tijd werd hij echter door de stukken doorgeleid.

'Ach, duidt het mij niet euvel, als ik u verhaal, hoe ik voor veertig jaar, me nog zie staan op de duinen in Den Helder, toen God me beloofde dat Hij niet rusten zou voor Hij die zaak voleindigd had. Ik was drieëntwintig jaar en toen ik vierentwintig en een halfjaar mocht zijn, scheurde de hemel en werd ik met Sion gelost in gerechtigheid en mocht ik het Kindeke Jezus door het geloof omarmen en omhelzen. Ja, toen mocht ik als een Thomas de vingers leggen in de tekenen Zijner nagelen en mocht ik zeggen: Mijn Heere en mijn God'" 7 '.

Hieruit is ook te verklaren dat hij later in zijn preken zulke zuivere beschrijvingen van de rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie kon geven. Bijvoorbeeld in een predikatie over Markus 15:12:

"Wanneer dat volk dan onder dat Goddelijke recht mag buigen, of zoals men het ook wel uitdrukt, dat zij het recht liever hijgt dan haar behoudenis (versta goed, zij bidt niet om haar verdoemenis, maar zij rechtvaardigen hun verdoemenis en ze bijgen dat recht Gods lief, omdat ze door de consciëntie aan de zijde Gods vallen. Want al is het, dat zij hier onder het recht Gods sterven, nochtans worden zij gedreven door de liefde) dan mogen zij God God laten en amen zeggen op hun eeuwige ondergang. Daarom aanvaardt zij ook het doodvonnis en accepteert zij de hel. Maar nu juist daar in de omhelzing der Goddelijke deugden, in het liefkrijgen Zijner heiligheid en waarheid en wij voor eeuwig te gronde gaan (...), daar is het die Christus, die Jezus, Die met Zijn doodvonnis tot de Vader gaat en op grond van Zijn voldoening en Zijn aangebrachte bloedgerechtigheid van Zijn Vader eist de verlossing van die zondaar " 8> .

Ondanks de beleving van deze zaken bleef de Heilige Geest als Persoon en als Verzegelaar aanvankelijk voor hem verborgen. Dat bracht hem in een gemis.

"Welk gemis dan? zo vraagt gij misschien. Dat gemis komt bij dat volk zelf openbaar, dewijl zij een Vader hebben en dat zij toch bij gedurigheid de Vadernaam niet op de lippen durven te nemen. (...) Zij kennen Christus in de kracht Zijner opstanding en kunnen toch geen gebruik van die Christus maken. Wel mag dat volk ontsloten en geopenbaard zijn zeer veel van de weldaden en de werkingen des Geestes, maar de bron waaruit dit vloeit is voor dat volk nog verborgen ".

Later is die Heilige Geest hem geopenbaard en heeft hij Hem als onderpand der ziel mogen ontvangen. Ds. Honkoop gewaagt ervan in een Pinksterpreek wat zo'n ziel dan beleeft:

"Dan is het die Geest, Die ons terugleidt tot in die stille Raad des vredes, Die ons inleidt in die eeuwige verbondskamer daarboven, waar de Vader wordt gekend en omhelsd als de diepe oorsprong van alle dingen en de ganse zaligheid, Die Zichzelf verbond weldadigheid te schenken op de intrede van Christus met Zijn bloedgerechtigheid (...), waar de Heilige Geest op Zich nam al die weldaden verworven door Christus toe te passen en deelachtig te maken. (...) Die Geest verzegelt dan al Gods werken der genade, die verheerlijkt zijn in de ziel. En die Geest getuigt dan met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn, door Welke wij roepen: 'Abba, lieve Vader'. Enz" 9> .

Huwelijk

Als biggensnijder komt Honkoop ook in Ouderkerk aan den IJssel bij familie Trouborst. Hij heeft bijzondere aandacht voor de zeventienjarige dochter Johanna. Met haar krijgt Piet verkering. Met financiële hulp van Johanna's oom gaat Piet de varkenshandel in. Op 18 september 1919 is het de trouwdag van Pieter Honkoop en Johanna Cornelia Trouborst. Het jonge echtpaar vestigt zich in Ouderkerk, vlak bij het huis van de Trouborsten. Kerkelijk behoren zij tot de Gereformeerde Gemeenten. In samenspraak met anderen probeert Honkoop in Nieuwerkerk aan den IJssel een gemeente van de grond te krijgen. Op 11 juli 1920 wordt Honkoop gekozen tot ouderling van deze gemeente. Vier jaar zal zijn ambtsdragerschap daar duren. Medio 1923 wordt hij als SGP'er in de gemeenteraad van Ouderkerk gekozen.

Aangezien hij loopt met een roeping tot het leraarsambt, spreekt hij hierover met de kerkenraad. Zij raden hem aan om na het lezen van een preek een kort woord van toepassing te spreken, wat ook geschiedt. In de loop van 1924 wordt Ouderkerk echter verlaten. Het gezin vestigt zich in Gouda. Daarmee eindigt ook zijn raadslidmaatschap.

In Gouda sluit het gezin zich aan bij de plaatselijke Gereformeerde Gemeente. Ook hier wordt Honkoop tot ouderling gekozen. Zijn nuttige ideeën met betrekking tot de biggenhandel leiden ertoe dat hij de Goudse gemeenteraad meekrijgt in het oprichten van een overdekte marktplaats. Na enkele jaren is de Goudse varkensmarkt de grootste uit de omgeving.

Predikant

In 1927 wordt op de kerkenraad Honkoops verzoek behandeld met betrekking tot het leraarsambt. Het verzoek strandt echter bij de particuliere synode. Op 21 juli 1928 krijgt hij echter weer een attest van de kerkenraad. De classis besluit weer het oordeel van de particuliere synode in te roepen. Nadat hij aldaar zijn bekering en roeping verteld heeft en een korte preek over Jesaja 66:2 gehouden heeft, wordt hij met meerderheid van stemmen aangenomen. Dit betekent tevens een verhuizing naar Rotterdam. In 1933 wordt Honkoop beroepbaar gesteld. Hij neemt het beroep naar Den Haag aan. Aanvankelijk ontmoette hij in deze gemoedelijk ingestelde gemeente veel verzet tegen zijn prediking. Hij waarschuwde namelijk sterk voor het bouwen op zandgronden en beklemtoonde dat een geopenbaarde Middelaar nog geen toegepaste Middelaar is. Een kenmerkend citaat in een van zijn preken is in dit verband:

"De vrees slaat ons soms om het hart, wanneer de grond van zaligheid door velen wordt gelegd in hun keus, ellende, tranen, bidden, gemoedelijkheid, in allerlei bewegelijkheden, en dan wordt deze lading gedekt met te zeggen wel eens iets van Christus

gezien te hebben en van de zaligheid die in Hem voor hen ontsloten werd, maar vraagt men dan wat ze gezien en in Christus aanschouwd hebben, dan staat de wagen stil (...). Wanneer de Heilige Geest werkt (...) zal men beginnen te verstaan dat zien geen bezitten is van de Persoon, en dat men met alle lieven, alle loven, alle kenmerken, eigenschappen, hebbelijkheden en toe-eigeningen niet aan het recht Gods kan voldoen, opdat zo plaats gemaakt wordt voor een betere grond en bestendiger rust in de borg- en bloedgerechtigheid van Christus. Aan het recht Gods moet voldaan, de schuld moet betaald, de deugden omhelsd en daartoe moet de oude mens gekruisigd, gedood en begraven worden

In 1947 leidt zijn weg naar Rijssen (Walkerk). Daar maakt ds. Honkoop in 1953 de kerkelijke scheuring mee. Hij gaat mee met de synodale richting 11 '. Op 25 november 1955 verliest hij zijn vrouw, nadat ze negen maanden in het Almelose ziekenhuis heeft gelegen. Korte tijd later neemt ds. Honkoop een beroep aan naar Yerseke. Hier hertrouwt hij in 1957. Na een ernstige ziekte overlijdt hij op 23 juni 1963.

Politieke activiteiten

Vóór zijn predikantschap is Honkoop actief geweest in de politiek. De Banier van 7 juni 1923 geeft uitslagen van de toen gehouden gemeenteraadsverkiezingen. Bij Ouderkerk aan den IJssel staat aangegeven: 'P. Hoencoop'. Dit is een verschrijving voor de hoofdpersoon van ons artikel. Honkoop heeft daar, zoals we al schreven, vanwege zijn verhuizing naar Gouda slechts kort als gemeenteraadslid gefunctioneerd. In Gouda heeft hij geen zitting gehad in de raad. Wel heeft hij in zijn nieuwe woonplaats deel uitgemaakt van het bestuur van de SGP-kiesvereniging en van de SGP- Statenkieskring 'Gouda'. Op de activiteiten die hij binnen deze organisaties ontwikkeld heeft, willen we in chronologische volgorde ingaan. Een weergave van zijn politiek handelen in Ouderkerk volgt nu, de overige activiteiten volgen Deo volente in een tweede aflevering.

Gemeenteraad

Op dinsdag 4 september 1923 vergadert de Ouderkerkse gemeenteraad om 10.30 uur. Naast de vijf herkozen raadsleden zijn er zes nieuwbenoemde leden aanwezig, onder wie P. Honkoop Jaczn. Eerst wordt de eed van zuivering, daarna die van trouw afgelegd. Twee leden, de heren Van Zwienen en W. de Jong, verkozen de belofte te doen. Nadat de voorzitter de oude leden welkom geheten heeft, roept hij de nieuwe leden een welkom toe. Hij wijst op de eigen plichten en eigen bevoegdheden van elk der bestuursorganen en dringt aan op "een harmonische [onderstreept in de notulen; HAKr] samenwerking, zonder welke toch de gemeente-belangen niet behoorlijk gediend kunnen worden". De leden nemen hierop zitting en tekenen de presentielijst. Vervolgens worden twee wethouders gekozen: C.J. Hoogendijk en J. Hoogendijk.

Reeds op de eerste door hem bijgewoonde raadsvergadering mengde Honkoop zich in een discussie. Het ging over ondersteuning van werklozen in de aanstaande winter. De regering kwam terug van haar stelsel van vaste uitkeringen, en wilde voortaan verwezen hebben naar het Burgerlijk Armbestuur. Het voorstel om de onderstandsverlening verder over te laten aan het beleid en inzicht van dat Armbestuur (in plaats dat de gemeente een maatstaf aanlegt per categorie) werd met algemene stemmen aangenomen. Raadslid Honkoop leek tijdens de bespreking nog het ruimhartigst in het beschikbaar stellen van gelden: "De heer Honkoop zou in bijzondere gevallen boven de gestelde grenzen willen uitgaan. Alleen het bedrag des huishuren geeft al zooveel verschillen te zien" 12) .

Hieruit blijkt dat het antirevolutionaire verwijt aan de

SGP, dat haar antiverzekeringsstandpunt tot schrijnende toestanden zou leiden, volstrekt onjuist is. Ook ds. Kersten stond op het standpunt dat "niet altijd Overheidszorg en - bemoeiing uit te schakelen zijn". Hij voegde er wel aan toe: "maar laat de Overheid steun verleenen waar en alleen zoolang deze noodig is. Geef behoeftigen niet aan hun lot over, doch behandel ze in liefde als nooddmftigen. Stel u op het eenige ware standpunt, dat alle zegening verbeurd is door de zonde. (...) Laat voor iedere zieke en invalide en oude van dagen, die in zijn nooden niet kan voorzien, gezorgd worden, maar met behoud van het stelsel der barmhartigheid; verlaat het standpunt van wettelijk recht. Dan vervalt het verzekeringssysteem" 13 '!

Ds. Kersten wees in dit verband er ook op dat in ons land na de Reformatie aan de diaconie van de Hervormde Kerk de zorg der armen werd toebetrouwd. Ook van de armen die niet tot de Hervormde Kerk behoorden. Voor deze laatsten stelde de overheid de kerk schadeloos.

Naast deze verzorging traden de burgerlijke armbesturen op, vooral in de Generaliteitslanden.

Verder herinnerde ds. Kersten eraan dat onder het Ministerie Van Hall-Donker Curtius door middel van een wet in 1854 de burgerlijke armbesturen alleen onderstand zouden geven als de diaconieën niets gaven. De verzorging der armen werd zoveel mogelijk aan diaconieën en andere instellingen van weldadigheid overgelaten. De taak van de overheid was volgens ds. Kersten in dezen slechts aanvullend.

Jeugdvermaak

Na de behandeling van de agenda voor de raadsvergadering van woensdag 6 februari 1924 ontspon zich een discussie over "het sleedje-rijden der jeugd". De heer J. de Jong wees "op 't gevaar voor 't verkeer te voet en per as, door de gladheid der Kalverstraat". Hij zou het ter plaatse verboden willen zien. "De heeren W. de Jong en Honkoop toonen zich ook voorstander van een dergelijken maatregel", aldus de notulen. Het is aannemelijk dat Honkoop hier meer de verkeersveiligheid dan het jeugdvermaak op het oog had, hoewel Van Zwienen het op het laatste betrok, want hij "wilde de jeugd zooveel mogelijk haar wintergenoegens doen behouden". De voorzitter was dezelfde gedachte als Van Zwienen toegedaan; hij achtte het sleedje rijden te behoren "tot de grootste genietingen der jeugd, zooals wij zeiven ons herinneren". Overigens keerde ds. Honkoop zich in zijn predikaties heel duidelijk tegen vermaken die wél ongeoorloofd zijn te achten. Daarop zullen we nog terugkomen.

Zomertijd

Tijdens dezelfde vergadering van 6 februari 1924 werd door Honkoop een begin gemaakt met een actie waarin zijn voornaamste betekenis voor de Ouderkerkse raad gelegen is. Pagina 401 van de raadsnotulen meldt: "De heer Honkoop vraagt den voorzitter op de volgende agenda te plaatsen zijn voorstel om de raadsvergaderingen ook met gebed te sluiten". De notulen vervolgen:

"De Voorzitter antwoordt, dat dit voorstel geen zin heeft, daar, zooals de heer Honkoop wéét, het gebed vóór de opening zóó is ingericht, dat dit daarin voorziet. Door zijn voorstel brengt hij ook dat in gevaar. Hij wenscht echter over zoo teere zaak geen verder debat in openbare vergadering, zoodat zij nader in comité kan worden besproken, als de voorsteller althans na deze toelichting zijn voorstel nog handhaaft, hetgeen 't geval blijkt te zijn ".

Voordat het zover was, kwam de raad nog een keer bijeen op woensdag 26 maart 1924. De burgemeester deelde mee dat hem een verzoek was bezorgd, ondertekend door vijf raadsleden, onder wie Honkoop, om een raadsvergadering te beleggen, ten einde voor te stellen om bij de aanstaande invoering van de zomertijd op de 30ste van deze maand, het luiden der klok, de school-

uren, het openen en sluiten van openbare gebouwen enz. "een uur te verlaten en dus te houden op Zonnetijd, ten einde aldus het grootste deel der bevolking de last, die de Zomertijd voor hen meebrengt, eenigszins te helpen verlichten".

Raadslid Stam voert namens de indieners het woord. Hij zegt dat het voorstel ten doel heeft de bezwaren te ondervangen die voornamelijk de boerenstand ondervindt van de zomertijd. "Een groot deel der gemeente handhaaft den zonnetijd, omdat het boerenbedrijf dit eischt. (...) In 't bijzonder wijst hij er op, dat de vroege schooluren een groot bezwaar opleveren voor de jeugdige kinderen, zoodat hij hoopt op aanneming van het voorstel".

De voorzitter wijst op de wet van 1918 en het Koninklijk Besluit van 31 januari 1924. "Het voorstel gaat daartegen in en is aldus moeilijk overeen te brengen met den ambtseed der raadsleden, waarin zij zweren of beloven: trouw aan de Grondwet en aan de wetten des Rijks". Verder herinnert hij aan het feit dat de zaak van het luiden van de klok niet de gemeenteraad maar het hoofd der politie toekomt, en de regeling der schooluren aan het schoolhoofd, onder goedkeuring van B. en W. en de inspecteur. Ook de openingstijden van het secretarie worden door burgemeester en wethouders bepaald. Er ontstaat een levendige discussie, waarin Honkoop tevens met een principieel argument naar voren komt:

"De heer Honkoop noemt het een moeilijk vraagstuk, dat op te lossen is, waar zeker 80% der bevolking den zonnetijd wenscht te volgen en slechts 20% den zomertijd. Wie de Schrift consciëntieus volgt, zal de zonnetijd volgen, want zij zegt: 'God maakt den tijd uit'".

Wethouder J. Hoogendijk "onderschrijft voor een deel de bezwaren van den heer Honkoop, maar we moeten nu eenmaal rekening houden met de regeerings-voorschriften, die soms tegen ons gemoed ingaan. De gestelde machten zijn we wel gehoorzaamheid verschuldigd".

Uiteindelijk wordt het voorstel van de burgemeester overgenomen (met 5 tegen 3 stemmen) om het voorstel van de vijf raadsleden voor kennisgeving aan te nemen omdat de zomertijd opnieuw besproken zou worden in de Tweede Kamer. Duidelijk mag ons zijn dat Honkoop, als het ging om (voor hem) principiële kwesties, zich niet van de wijs liet brengen door een beroep op de ambtseed.

Onze voormannen in de Kamer hebben in die tijd zich ook tegen de zomertijd verzet. In hun redes hebben zij aangevoerd dat "de bezwaren vooral ten plattelande en in het bijzonder van den landbouw zeer groot zijn" I4) . Ds. Kersten wees de regering erop dat de moeilijkheden voor de scholen ook groot waren:

"Er is ten plattelande a.h.w. een strijd gevoerd om de schooltijden aangepast te krijgen aan de regeling van het huisgezin, wanneer men bij den ouden tijd wilde blijven leven. Wanneer B. en W. dan het belang van de bevolking begrepen, hebben zij de schooluren in overleg met de inspectie van het onderwijs verzet. Maar de gevallen zijn ook aan te wijzen, dat anderen koppig hebben geweigerd, aan het begeeren van de bevolking van hun plaats te voldoen ".

Van dit laatste vinden we dus een voorbeeld in Ouderkerk. Ook daar kwamen de vijf raadsleden op voor de scholen. Opvallend is dat ds. Kersten weliswaar het principiële argument van Honkoop niet gebruikt, maar wel een ander:

"Al deze bezwaren wegen bij mij te meer, omdat de zomertijd, vooral nu de weleer aangevoerde reden van besparing van licht en kolen vervalt, hun dienen moet, die hun genoegen en vermaak zoeken in de avonduren, buiten hun woning. In het handhaven van den zomertijd zie ik, behalve het reeds aangevoerde, een bevordering van het zondeleven van ons volk".

In 1930 zou ds. Zandt ook aandringen bij de regering op afschaffing van de zomertijd 15) . En in De Banier van maandag 8 december 1930 werd de zomertijd onder meer betiteld als "dezen tegennatuurlijken tijd", wat dicht bij het argument van Honkoop komt.

Overtreders

Tijdens de raadsvergadering van woensdag 30 juli 1924 vraagt Honkoop, samen met drie anderen, om "in 't bezit gesteld te worden van een exemplaar van het Reglement van Orde en der Plaatsel. Verordeningen". Wellicht was dit bedoeld om te onderzoeken hoe overtreders aangepakt konden worden, want nadat de voorzitter te kennen gegeven had dat het onzeker was dat de aanwezige voorraad voldoende was en herdruk veel geld zou kosten, voegt hij eraan toe:

"Gewoon zijnde en er een eer in stellend zooveel mogelijk zonder den dwang van reglement en verordeningen de gemeente te besturen, geeft hij er de voorkeur aan eventueele overtreders bij zich te ontbieden, opdat herhaling uitgesloten zij. Hij zal evenwel nagaan of en in hoever aan den wensch is te voldoen ".

In dezelfde vergadering klaagt Honkoop "over de niet handhaving door de motorfordjes van de voorschriften betreffende de maximum-snelheid en noemt op verzoek des Voorzitters een overtreder". De voorzitter doet de toezegging hem hierover te zullen onderhouden.

Bescheidenheid en betamelijkheid

Op de volgende vergadering (vrijdag 22 augustus) "brengt de heer Honkoop zijn beklag in, dat een raadslid, die bescheidenheid in het spreken en betamelijkheid in alles in toepassing wil brengen, moeilijk aan 't woord kan komen. Hij vraagt daarom den Voorzitter hiertegen maatregelen te nemen". We zullen niet mistasten als we suggereren dat Honkoop hier zichzelf bedoelde!

De notulen melden als reactie van burgemeester Jac. van Waning, die tevens secretaris was: "De Voorzitter moet tot z 'n spijt toestemmen, dat in de huidige samenstelling van den Raad allerminst de waarheid wordt toegepast: dat spreken zilver en zwijgen goud is. Ondanks de degelijke voorbereiding der voorstellen door Burgemeester en Wethouders wordt daarover een debat ingesteld, tot zelfs in kleinigheden afdalend, waardoor het houden eener vergadering een vermoeiende en weinig aantrekkelijke zaak is geworden.

Hij zal op beperking bedacht zijn en vertrouwt daarbij op aller onmisbare medewerking, waarna de vergadering wordt gesloten ".

Ambtsgebed

Ondertussen was op woensdag 25 maart 1924 het voorstel tot gebed vóór en na de raadsvergadering in comité behandeld. Voordat de burgemeester aan Honkoop het woord gaf om zijn voorstel toe te lichten, "doet de Voorzitter voorlezing van hetgeen in de besloten vergaderingen van 22 Januari, 14 Maart en 3 November 1913 door hem is betoogd". Toen werd besloten bij de aanvang der vergaderingen een formulier voor te lezen dat tegelijk als 'bid- en dankgebed' zou zijn ingericht. Daarom vond hij dat het voorstel-Honkoop geen zin had en bepleitte handhaving van de bestaande toestand die allen bevredigde.

Hij zou, zo ging hij verder, niet willen meewerken aan een dankgebed na het nemen van besluiten die naar zijn inzicht tegen het waarachtig belang der gemeente ingaan of slechts partijbedoelingen beogen. Hij wilde zo'n dankgebed niet uitspreken, zodat de raad bij aanneming van het voorstel tegelijk zou hebben te voorzien in de uitvoering.

Dan vervolgen de notulen: "De heer Honkoop betoogt uitvoerig de betamelijkheid van gebed voor en dankzegging na de vergadering, met het oog op Gods Woord. In de saamvoeging van bede en dankzegging kan hij niet komen, 't Zijn tweeërlei zaken, die afzonderlijk naar voren behooren gebracht. Alle belangen zijn naar zijne diepgevoelde overtuiging te toetsen aan de Schrift".

Raadslid Boogaerdt geeft daarna te kennen dat bidden en danken meer pas geven in het gezin dan in een vergadering waarin verschillende richtingen vertegenwoordigd zijn. Direct daarop neemt Honkoop weer het woord:

"De heer Honkoop zegt dat de Christelijke religie eischt, dat hij er aan vasthoudt. Wat in de Prov. Staten gaat gebeuren en wat voorgesteld is voor de Staten Generaal, behoort ook hier te geschieden ".

Enkele raadsleden stellen zich tijdens de bespreking aan Honkoops zijde. Een vraag die echter opgeworpen wordt, is hoe dit uitgevoerd zou moeten worden "bij de houding des Voorzitters". "De heer Honkoop meent, dat het op den weg der Wethouders ligt". Het voorstel wordt uiteindelijk aangenomen!

jn cje volgende vergadering spreekt de burgemeester

alsnog de bereidheid uit beide gebeden uit te spreken, in verband met "handhaving van eenheid in de volledige leiding, die alleen van den Voorzitter kan uitgaan". De tekst van beide gebeden wordt door hem zelf opgesteld.

Bij het aannemen van Honkoops voorstel was Van Zwienen niet aanwezig. Deze diende reeds in 1927 (na het vertrek van Honkoop) een voorstel in tot intrekking van het dankgebed. Dit werd echter met een stemverhouding 3-7 verworpen.

Tot op de dag van heden mogen in Ouderkerk beide gebeden nog in ere zijn (hoewel in andere vorm). Dit ondanks dat de SGP uit het college van B& W verdwenen is én ondanks dat de huidige burgemeester (die nog onder de predikaties van ds. Kersten gezeten heeft!) weigert de gebeden uit te spreken. Hij laat dit over aan een van de drie SGP-raadsleden!

Vertrek

Op de vergadering van 30 januari 1925 wordt mededeling gedaan van een ingekomen bericht van Honkoop dat hij wegens vertrek opgehouden heeft raadslid te zijn "en de beste wenschen uitspreekt voor 't welzijn van de gemeente en haar vertegenwoordigers. De Voorzitter dankt den heer Honkoop voor hetgeen hij voor de gemeente heeft gedaan en hoopt dat het hem verder zal welgaan".

Honkoop heeft slechts een enkele keer hoeven te verzuimen; hij wordt nu opgevolgd door P. Visser Az.

Korte tijd na het vertrek van Honkoop wordt de Ouderkerkse SGP-kiesvereniging opgeheven. Zij is in 1929 of 1930 weer opgericht 16 ».

(Wordt Deo volente vervolgd)

Noten:

1) A.F. van Toor/F. van Toor, Weid Mijn schapen. Uit het leven van ds. P Honkoop (1891-1963), 1994, p. 9 2) Van Toor/Van Toor, a.w., p. 46. Beide schrijvers publiceerden hetzelfde misverstand in Predikanten en Oefenaars, deel 2, 1993, p.89

3) Het Verslag van den toestand der gemeente Gouda 1927 meldt dat bij de verkiezingen van 1927 12289 geldige stemmen zijn uitgebracht; 553 stemmen waren van onwaarde. Er waren 21 raadszetels te verdelen. Lijst 2 van de SGP behaalde 305 stemmen; dit is ver onder de kiesdeler. Het Verslag meldt ook dat door 1027 stemgerechtigden niet voldaan was aan de opkomstverplichting. In 909 gevallen werd "een geldige reden van verhindering aanwezig geacht". Misschien dat een deel van de resterende 118 personen vrouwen uit de SGP-achterban waren. Omtrent hen werden de stukken door de burgemeester toegezonden aan de met de vervolging belaste ambtenaar van het Openbaar Ministerie. Het Verslag is ondergebracht bij Streekarchiefdienst 'Hollands Midden', Groeneweg 30 te Gouda.

4) Mededeling van zijn zoon, ds. A.F. Honkoop 5) Van Toor/Van Toor, Weid Mijn schapen, p. 21. Aan deze levensbeschrijving zijn ook de andere biografische gegevens ontleend, tenzij anders vernield.

6) Van Toor/Van Toor, a.w.. p. 22 7) P. Honkoop, Een drietal van een drietal, 1974, p. 41 8) P. Honkoop, Gode tot eer! En onze ziel tot zaligheid, 1964, p. 73-74

9) Honkoop, Gode tot eer! p. 173-174. In Predikanten en Oefenaars wordt opgemerkt: "Prekend over de kennis van de Derde Persoon van het Goddelijk Wezen zegt hij dat hij meent 'er geen vreemdeling van te zijn'". Zie p. 93.

10) Honkoop, Gode tot eer! p. 145-146 11) Hij wist zich eensgeestes met de opvattingen van dr. C. Steenblok inzake het leerstuk van de roeping [zie Kerkblad Gereformeerde Gemeenten in Nederland (buiten verband), 17 augustus 2000, p. 7. Vergelijk ook Honkoops hartelijke woorden aan het adres van ds. G.H. Kersten én dr. Steenblok in zijn afscheidspredikatie te Den Haag, p. 15], maar niet in al diens opvattingen.

12) De notulen worden bewaard door Archiefdienst Streekarch. Kjimpenerwaard, Koestraat 74 te Schoonhoven. 13) Handelingen Tweede Kamer, 1927-1928, 25-05-1928, p. 2166 14) Handelingen Tweede Kamer, 1924-1925, 10-03-1925, p. 1713 15) Handelingen Tweede Kamer, 1930-1931, 27-11-1930, p. 845 16) Zie: Van Goedertierenheid en Trouw, 1993, p. 300

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2001

In het spoor | 52 Pagina's

UIT DE POLITIEKE NALATENSCHAP VAN DS. P. HONKOOP SR.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2001

In het spoor | 52 Pagina's