Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kerk als vrijplaats

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk als vrijplaats

KERK EN WERELD RECHTENS [4]

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Al sinds het aantreden van het kabinet Balkenende-1 (juli 2002) met minister Nawijn als minister voor Vreemdelingenzaken liggen de regering en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met elkaar overhoop.
Vreemdelingen die zijn uitgeprocedeerd of niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven - illegalen -  komen niet in aanmerking voor door de overheid geboden dan wel gesubsidieerde voorzieningen. Het centrale uitgangspunt van het terugkeerbeleid is dat een beslissing een vreemdeling niet toe te laten tot Nederland betekent dat de vreemdeling Nederland moet verlaten. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de vreemdeling zelf. Voor het terugkeerbeleid als zodanig is het Rijk exclusief bestuurlijk en politiek verantwoordelijk. Gemeenten vervullen bij het uitvoeren van dat beleid een belangrijke rol. Zij moeten de opvangvoorzieningen van uitgeprocedeerden beëindigen, als signaal en aansporing dat zij ons land moeten verlaten. Verder komen bij de realisatie van daadwerkelijke terugkeer de burgemeesters (voor zover tevens korpsbeheerders) in beeld als de inzet van politiekorpsen vereist wordt, bijvoorbeeld bij de ontruiming van woningen of de toepassing van vreemdelingenbewaring.
De praktijk van het terugkeerbeleid blijkt een uiterst weerbarstige zaak. Sommige vreemdelingen kunnen buiten hun schuld niet uit Nederland vertrekken. Wanneer de opvangvoorziening van hen wordt beëindigd, staan zij dakloos op straat, met een gerede kans dat zij in de illegaliteit verdwijnen. Daartegen heeft de VNG zich verzet en enkele gemeenten, onder andere Tynaarlo, hebben de noodopvang van niet-verwijderbare asielzoekers uit humane overwegingen voortgezet of zulke opvang door anderen financieel mede mogelijk gemaakt. Daarmee handelden zij in overeenstemming met een door de Tweede Kamer geuite wens, maar tegen de geest van de op 1 april 2001 in werking getreden Vreemdelingenwet 2000 en in feite ook tegen de zogenaamde Koppelingswet van 1998. De huidige minister voor Vreemdelingenzaken, mevrouw Verdonk, die de erfenis van Nawijn overnam, heeft een (voorlopig) compromis met de VNG gevonden in die zin dat enerzijds onuitzetbaren alsnog een verblijfsvergunning krijgen en anderzijds dat wie mee wil werken aan zijn terugkeer en al vóór 1 april 2001 een asielaanvraag had ingediend, nog acht weken in een vertrekcentrum mag verblijven, terwijl wie medewerking weigert in een uitzetcentrum wordt geplaatst en na zekere tijd, door de rechter te bepalen, gedwongen uitgezet kan worden. Het vinden van een voldoende aantal vertrek-/uitzetcentra zit de minister vooralsnog niet mee.

Kerk en vreemdelingen
Kerkelijke gemeenten worden al jarenlang geconfronteerd met de vreemdelingen- en vluchtelingenproblematiek. Tal van plaatselijke comités en landelijke organisaties trekken zich het lot van vreemdelingen en vluchtelingen aan. De Raad van Kerken deed diverse keren documenten over het asielbeleid het licht zien. Ook de stichting Inlia (Internationaal Netwerk van Lokale Initiatieven t.b.v. Asielzoekers) zet zich in.
Meestal verlopen de contacten tussen kerkelijke gemeenten en asielzoekers op een natuurlijke, harmonieuze wijze, geïnspireerd door de bijbelse en diaconale opdracht van de gemeente. Soms botst het echter. Niet tussen gemeente en asielzoekers, maar tussen de gemeente en de overheid. Dat doet zich in het bijzonder voor wanneer de overheid (politie en justitie) heeft besloten een illegale vreemdeling of een uitgeprocedeerde asielzoeker uit te zetten naar het land van herkomst. Vooral wanneer het gaat om gezinnen met kinderen die soms al jarenlang in ons land verblijven, kan het onbegrip bij gemeenteleden zulke vormen aannemen dat de gedachte opkomt om de betrokken vreemdelingen onderdak te verlenen in het kerkgebouw. Sinds 1975 heeft men diverse keren, soms grote groepen vreemdelingen als het ware onder laten duiken in het kerkgebouw: de kerk als asielplaats. Het idee van de kerk als vrijplaats gaat terug op bijbelse gegevens in het Oude Testament (o.a. Ex. 21, Deut. 19 en Num. 25) en historische gegevens uit de Antieke Wereld en de Middeleeuwen. (Zie o.a. B. van Oeveren, De vrijsteden in het Oude Testament, diss. Kampen 1968 en C. Houtman, Het altaar als asielplaats, rede, Kampen 1990).

Vrijsteden                                                                                                                                 
Het oudtestamentische asielrecht heeft vooral betekenis voor de vreemdeling die van zijn stam is uitgesloten of die zichzelf om welke reden dan ook heeft uitgesloten. Het asielrecht is een gevolg van het nomadenbestaan. In een dergelijke vorm van samenleving is het leven in de woestijn voor de enkeling, die niet met een of andere stam verbonden is, een onmogelijkheid. In dat licht is ook de hoge waarde te verstaan die men toekende aan de gastvrijheid, van welke nood Israël een deugd heeft gemaakt. Binnen de stam was het de goël, de losser, die als verdediger en beschermer van de belangen van de eenling optrad. Hij is het ook die de bloedwraak verzekert. De bloedwraak betekent dat het bloed van een verwant persoon gewroken moet worden door de dood van de persoon die het vergoten heeft of - als deze onbereikbaar is - door de dood van een lid van de familie. Binnen de groep zelf bestaat geen bloedwraak. Het is een vorm van particuliere rechtspleging.
Misbruiken bleven echter niet uit en de wetten over de vrijsteden erkennen de bloedwraak weliswaar, maar controleren haar tegelijkertijd door een voorafgaand onderzoek te eisen naar de schuld van de moordenaar en door de gevallen van opzettelijke doodslag uit te sluiten. De vrijsteden vormden een toevluchtsoord voor hen die niet opzettelijk iemand hadden gedood. Binnen deze steden was het wettig heiligdom de plaats, de plaats van het altaar, aangewezen. Het verschil in gevolg van wel en niet opzettelijke doodslag wordt treffend geïllustreerd door 1 Koningen 1:50-53 (Adonia) en 1 Koningen 2:28-31 (Joab).
Het asielrecht is door het instituut van de vrijsteden verbonden doordat de bewuste steden elk hun eigen heiligdom hadden. Het van oorsprong godsdienstig gebruik is vrij snel geseculariseerd: de voorrechten van de heiligdommen en hun bedienaars, de priesters, gingen over op de steden en hun raad van oudsten.

Kerk en overheid 
Tot zover over het Oude Testament. Thans iets over de seculiere historie. (Zie o.a. M. Gijswijt-Hofstra, Wijkplaatsen voor vervolgden, diss. Dieren 1984). Wat de seculiere historie betreft, gaat het asielrecht terug tot de Middeleeuwen, toen een geestelijk, kerkelijke rechtsorde de tegenhanger vormde van het wereldlijk recht, elk met eigen wettenverzamelingen. Kerk en staat hadden beide rechtsmacht. Tot de bevoegdheid van de geestelijke gerechten behoorde in beginsel de rechtspraak over geestelijke personen, zoals kwesties van huwelijksrecht, godslastering, heiligschennis, ketterij, diverse zedenmisdrijven enz. Onvermijdelijk rezen gaandeweg geschillen over de vraag onder wiens rechtsmacht een bepaald feit viel. Ter afbakening van de grenzen van beider rechtsmacht sloten wereldlijke en geestelijke overheid verdragen, zgn. concordaten, met elkaar. Onder de Frankische koningen en hun rechtsopvolgers werd aan kerken en kloosters voor het grondbezit van deze instellingen immuniteit verleend. De met deze onschendbaarheid begiftigden vormden gerechten die - even heel algemeen aangeduid - zaken van lichtere aard berechtten. Uitlevering kon gevraagd maar ook geweigerd worden. In dit licht moet men het verschijnsel zien dat de kerk en het omliggend kerkhof asiel boden aan wie er heen vluchtte. Enerzijds werd daardoor aan de vete voerende, eigenrichting oefenende partijen - het strafrecht is dan nog een particuliere zaak; een zaak van het privaatrecht zouden we vandaag zeggen - gelegenheid geboden te onderhandelen over het opheffen c.q. beëindigen van de ontstane toestand van vredeloosheid. Anderzijds betekende het een beperking van het recht van arrestatie - voor zover dat bestond - van de wereldlijke overheid.
Men bedenke evenwel dat de kerkelijke overheid in vele gevallen de daders, die hun toevlucht in de kerk gezocht hadden, uit eigen hoofde berechtten. De bestraffing viel dan in de regel wat milder uit dan wanneer zij in handen van de wereldlijke autoriteiten waren gevallen (geen godsoordelen, tweekampen, etc.) Voorts gold het asielrecht voor een beperkte tijd. Misstanden, waarover wij hier niet zullen uitweiden, en de toename van de criminaliteit hebben het asielrecht uitgehold. Na de Franse Revolutie met de volstrekte scheiding van kerk en staat, is het asielrecht, zowel van de kerk als van bepaalde steden volledig afgeschaft. De kerk restte alleen nog zeggenschap (rechtsmacht) in interne aangelegenheden.

Kerkgebouw als asielplaats 
Als men vandaag nog over kerkelijk asielrecht spreekt, moet dus bedacht worden dat dit geen juridische betekenis heeft. Kerken zijn in ons huidige rechtsbestel (niet meer dan) privaatrechtelijke rechtspersonen, zonder publieke bevoegdheden. Over de toelating of verwijdering van asielzoekers heeft de kerk dus geen enkele zeggenschap, evenmin trouwens als de burgerlijke gemeente. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw hebben kerkelijke gemeenten nog wel eens een beroep op de wet gedaan om het (tijdelijk) onttrekken van illegale vreemdelingen aan de wereldlijke justitie te rechtvaardigen. Men beriep zich op de volgende wetsbepalingen: Artikel 55, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering:

1. In geval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf kan ieder, ter aanhouding van de verdachte, elke plaats betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner en van de plaatsen, genoemd in artikel 12 van de Algemene wet op het binnentreden.
In gevallen waarin het binnentreden van plaatsen krachtens een wettelijk voorschrift is toegelaten, geschiedt dit buiten het geval van heterdaad niet:
a. in de vergaderruimte van de Staten-Generaal, van de Staten van een provincie, van de raad van een gemeente of enig ander algemeen vertegenwoordigend orgaan, gedurende de vergadering.
b. in de ruimte bestemd voor godsdienstoefening of bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard gedurende de godsdienstoefening of bezinningssamenkomst;
c. in de ruimten waar terechtzittingen worden gehouden, gedurende de terechtzitting.

Bij deze teksten past de volgende aantekening:
Door de invoering van de Algemene wet op het binnentreden in 1994 heeft artikel 55 Wetboek van Strafvordering zijn huidige redactie gekregen. Voor ons onderwerp is het bepaalde in artikel 12 'Wet op het binnentreden' onder b. van belang. Wat hier is bepaald, stond tot 1994 in artikel 55 (dat toen overigens uitsluitend sprak van 'lokalen', voor de godsdienst bestemd). Bovendien staat thans in artikel 53 van de Vreemdelingenwet 2000 dat ambtenaren belast met de grensbewaking en met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn iedere plaats, woningen daaronder begrepen, te betreden, voorzover dat nodig is ter uitzetting van vreemdelingen dan wel voor de inbewaringstelling van de vreemdeling ter uitzetting (zie ook artikel 59 Vreemdelingenwet).
Het verbod tot binnentreden - voor een ieder - moet men zien tegen de achtergrond dat een opsporingsambtenaar (de politie) ter aanhouding van een verdachte elke plaats mag betreden. Met een beroep op artikel 55 onder c. hebben in het verleden kerkelijke gemeenten, zodra men vernam dat de politie in aantocht was om illegale asielzoekers die zich in het kerkgebouw bevonden, te arresteren, een bidstond georganiseerd of liet men een 'preek' houden. Men kon dat alles zo lang laten duren als men wilde. Men stopte ermee, zodra de politie vertrok en men begon opnieuw als de politie er weer aankwam.

Wettig en rechtvaardig
Dit soort godsdienstoefeningen waren natuurlijk schertsvertoningen. Hoewel duidelijk was dat, wanneer een kerkgebouw vooral gebruikt werd om illegale asielzoekers onderdak te bezorgen, niets de overheid belette desnoods dag en nacht een opsporingsambtenaar aanwezig te laten zijn. Die kan onmiddellijk na het beëindigen van de 'godsdienstoefening' de betrokkenen uit de ruimte halen. Achtereenvolgende bewindspersonen hebben tot dusver vrijwel altijd van een dergelijke actie afgezien, niet om juridische redenen, maar om geen mediaspektakel te veroorzaken. Ook de Raad van Kerken heeft, blijkens een - herziene - nota van 1999 ingezien dat kerkgebouwen niet als vrijplaats kunnen dienen met verwijzing naar een juridisch niet bestaand asielrecht.
Wat nu nog kerkasiel wordt genoemd, wordt beperkt tot die uitzonderlijke situaties, waarin asielzoekers dreigen te worden uitgezet die moeten vrezen voor de veiligheid van leven en lijf. Ook stelt men als voorwaarde dat er een reële verwachting moet bestaan dat de asielzoeker een verblijfsvergunning kan krijgen. Zo'n situatie zal zich meestal alleen voordoen, wanneer de kerken over informatie omtrent de veiligheid van het land van herkomst beschikken, die niet blijkt uit de zgn. ambtsberichten waar de rechter en de minister zich op baseren. Verder dient het kerkasiel per definitie een tijdelijk karakter te hebben; het is bij wijze van spreken niet méér dan een 'time out'. Van verbergen, in de zin van laten onderduiken, kan tenslotte ook geen sprake zijn; de kerk zal de overheid moeten laten weten wie men onderdak verschaft.

Onze conclusie is dat kerkasiel niet gehanteerd kan worden als een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid. Het is goed - plicht zelfs - dat kerken en kerkgangers zich ontfermen over mensen in schrijnende situaties. Die steun mogen ze ook aan uitgeprocedeerde asielzoekers verlenen. Over vragen van toelating of uitwijzing gaan kerken echter niet. Wel kan met alle wettige middelen bij de overheid aangedrongen worden op het nemen van verantwoorde beslissingen. Zowel de kerk als de staat moeten er voortdurend van doordrongen zijn dat wettigheid en rechtvaardigheid begrippen zijn die elkaar niet altijd dekken. Het hoogste recht is soms het hoogste onrecht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 januari 2005

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De kerk als vrijplaats

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 januari 2005

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's