Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betekenis tussenbalans en rijksbegroting 1992 voor de gemeenten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betekenis tussenbalans en rijksbegroting 1992 voor de gemeenten

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het departement van Binnenlandse Zaken speelt een belangrijke rol ten aanzien van de gemeenten. Het Directoraat-Generaal voor het Openbaar Bestuur van dat departement zal voor velen van u niet onbekend zijn, evenmin als de namen van Brinkman, thans fractieleider van het CDA, Staatsen, tot voor kort burgemeester van Groningen en Hendrikx, thans Commissaris van de Koningin in de provincie Overijssel, die gedurende enkele jaren leiding hebben gegeven aan dit Directoraat-Generaal.

Maar minder bekend naar mijn indruk is het feit dat de Minister van Binnenlandse Zaken de verantwoordelijkheid voor de financiële verhouding van het rijk t.o.v. de gemeenten (en de provincies) deelt met de Minister van Financiën. Tot aan het optreden van het kabinet-Lubbers II was de Minister van Financiën zelfs de eerstverantwoordelijke. Hij was eerste ondertekenaar voor het Gemeentefonds en het Provinciefonds. De Minister van Financiën (in de praktijk de staatssecretaris van Financiën) voerde in de Kamer als eerste het woord als de financiële verhouding rijk-gemeenten aan de orde was. Daarna kwam de minister of de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken aan het woord.

De directie die de Minister van Financiën adviseert over zaken die de financiële verhouding van het rijk tot de lagere overheden betreffen, is de directie Financiën Publiekrechtelijke lichamen (FiPuLi). Het is deze directie die penvoerder is bij de opstelling van de begroting van het Gemeentefonds en bij wijzigingen van de Financiële-Verhoudingswet en - regelgeving (uiteraard in goed overleg met Binnenlandse Zaken). Het is deze directie die de feitelijke uitkeringen uit het Gemeentefonds aan de gemeenten verricht en de administratie daarover voert.

Bij gelegenheden als wetswijzigingen en kabinetsformaties plegen constructies als die van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van twee departementen voor een bepaald beleidsterrein nogal eens bijzondere aandacht te krijgen uit een oogpunt van doelmatigheid en effectiviteit: hoe zit het met de competentie en taakverdeling? Is er geen sprake van overlaps in de ambtelijke apparaten?

Ook in 1986 stond bij de kabinetsformatie de gezamenlijke verantwoordelijkheid van twee departementen (Financiën en Binnenlandse Zaken) voor de financiële verhouding van het rijk t.o.v. de lagere overheden op de politieke agenda. Ik denk dat daarbij een rol gespeeld heeft het feit dat het kabinet, met name de Minister van Financiën, zich de woede van "gemeenteland" op de hals had gehaald door wat als onevenredig zwaar bezuinigen op het Gemeentefonds (en het Provinciefonds) werd gezien. Ik noem in dit verband het gewraakte en beruchte Memorandum van de toenmalige Minister van Financiën, Ruding. En dat Memorandum probeerde Ruding aan te tonen dat van een onevenredig zwaar aanpakken van de lagere overheden geen sprake was geweest, maar hij gooide daarmee alleen maar olie op het vuur. Aanvankelijk leek het erop dat alle taken op het terrein van de financiële verhouding over zouden gaan naar Binnenlandse Zaken, maar uiteindelijk veranderde er toch niet zoveel: de taakverdeling tussen de ambtelijke directies van Financiën en van Binnenlandse Zaken bleef ongewijzigd. Maar de Minister van Binnenlandse Zaken werd wel eerste ondertekenaar van de wetgeving op het vlak van de financiële verhouding en eerste woordvoerder in de Kamer.

Ik denk dat er weinig fantasie voor nodig is om te veronderstellen dat in het kader van wat de Grote Efficiency-operatie van het rijk wordt genoemd (de afslanking van de rijksoverheid, het inkrimpen van de departementale ambelijke apparaten), en die ƒ 660 min. in 1994 moet opleveren, de gezamenlijke verantwoordelijkheid van Binnenlandse Zaken en van Financiën voor de financiële verhouding t.o.v. gemeenten en provincies, en daarmee het bestaan van twee ambtelijke directies, één bij Binnenlandse Zaken en één bij Financiën, opnieuw op de agenda zal komen te staan. En naar de uitkomst daarvan ben ik, als voormalig hoofd van de directie FiPuLi, best wel een beetje benieuwd. In de praktijk is er overigens een strakke taakverdeling tussen beide directies.

BESTUURSAKKOORD

1986/1987 was ook het jaar van het eerste Bestuursakkoord tussen het rijk en de VNG. Ook in 1990 is er een Bestuursakkoord tot stand gekomen. Het Bestuursakkoord bevat o.a. bepalingen over het evenredig delen van het Gemeentefonds in lusten en lasten van de rijksbegroting, over de compensatie door het rijk aan de gemeenten van de kosten van opgelegde nieuwe taken en over door het rijk in acht te nemen spelregels bij kortingen op specifieke uitkeringen. Echter: regels formuleren is één, de toepassing ervan in de praktijk is twee. En daarmee kom ik op het onderwerp.

GEVOLGEN VAN DE TUSSENBALANS EN DE RIJKSBEGROTING 1992 VOOR DE GEMEENTEN

Ik wil in dit verband op drie categorieën maatregelen ingaan:

a. De bezuinigingen op het Gemeentefonds.

b. Maatregelen op andere beleidsterreinen die de gemeenten raken.

c. De decentralisatie-impuls.

a. De bezuinigingen op het Gemeentefonds

Ik zinspeelde zojuist al op de problemen bij de exegese van het Bestuursakkoord. Dit geldt wel in het bijzonder voor het artikel over het evenredig delen van het Gemeentefonds in de lasten en lusten van de rijksbegroting. Het desbetreffende artikel luidt:

"Het Gemeentefonds zal met een percentage van 89/100 van 7 (-dus met een percentage ruim 6-) evenredig delen in ombuigingen als gevolg van macroeconomisch tegenvallers, achteraf te corrigeren voor besparingsverliezen, en in niet gecompenseerde beleidsintensiveringen, een en ander overeenkomstig de in de vorige kabinetsperiode hiervoor ontwikkelde methodiek. Het betreft de methodiek zoals vastgelegd in het Bestuursakkoord uit 1987 in de artikelen 2a, 3, 4a tweede deel, 4b en 5 en zoals nader uitgewerkt in onder meer de Rapportage en Vervolgrapportages nrs. 1 tot en met 3 inzake de financiële bepalingen uit dat Bestuursakkoord".

Ik kan u verzekeren dat als er weer bezuinigd moet worden op de rijksbegroting de verschillende partijen hun creativiteit botvieren op de uitleg van het zojuist genoemde artikel, om de schade zo klein resp. zo groot mogelijk te laten zijn voor de begrotingsfondsen van de lagere overheden. Dat er kennelijk nogal ruime marges zitten in de interpretatiemogelijkheden van het Bestuursakkoord moge blijken uit het feit dat de Tussenbalans (de grote ombuigingsoperatie van het rijk die begin van dit jaar werd aangekondigd) voor het Gemeentefonds en het Provinciefonds tezamen voor 1994 aanvankelijk een bezuiniging liet zien van ruim ƒ 1, 1 mld., terwijl nadat de VNG, de Raad voor de Gemeentefinanciën en de afzonderlijke gemeenten - al dan niet gezamenlijk opererend, zoals de vier grote steden - hun volle gewicht in de strijd hadden geworpen, deze taakstelling - voorlopig-is gereduceerd tot ca. ƒ 400 min. De rekenexercities rondom de evenredigheid zijn inmiddels, zo ingewikkeld en ontoegankelijk geworden dat slechts een handjevol mensen precies weet hoe het zit, althans denkt te weten hoe het zit. Deze deskundigen zitten bij de VNG, de Raad voor de Gemeentefinanciën, bij een enkele gemeete, en bij de directie FiPuLi (van het Ministerie van Financiën) en bij de zusterdirectie van FiPuLi bij Binnenlandse Zaken. Ook de controleerbaarheid van het cijfermateriaal laat te wensen over.

Illustratief in dit verband is dat een gerenomeerde instantie als de Raad voor de Gemeentefinanciën in een advies van 10 juni jl. liet weten zich, gelet op de ontoegankelijkheid en oncontroleerbaarheid van het cijfermateriaal, niet in staat achtte een gefundeerd oordeel te vellen over het aandeel van het Gemeentefonds in de bezuinigingen 1991 en de afrekening van de beleidsintensivering en besparingsverliezen 1989-1991. De Raad voor de Gemeentefinanciën schreef letterlijk: "De uitvoering van de bepalingen van het bestuursakkoord omtrent de evenredigheid leidt tot zodanige cijferopstellingen en interpretaties daarvan dat zij alleen nog maar en dan met grote inspanning door deskundige ambtenaren zijn te volgen en dan nog ten dele omdat een deel van de cijfers ontleend wordt aan bronnen die (nog) niet openbaar zijn. De raad realiseert zich dat alle betrokkenen in een poging om tot een ordentelijke invulling van het begrip evenredigheid te komen een bijdrage hebben geleverd in de totstandkoming van het thans bestaande ingewikkelde complex van regels en cijfers. Bestuurlijk zijn de discussie over de uitwerking niet meer te volgen, hetgeen leidt tot een gevoel van onbehagen en onzekerheid over de vraag of de uitkomsten van de berekeningen wel geheel overeenkomen met de bedoelingen van de evenredigheid zoals die bestuurlijk zijn afgesproken".

Waarop spitsen de discussies zich dan toe? Bijvoorbeeld op wat onder macroeconomische tegenvallers moet worden verstaan. In ombuigingen die in verband daarmee nodig zijn, delen de gemeente nl. zoals gezegd, voor ruim zes procent mee. Het rijk heeft de neiging nogal veel tegenvallers als macro-economische tegenvallers te bestempelen; alles en iedereen wat de gemeenten een goed hart toedraag, is naarstig op zoek naar een beleidsmatig luchtje aan dergelijke tegenvallers, om zo de schade voor de gemeenten zoveel mogelijk te beperken. Zo is en wordt strijd gevoerd over de vraag of tegenvallers die samenhangen met de zgn. koppeling nu wel of geen macro-economische tegenvallers zijn. In het verleden is strijd gevoerd over de tegenvallers bij de EG-uitgaven.

Een ander probleem is dat er volgens het Bestuurakkoord niet alleen sprake moet zijn van evenredigheid in de ombuigingen vooraf maar ook van evenredigheid achteraf. Dit laatste vergt dat de tussentijdse rapportages en de jaarrekeningen van de departementen, exact moeten verantwoorden of voorgenomen ombuigingen zijn gehaald. Hieraan ontbreekt nogal eens het nodige.

Een derde probleempunt betreft het begrip beleidsintensivering. De gemeenten delen volgens het Bestuursakkoord in beleidsintensiveringen op de rijksbegroting voorzover de departementen daarvoor niet hoeven te bezuinigen. Maar wat is een beleidsintensivering en wat is het verschil met andere uitgavenverhogingen of begrotingsoverschrijdingen? Alle departementale begrotingen moeten zo post voor post worden doorgevlooid om al dan niet van de kwalificatie beleidsintensivering te worden voorzien. Uiteindelijk resulterend in een zekere jurisprudentie. Voer voor specialisten! Begrijpelijk dat de roep klinkt om simpeler bepalingen. Maar die zijn er nog niet. Zolang zullen we het met de oude schoenen moeten doen. Als uw interesse voor deze "blackbox" materie is opgewekt moet u de brief van de VNG aan de Kamerleden over de Miljoenennota 1992 er maar eens op nalezen.

Uiteindelijk bedraagt de ombuigingstaakstelling voor het Gemeentefonds, rekening houdend met de laatste tegenvallers op de rijksbegroting en met nacalculatie van het aandeel van het Gemeentefonds in eerdere ombuigingsrondes ca. ƒ 260 min. in 1992. Deze ombuigingstaakstelling loopt op tot ca. ƒ 490 min. in 1994. Bij de verdeling van deze bedragen over de gemeenten zijn en worden met name de grotere gemeenten en gemeenten met een zwakke sociale structuur ontzien. U begrijpt dat ik als ambtenaar van de gemeente Utrecht daar content mee ben. Over het eerlijk verdelen van het Gemeentefonds en de bezuinigingen daarop ga ik nu niet verder in. Hoewel de raadsleden van Rijssen en van andere gemeenten tussen de 20.000 en 50.000 inwoners daar misschien juist op zitten te wachten.

b. Maatregelen op andere terreinen die de gemeenten raken

Dat is een hele waslijst. De VNG en de Raad voor de Gemeentefinanciën geven daarvan ieder jaar een compleet overzicht. Ik verwijs in dit verband o.a. naar Ng-Gemeentelijk magazine. Ik noem er een paar. Zo heeft staatssecretaris Heerma aangekondigd in 1992 mogelijk ƒ 40 min. en vanaf 1993 ƒ 150 min. te willen bezuinigen op de stadsvernieuwing. Dat komt voor gemeenten die nog volop in het stadsvernieuwingsproces zitten - sommige gemeenten hebben nog grote achterstanden!-zeer ongelegen. Ook het budget voor nietingrijpende woningverbetering wordt verder verminderd. Was dit budget alvia de Tussenbalans met honderden miljoenen guldens verlaagd, het restant van ƒ 150 min. wordt nu gehalveerd. In de begroting van WVC houden kinderopvang en cultuurbehoud prioriteit. De bezuinigingen raken vnl. landelijke organisaties variërend van blinden-bibliotheken tot blijf-van-mijn-lijf-huizen, projecten, expertimenten en onderzoek. Jeugdhulpverlening, de bijdrage van WVC aan de stadsvernieuwing, podiumkunsten, bejaardenoorden (via efficiencyverbetering en schaalvergroting), de gezinszorg en het kruiswerk. Op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken noem ik de reorganisatie van het Politiebestel. In 1993 zal er sprake moeten zijn van een politieorganisatie bestaande uit 25 regionale politiekorpsen en een korps landelijke diensten. In de Onderwijsbegroting hebben het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie prioriteit. Rond de jaarwisseling willen de bewindslieden van Onderwijs komen met een "Wet sociale vernieuwing in het onderwijs". Deze wet moet de gemeenten van schoolbesturen meer mogelijkheden geven om te beslissen waar de O& W-gelden voor de bestrijding van achterstanden in het onderwijs moeten worden ingezet. Bezuinigd wordt er op de verzorginginstellingen in het onderwijs, zoals het Instituut voor Toetsontwikkeling CITO en de schooladviesdiensten. Opvallend is verder - hoewel niet direct voor de gemeenten van belang-de forse verhoging van het lesgeld voor 16-jarigen en ouder met bijna ƒ 300, =.

De begroting van Verkeer en Waterstaat kondigt voor het openbaar vervoer tariefsverhogingen aan van 6% die ƒ 300 min. moeten opleveren, en efficiencykortingen, oplopend tot ca. ƒ 100 min. in 1994. Sociale Zaken stoot ƒ 150 min. minder in de arbeidsvoorziening en komt met efficiencymaatregelen voor de WSW.

c. Decentralisatie-impuls

De derde categorie maatregelen betreft de decentralisatie-voornemens van het kabinet. In VNG-kringen en in de vakbladen als Binnenlands Bestuur. Ng-Gemeentelijk magazine, staat de zgn. Decentralisatie-impuls, de aangekondigde overheveling van rijkstaken naar provincies en gemeenten uiteraard royaal in de belangstelling. Voor de gewone dagbladen spreken de decentralisatieplannen van het kabinet kennelijk minder tot de verbeelding. Wie de kranten na de presentatie van de rijksbegroting '92 opsloeg, zal meestentijds vergeefs naar informatie over de decentralisatieplannen hebben gezocht. Nee, decentralisatie is geen voorpagina-nieuws. De koppen van de voorpagina's waren gereserveerd voor geheel andere zaken: "Groei fors minder, meer werkloosheid. Zwaardere lasten voor de burger" {NRC). "Groei Nederlandse economie zakt in" (Het Parool). "Bestrijding werkloosheid hoogste prioriteit in '92" {Reformatorisch Dagblad). Hoofdredactionele commentaren waren eveneens aan andere thema's dan aan decentralisatie van rijkstaken gewijd. Ook in de begrotingsbijlagen van de dagbladen was hierover nauwelijks wat terug te vinden. Het Reformatorisch Dagblad was een opvallende uitzondering. Pag. 14 van de begrotingsbijlage had als paginabrede kop: "Vaart achter decentralisatie". Of we hier een bepaalde reden achter moeten zoeken weet ik niet. Ik heb geen aanwijzingen dat de decentralisatie van rijkstaken naar de lagere overheden in SGP-kringen sterker leeft dan in andere politieke kringen. In de commentaren van de politieke partijen heb ik over de decentralisatieplannen - althans in de pers-niets teruggevonden.

De aandacht voor decentralisatie dateert van de 70-er jaren. De jaren '70 en '80 zijn de jaren van de theoretische beschouwingen, de onderzoeken en de studies m.b.t. decentralisatie. Wie daarin geïnteresseerd is, kan terecht bij een essaybundel van de Raad voor het binnenlands bestuur uit 1984 over Aspecten van decentralisatie. Deze bundel bevat een aantal lezenswaardige bijdragen, w.o. die van - toen net nog rijksambtenaar-Brinkman. In zijn bijdrage somt hij de intenties van de successievelijke bewindspersonen van Binnenlandse Zaken en hun decentralisatievoornemens op. Het is de tijd van de Raad voor Territoriale Decentralisatie, van de Decentralisatienota en de Decentralisatieplannen. Voorlopige decentralisatievoornemens worden gepubliceerd en om advies gezonden aan allerlei instanties. Het is de periode van het verkennen van het gebied. Het tekenen van de kaarten, het aangeven van de hobbels en kuilen. Maar de politiek loopt er niet echt warm voor: er worden geen concrete stappen gezet.

Als katalysator in het denkproces over decentralisatie noem ik volledigheidshalve nog het Overzich Specifieke Uitkeringen 1980 en de publikatie Heiligt het doel alle (specifieke) middelen? (1981) van de Raad voor de Gemeentefinanciën (RGF). De argumenten pro en contra decentralisatie stonden nl. wel zo'n beetje op een rij, maar wat niet bekend was, dat was dat de lagere overheden geconfronteerd werden met 532 verschillende rijksuitkeringen tot een bedrag van ƒ 24 mld., terwijl de algemene uitkering uit het Gemeentefonds ongeveer ƒ 13 mld. beliep. Een verhouding van 2 : 1. In 1960 was die verhouding nog 1:1. Deze publikaties van de RGF waren een eyeopener. Het aantal specifieke uitkeringen werd fors teruggebracht - het zijn er inmiddels zo'n 200-, echter grotendeels via het schrappen of samenvoegen van rijksuitkeringen, bijv. op het terrein van de stadsvernieuwing, niet zozeer via overdracht van taken.

Echte decentralisatie bleef op een laag pitje staan. Volgens Brinkman, en ik denk dat hij daarin gelijk had, hadden de grote politieke partijen geen uitgesproken standpunten over decentralisatie. De steun in het Parlement voor decentralisatie was tweeslachtig. Enerzijds Kamerbrede moties die decentralisatie bepleiten, en anderzijds de meer centraüstische opstelling in de verschillende vakcommissies. En er zijn nog andere verklaringen denkbaar voor het niet echt op gang komen van het decentralisatieproces. De maatschappelijke achterban wil niet; reorganisatie is lastig, langdurig en ingewikkeld: macht verschuiven is lastig en voor je eigen positie soms gevaarlijk. Kennelijk is voor zo'n weerbarstig proces een stevige externe oorzaak nodig. En die dient zich nu aan in de vorm van de grote budgettaire problemen van het rijk. Het kabinet maakt van de budgettaire nood een deugd door deze - deels-op te lossen via de aangekondigde decentralisatieplannen.

In de Tussenbalans werd e.e.a. kort door de bocht als volgt verwoord: "Wat betreft de relatie met de lagere overheden wil het Rijk een krachtige impuls geven aan het decentralisatieproces. De kern hiervan is dat (de uitvoering van) het beleid in sterkere mate wordt gelegd waar het thuishoort. Hierdoor kan een hogere mate van efficiency worden bereikt".

Na een overleg tussen het Rijk, de VNG en het IPO (Inter Provinciaal Overleg) werd het voornemen van de Tussenbalans als volgt in een gemeenschappelijke verklaring nader uitgelegd: "In het kader van de decentralisatie stelt het Rijk zich tot taak een besparing van ƒ 550 min. te realiseren. VNG en IPO verklaren zich bereid om constructief aan deze operatie deel te nemen.... Het kabinet heeft te kennen gegeven dat, indien onverhoopt die taakstelling van ƒ 550 min. niet wordt gerealiseerd, het zich genoopt zal zien opnieuw met VNG en IPO in overleg te treden over de daardoor ontstane financiële problematiek en zonodig een beroep te doen op het overmachtsartikel in de Bestuursakkoorden". M.a.w.: er hangt wel een zwaard van Damocles boven deze operatie. En blijkens formuleringen van de Miljoenennota is dit geen loze dreiging. Kort en goed komen deze erop neer dat als de decentralisatieoperatie geen ƒ 550 min. oplevert, het Gemeentefonds naar rato wordt gekort. Politiek gezien wordt de decentralisatie-operatie getrokken door de Politieke Regiegroep Decentralisatie-impuls, onder voorzitterschap van de Minister-President, met als leden de ministers en staatssecretarissen van Financiën en Binnenlandse Zaken.

Tot nu toe zijn vooral voorstellen geïnventariseerd. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar;

- onderwerpen die voor decentralisatie in aanmerking komen,

- onderwerpen die nader onderzocht moeten worden en

- afgewezen onderwerpen.

In het voorlopig kabinetsstandpunt kunnen ruim 25 onderwerpen naar gemeenten worden gedenentraliseerd tot een bedrag van ƒ 8, 2 mld. Vier onderwerpen nemen al zo'n ƒ 7 mld. voor hun rekening. Het gaat om de huisvesting en scholenbouw voor het primair en voortgezet onderwijs (ca. ƒ 1, 8 mld), de gemeentelijke uitvoering van de gehandicaptenregeling (ƒ 850 min), de WSW (ƒ 3, 3 mld) en het stedelijk openbaar vervoer (1, 3 mld). 35 onderwerpen moeten nader onderzocht worden. Een voorbeeld daarvan is decentralisatie van de schoolbegeleiding naar de gemeenten. Ook de overheveling van het Stadsvernieuwingsfonds naar het Gemeentefonds behoort hiertoe.

Het kabinet heeft 37 onderwerpen expliciet afgewezen als decentralisatiemogelijkheid. Daartoe behoren bijv. de vergoeding voor het openbaar onderwijs, de gezinszorg, het kruiswerk, de bejaardenoorden en de verpleeghuizen. In het overleg met het kabinet heeft de VNG de bereidheid uitgesproken in gezamenlijk overleg met het kabinet de decentralisatievoorstellen nader uit te werken, zonder zich evenwel te binden aan welke financiële taakstelling dan ook. Op het voorliggende pakket vindt de VNG een bezuiniging van ƒ 550 min. via effieciencywinst (gem. 7%) onhaalbaar. Daarvoor is het pakket in de ogen van de VNG te smal. Bovendien geldt voor de vier genoemde grote onderwerpen dat ze al object zijn van ombuigingstaakstellingen uit hoofde van andere operaties. Ze moet het aantal scholen voor basisonderwijs al met meer dan 1.000 verminderen. De WSW kent tot 1994 nog een ombuigingstaakstelling van ƒ 130 min. En op het openbaar vervoer moet ingevolge het zgn. subsidiedossier, zoals dat zo mooi heet, ƒ 400 min. bezuinigd worden, waarvan ƒ 100 min. door verbetering van de doelmatigheid. Hetzelfde beleidsterrein krijgt derhalve vanuit verschillend perspectief meer dan één bezuinigingstaakstelling opgelegd. Dit legt een forse hypotheek op de budgettaire taakstelling van de decentralisatie-impuls. Blijkens zijn advies over de rijksbegroting '92 heeft ook de Raad van State de nodige twijfels over de haalbaarheid van de budgettaire taakstelling van ƒ 550 min.

Het is de bedoeling dat de voorstellen van het rijk de komende maanden in aparte nog te formeren projectgroepen verder uitgewerkt gaan worden. En dan moet blijken of er inderdaad iets moois uit komt, of dat decentralisatie alleen maar een ander woord is voor het afwentelen van budgettaire problemen. Departementale, gemeentelijke en provinciale vakkdeskundigen en ook bestuurders zullen de project-groepen gaan bemannen. Ze kunnen zich laten bijstaan door een speciaal voor deze operatie geformeerde "aanjaaggroep" bestaande uit dhr. Etty, oud-wethouder van Amsterdam, dhr. Van Dijk, oudminister van Binnenlandse Zaken en dhr. Van Aardenne, oud-minister van Economische Zaken.

In de begrotingsspecial van Ng-Gemeentelijk magazine heeft Minister Kok zijn visie m.b.t. decentralisatie als volgt onder woorden gebracht. "Het streven naar bestuurlijke vernieuwing is er op gericht waar dat kan beleid en uitvoering zo dicht mogelijk bij de burger te leggen. Daarom heeft de regering aan de decentralisatie een krachtige impuls willen geven. Het doel is om aan gemeenten en provincies een grotere verantwoordelijkheid te geven voor het bepalen van het beleid en de uitvoering ervan.... Ook in financieel opzicht is het van belang de verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van gemeenten en provincies te vergroten. Dat wil onder meer zeggen: minder afhankelijkheid van specifieke uitkeringen, een zwaarder accent op algemene uitkeringen uit het Gemeentefonds en het nader verkennen van mogelijkheden tot het verruimen van het eigen belastinggebied".

VERRUIMING VAN HET GEMEENTELIJK BELASTINGGEBIED

De verruiming van het eigen belastinggebied is het laatste onderwerp waar ik nog een paar woorden aan wil wijden. Zoals u wellicht bekend is heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in een recent advies verruiming van het eigen belastinggebied van de gemeenten bepleit, zonder overigens concrete mogelijkheden te noemen. Het kabinet heeft in het kader van de decentralisatie-operatie, met het oog op het belang van een grotere financiële verantwoordelijkheid van de gemeenten, de wenselijkheid van verruiming van het eigen belastinggebied van de gemeenten in principe onderschreven, zonder direct concrete voorstellen te doen. Wel gaat een ambtelijke werkgroep de haalbaarheid en wenselijkheid, alsmede de wet-en uitvoeringstechnische consequenties van een mogelijke overheveling van de overdrachtsbelasting van het rijk naar de gemeenten bestuderen. Deze belasting wordt, simpel gezegd, geheven bij verkrijging van in Nederland gelegen onroerende goederen en berekend over de waarde daarvan. Het tarief bedraagt op dit moment 6%. De overdrachtsbelasting kenmerkt zich door een relatief stabiele opbrengst, waarbij wel moet worden aangetekend dat deze conjunctuurgevoelig is, en door geringe perceptiekosten. Het heffingsobject heeft een duidelijke relatie met de gemeente. De opbrengst van deze belasting bedraagt thans zo'n ƒ 1, 7 mld. per jaar. Dit komt overeen met ongeveer 50% van de opbrengst van de onroerend goed belastingen. Het is de bedoeling dat we hier in het eerste kwartaal van 1992 meer over horen.

ONROEREND GOEDBELASTING: GEEN GROTERE BELEIDSVRIJHEID

Ten aanzien van meer beleidsvrijheid m.b.t. de onroerend goedbelastingen is de regering zeer terughoudend. Met name de grote steden voeren met de regelmaat van de klok een pleidooi voor een loslaten of versoepelen van de zgn. relatieve limiet, d.w.z. de maximaal toegestane verhouding tussen de o.g.b.-tarieven voor eigenaren en gebruikers. (De tarieven voor de eigenaarsheffing mogen niet hoger zijn dan 1, 25 maal die voor de gebruikersheffing). De regering lijkt daartoe niet bereid. De overwegingen daarvoor zijn recent nog eens uiteengezet in de Nota n.a.v. het eindverslag over de Wijziging van de Gemeentewet m.b.t. de materiële belastingbepalingen. De kern daarvan is dat gemeenten geen inkomenspolitiek mogen bedrijven (Behandeling van deze wetswijziging in de Tweede Kamer heeft inmiddels plaatsgevonden).

Ook t.a.v. het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid is geen versoepeling te verwachten. M.i.v. 1 januari 1991 is het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid aan wettelijke normen gebonden. De in een ministeriële regeling vastgestelde kwijtscheldingsnormen gelden daarbij als bovengrens. Het voeren van een ruimer kwijtscheldingsbeleid is de gemeenten niet toegestaan. Wel een krapper beleid. In de Nota n.a.v. het Eindverslag die ik zojuist noemde, hebben de betrokken bewindslieden hun argumenten daarvoor nog eens genoemd. Ook hier is de kern van het verhaal dat de gemeenten niet wordt toegestaan, ook niet op indirecte wijze via het kwijtscheldingsbeleid, inkomensbeleid te voeren. Van de kant van de gemeenten, m.n. van de zijde van de grote steden is, gegeven de binding aan de rijksnorm, een en andermaal een verruiming van die landelijk geldende kwijtscheldingsnormen bepleit. In deze gemeenten wonen immers, zowel relatief als absoluut bezien, veel minderdraagkrachtigen. Daarnaast is een belangrijke overweging voor optrekking van de rijksnorm de doelmatigheid: veel aanslagen die opgelegd worden aan minderdraagkrachtigen zullen blijken oninbaar te zijn of bij betaling tot een extra beroep op bijzondere bijstand of saneringsregelingen leiden. In weerwil van deze pleidooien heeft de Staatssecretaris van Financiën de kwijtscheldingsnormen nog wat aangescherpt o.a. via de normering van de woonlusten. Uiteraard felle protesten van de VNG. Staatssecretaris Van Amelsvoort lijkt daar echter niet gevoelig voor. Afgewacht moet worden of deze pleidooien bij de Kamer nog wat uithalen.

NIETS NIEUWS ONDER DE ZON

En daarmee ben ik gekomen aan het eind van mijn verhaal. Een verhaal met wat feiten en achtergronden. Bekende en minder bekende zaken. Maar ook voor deze laatste gaat op dat het vaak alleen maar oude dingen zijn in een nieuw jasje. Ook hier geldt het oude woord van Prediker: "Er is niets nieuws onder de zon". Wat jaren geleden "reorganisatie rijksdienst" en "deregulering" heette, heet nu "Grote Efficiency" en "Decentralisatie-impuls", en dan nog wel met hoofdletters. Politieke waarde-oordelen hebt u van mij niet zozeer gehoord. Ik vind dat voor een ambtenaar minder passend. Ik hoop echter dat mijn verhaal u van dienst kan zijn bij uw werk in de gemeentepolitiek.

*Inleiding voor het Landelijk Verband van SGP Gemeentebestuurders op 27 september 1991.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1991

Zicht | 36 Pagina's

Betekenis tussenbalans en rijksbegroting 1992 voor de gemeenten

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1991

Zicht | 36 Pagina's