Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jaarwisseling

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jaarwisseling

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

…… maar wat zal het ook nu zijn? 1 Koningen 14:14c.

Dit is een woord tot ons allen gericht: ”… maar wat zal het ook nu zijn? ” De Heere Zelf geeft ons dit woord te horen door de mond van de profeet Ahía. Het kind van Jeróbeam was ernstig ziek geworden. En nu had Jeróbeam de Heere nodig. Zijn vrouw moest naar Silo gaan. Daar was de profeet Ahía. Dat was dezelfde profeet als die eenmaal tot Jeróbeam gezegd had dat hij koning moest worden. En Jeróbeam was koning geworden, maar hij ging een geheel verkeerde weg. Hij heeft de kalverendienst ingevoerd te Bethel en te Dan. Dan behoefde het volk niet meer naar Jeruzalem te gaan om daar de Heere offeranden te brengen. Al die offeranden die daar gebracht werden, wezen naar de Christus heen Die eenmaal in de wereld komen zou om Zichzelf te offeren voor de zonden. Maar daar had Jeróbeam geen oog voor. Hij dacht meer aan zichzelf, om zijn koninklijke heerlijkheid te behouden. Het volk moest eens van hem afvallen en de koningen uit het huis van David weer gaan dienen. Maar nu was zijn kind ernstig ziek. En nu moest zijn vrouw naar de profeet Ahía gaan. Ahía was al oud en kon niet meer zien. Maar de Heere had het hem doen weten dat Jeróbeams vrouw tot hem zou komen. Toen ze tot hem kwam, wist hij ze al gelijk te zeggen dat hij een harde boodschap voor haar had. De Heere zou een einde maken aan de regering van Jeróbeam. En het kind van Jeróbeam zou sterven. En dat kind zou alleen in een graf komen, want er was wat goeds in dat kind voor de Heere te vinden.

Och, wat zien we de vrije genade Gods daarin toch weer heerlijk uitblinken! Dat kind was een verkorene des Heeren. Niet omdat het zulke godzalige ouders had. Dat kind bezat ook niets goeds in zichzelf en was ook een verdoemelijk Adamskind. Maar dat kind werd in Christus als de tweede Adam aanschouwd. En dat kind werd vóór het oordeel nog weggenomen. Het zou met Jeróbeams huis verder slecht aflopen. Het huis van Jeróbeam zou uitgeroeid worden. Dat was de boodschap die Ahía voor het huis van Jeróbeam had. Dat moest zijn vrouw hem nu maar vertellen. Maar dan volgen daarop de woorden: ”maar wat zal het ook nu zijn? ” De opvolgers van Jeróbeam zouden in dezelfde weg van Jeróbeam doorgaan. Zouden die woorden ons voor deze tijd ook niet veel te zeggen hebben?

Geachte lezers, ik kon weer van deze woorden niet afkomen. Als hoofdredacteur van ons blad ligt het op mijn weg om met de jaarwisseling een meditatie te schrijven. Maar ik kon maar geen tekst in mijn gedachten krijgen. Toen ik echter de Heere mocht vragen of Hij me een tekst wilde geven, kwamen mij ineens deze woorden in mijn gedachten. Ik wist niet meer of die woorden in de Bijbel waren te vinden en waar ze zouden moeten staan. In de kleine concordantie ben ik aan het zoeken gegaan, maar kon het woordje nu daar niet in vinden. Ik heb echter de grote concordantie nog in mijn bezit. En daar waren hele vellen vol in te vinden met het woordje nu. Maar na lang zoeken mocht ik de tekst vinden. Toen kwam ik echter nog tot een andere ontdekking. Ik zag dat ik in vroegere jaargangen wel twee keer een meditatie met de jaarwisseling over deze tekst geschreven had. Maar ik gevoelde dat het niet mocht hinderen om het nu weer te doen. De wet wordt ook elke zondagmorgen in de kerk voorgelezen. Deze tekst was me nu toch weer in de gedachten gebracht.

Deze woorden zullen ons dan toch ook wel voor deze jaarwisseling wat te zeggen hebben. Ik ben zeer oud geworden, maar ik ben zeer begaan met het opkomend geslacht. De Heere heeft me weleens doen geloven dat ik alles niet meer mee zou behoeven te maken, maar dat het oordeel niet uit zou blijven. O we beleven nu toch zulk een verschrikkelijke tijd! De loochening van het Godsbestaan neemt steeds meer toe. Predikanten laat men op de preekstoel staan die het Godsbestaan loochenen. En dat is er zomaar niet één, het zijn er meer in getal. Waar gaat het toch met ons arme landje naar toe? We hebben zo'n rijke historie, die van een andere en een betere tijd gewaagt. We hebben maar aan onze Bijbel in de Statenvertaling te denken die ons doet weten dat door last van de Hoogmogende Heren Staten-Generaal van de verenigde Nederlanden en volgens het besluit van de Synode-Nationaal, gehouden te Dordrecht in de jaren 1618 en 1619 die Bijbel uit de oorspronkelijke talen in onze Nederlandse taal getrouwelijk is overgezet.

Waar worden we nu toch door geregeerd! Zeker, we mogen niet ontkennen wat de

Heere ons nog gelaten heeft. En ik wil alles niet over één kam scheren. Maar het is toch wel te zien dat de ongodsdienstigheid sterk toegenomen is. En de zonden breken steeds meer door. We hebben maar aan homo en aan allerlei andere ongerechtigheden te denken. Gods Woord heeft de mensen niets meer te zeggen. Over Sódom en Gomórra moet u maar niet meer praten. Maar het blijkt uit wat men beschreven kan vinden van Sódom en Gomórra, dat het toch een zonde is die plaatselijk en in godsdienstige kringen ook nog wel wordt bedreven. Het boek der Richteren doet ons dat ook weten. Het getal dergenen die zich op deze wijze schuldig maken, neemt ook steeds nog toe. En dat heeft ons wel wat te zeggen. Jaren geleden was ik in Amerika en kreeg een Amerikaanse krant in handen waarin met grote letters geschreven stond: Amsterdam, het Sódom van het westen. Men spreekt over een onderscheid tussen een gerichtheid tot dat kwaad en het kwaad zelf. En laten we aannemen dat dit er zijn kan, maar het is wel opvallend dat er dan toch steeds meer met zulk een gerichtheid bijkomen en dat het dan niet bij een gerichtheid blijft. Hoe het ook zij, juist in deze laatste tijd hoort men er juist zoveel van. En dat moet ons ook doen denken aan de bekende woorden der Schrift: ”Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sódom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomórra gelijk zijn geworden.”

Er mag dus nog een overblijfsel zijn. De Heere heeft ons nog niet geheel aan onszelf overgelaten. We mogen niet ontkennen wat de Heere ook in deze laatste tijd nog heeft willen doen, al is Jakob dun geworden. Als we zoveel jaren door het land gaan, moeten we steeds weer de lege plaatsen zien van hen die de Heere thuis gehaald heeft. Er is in Nederland dus weinig overgeschoten van wat er eertijds was. We wezen daar reeds op. Maar daarom geven de woorden uit 1 Koningen 14 ons juist zoveel te denken. En dan kan ook de zorg bij ons niet uitblijven voor het opkomend geslacht. Hoe zou het ook anders kunnen als we al zoveel kleinkinderen en achterkleinkinderen hebben. Wat zullen ze nog moeten beleven! En dan denken we ook aan de leraars en de toekomstige leraars. Een onheilspellende toekomst gaat men tegemoet. De oordelen over de zonden blijven niet uit. De mens werkt zelf zijn ondergang uit met al de wetenschap die er nu is. We denken aan al de uitvindingen die er zijn en aan die vreselijke vernietigende wapenen waarmee men elkaar bestrijdt. We moeten nodig besluiten. Het woordje nu heeft ons veel te zeggen. Men moet er eens over denken, dat als men nog

onvoorbereid op de eeuwigheid aanreist, men het ene ogenblik nog in het volle leven staat en het andere ogenblik op de plaats kan zijn waar de worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. Maar als er genade mag zijn verheerlijkt, mag dat anders zijn. Dan zijn we nu nog in Mesech, in een benauwde wereld, maar mag men straks zijn op de plaats waar geen rouw en smart meer gevonden zal worden.

Als de hoofdredacteur van ons blad wens ik nu de lezers nog een verlenging van het leven toe en bovenal een nieuw leven als dat nog gemist wordt. Mijn hart is uitgebreid, maar ik moet besluiten. Onze medebroeders in de bediening wens ik Gods onmisbare zegen toe, als ook al degenen die hun arbeid nog verrichten ten goede voor hun noodlijdende medemens. En ook onze administrateur, als ook hen die ons blad verzorgen, mocht de Heere nog de nodige krachten verlenen voor het verschijnen van ons blad. Mocht ik iemand vergeten, God mocht u niet vergeten en geve ons ook te gedenken aan die grote dag des gerichts die we ook tegemoet gaan, want de toekomst des Heeren genaakt. Daar wijzen al de tekenen der tijden op en de Koning heeft ons doen horen: ”En hetgeen Ik u zeg, dat zeg Ik allen: Waakt!” Laten we er dus maar niet teveel toekomstverwachtingen op nahouden, want daarmee gaan we tegen die waarschuwende woorden des Heeren in. Mochten we maar met een gegrond verlangen die grote dag tegemoet gaan en zo met ernst denken aan wat het woordje nu ons te zeggen heeft. Dit is de wens van u aller heilzoekende leraar en hoofdredacteur van ons blad.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 december 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Jaarwisseling

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 december 2007

De Wachter Sions | 8 Pagina's