Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VREESACHTIG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VREESACHTIG

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

Soms weet ik weieens niet goed raad met een brief. Dan blijft hij meestal liggen. De schrijver denkt natuurlijk: daar wordt aan mijn brieven geen aandacht geschonken, ik ben zeker te dom of zo iets. Hierop antwoord ik: niet te kwaaddenkend wezen. Het is meestal anders, dan je denkt. Een andere zaak is, dat ik sommige (grote) mannen, weieens benijd. Dan lees ik van hen: elke brief die hij ontving werd door hem persoonlijk beantwoord. Ik wou, dat ik ook zo flink was. Bij mij blijft dit, helaas, ook menigmaal achterwege. En toch zijn die brieven niet vergeten. Ze stapelen zich alleen op. En wat dan verder? Dan springen ze soms onverwachts naar voren: misschien zie ik er dan wat in. Daar is nu b.v. deze brief. Het is een klacht van een ouder iemand. Ik vrees, dat vooral de oudere mensen het in deze tijd en denkelijk in de meeste tijden, moeilijk hebben. Daar is b.v. een verlangen, dat weieens van alle tijden kon zijn: het verlangen naar de zekerheid van het eeuwige leven. Sommigen hebben daar absoluut geen last van. Maar of dat aan een dieper geestelijk leven getuigt, durf ik niet te zeggen. Laatst hoorde ik een verhaal, dat ongeveer als volgt luidde. Twee mannen ontmoeten elkaar. De jonge vraagt naar het welzijn van de oudere. De laatste vertelt van een ernstige ziekte enkele maanden geleden. Ja, het was op het randje van de dood. Maar laat zijn jongere broeder niet denken, dat hij bang was. Dat was hij volstrekt niet. Hem joeg de dood geen angst aan. De reden? Och neen, zei hij, u moet weten: „ik ben gereformeerd".

Dit is geen schimpscheut op een of andere kerk. Het is alleen maar een uiterste van lichtvaardig gegronde zekerheid, die men soms aantreft. Het verhaal zegt er bij, dat de oude baas zijn gereformeerdzijn niet eens zo ingespannen beoefende. Hier staan vele anderen tegenover. In mijn brief lees ik: „Ik snak naar zekerheid. Hoe zou het toch komen, dat ik maar niet kan zeggen een kind van God te zijn? Zou dat aan mij zelf liggen? "

Dit laatste wil ik als het waarschijnlijkste stellen. Als ik de evangeliën lees, kom ik daar meer dan eens een misprijzing tegen vanwege een te klein, te zwak geloof.

In Matth. 6 : 30 staat ..Indien nu God het gras des velds, dat heden is en morgen in de oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, gij kleingelovigen? " Letterlijk staat er: einiggelovig. Hun geloof durft maar weinig van Gods beloften voor waar te houden. Die een klein beginsel van geloof hebben mogen van God veel meer verwachten dan zij doen. In Matth. 8 : 26 lezen we: Wat zijt gij vreesachtig, gij kleingelovigen? " In Marcus 4 : 4 staat de vraag zo: , Hoe hebt gij geen geloof? " Ook de discipelen in het schip verwachten te weinig van God de Almachtige, die ook de Getrouwe is. Er staat immers: Die het beloofd heeft, is getrouw, Die het ook doen zal".

Ja maar, zegt iemand, is het aan mij beloofd? Wat zou u denken van het woord: Een iegelijk, die bidt, die ontvangt"? Of van dat andere: Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen"? Petrus wordt ook aangesproken met de naam: kleingelovige" in Matth. 14 : 31: En Jezus, terstond de hand uitstekende, greep hem aan, en zeide tot hem. Gij kleingelovige, waarom hebt gij gewankeld? ". In Matth. 16:8 staat geschreven: Wat overlegt gij bij uzelven, gij kleingelovigen, dat gij geen broden medegenomen hebt." De Emmaüsgangers heten: tragen van hart om te geloven" in Luc. 24 : 25. Volgens Marcus 16 : 4 verweet Jezus aan de elven „hun ongelovigheid en hardigheid des harten".

Kleingeloof en ongeloof zijn dus geen vreemde dingen voor de kinderen Gods. Zij kunnen ook op een hoop punten ongelovig zijn, en toch met de wortel der zaak begiftigd. Denk maar aan de discipelen uit Marcus 16 : 14. Jezus noemt ze ongelovigen. Maar in de grond der zaak \fraren het gelovigen. Dat volgt al uit het feit, dat er nadrukkelijk staat in Lucas 22 : 31, 32: En de Here zeide: imon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude".

De uitkomst laat ons zien dat niettegenstaande al hun ongeloof, de kern van hun geloof niet is weggenomen. Uit deze tekst blijkt ook, dat Jezus het niet van ons mensen verwacht, dat wij het geloof behouden. Hij heeft daar God om gebeden. Het ongeloof is van ons evenals het gebrek aan ons geloof, maar het geloof zelf is van God, een gave Gods. Dat geloof aanvaarden wij des te gemakkelijker naarmate alle andere mogelijkheden om zalig te worden ons afgenomen zijn. Dat waren natuurlijk ingebeelde mogelijkheden. Een lee rzaam voorbeeld van kleingeloof vinden we in de Christenreis. Daar wordt ee n gesprek verteld tussen Eerlijk en Grootmoedig. De laatste verhaalt gebeurtenissen uit het leven van Vreesachtig. Eerlijk zegt van hem: „Het beginsel van het eeuwige leven was in zijn hart uitgestort, maar ik heb nog nooit een pelgrim gezien, die zo lastig was als hij." Grootmoedig zegt van hem: „Hij was altijd bang, dat hij het eindpunt van de reis niet zou bereiken. Alles wat ook maar enigszins naar tegenstand zweemde, ontmoedigde hem".

Men vertelt van Vreesachtig, dat hij een maand lang bij de poel Wankelmoedigheid heeft liggen kermen en zuchten. Hij durfde er zelf niet doorheen, maar liet zich ook niet door een ander helpen. Hij kermde maar. Maar als iemand vroeg of hij niet liever naar huis terugwilde, schudde hij heftig van neen. Hij wou geen voetstap terug op de afgelegde weg. Hij had liever willen sterven dan de hemelse stad niet bereiken. Vreesachtig kan van die onverwachte sprongen maken. Op een bepaalde. dag was hij namelijk ineens heel de poel door. Maar wat denk je? Toen hij nauwelijks aan de overkant gekomen was, begon hij zichzelf wijs te maken, dat hij er niet overheen was. Hij was van binnen vreselijk bang. Het leek wel of hij de hele poel Wankelmoedigheid in zijn binnenste meedroeg, want anders had hij nooit zo twijfelmoedig kunnen zijn. Van de poel kwam hij aan de poort. Zijn hart was brandende naar de Heere Jezus, maar aankloppen deed hij niet. Hij zuchtte maar en zuchtte maar. Eindelijk ging de poort open, maar wat denkt u? Dacht u misschien, dat Vreesachtig door de poort heenging. Weineen, hij liet anderen voorgaan, van wie hij dacht, dat zij meer waard waren om naar binnen te gaan. Van een grote groep was hij de eerste, die bij de poort aankwam, maar velen die later dan hij waren aangekomen, gingen vóór hem de poort binnen. Daar zat Vreesachtig. Hij bleef er buiten. Het was aangrijpend om te zien, dat hij elke dag op dezelfde plek stond. Verder gaan durfde hij niet en terugkeren wilde hij niet. Tenslotte drukte hij op de knop van de bel of liet de klopper vallen, enige keren. En ja, daar werd ook voor hem opengedaan. Hij zag een poort wijdopen staan. Maar toen hem was opengedaan, zonk hem de moed weer in de schoenen. Hij durfde niet binnengaan. De deurwachter sprak hem aan met de woorden: „Vreesachtig, wat verlangt gij? " Maar toen viel hij van schrik op de grond. De portier sprak hem bemoedigend toe en zei: „Vrede zij u, sta op, kom binnen, want u is genade bewezen." Dat deed hem goed. Hij stond op en ging bevend naar binnen. Maar toen hij daar aangekomen was en al de heerlijkheid van dat huis dichtbij aanschouwde, durfde hij weer niet opzien en verborg zijn gelaat in zijn handen. Nochtans reisde hij verder, volgde getrouw de aanwijzingen en kwam waarlijk bij het huis van Grootmoedig. Toen begon het weer. Hij hoorde niet bij dat zalige volk in dat gelukkige huis. Hij mocht niet naar binnen. Uren lang bleef hij in de koude nacht buiten staan, terwijl hij zelfs de moed miste om aan te kloppen. Hij stond maar en stond. Van teruggaan was geen sprake, doch van binnengaan ook niet. Dat was zoveel te merkwaardiger, als men in aanmerking neemt, dat hij een brief bij zich had van aanbeveling. De Koning der Kerk gaf daarin opdracht, juist hem, overal vriendelijk te ontvangen. De Heere zal immers Zijn hand tot de kleinen wenden en de zogenden zal de Opperherder zachtjes weiden.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 mei 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

VREESACHTIG

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 mei 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's