Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hopende  en  Uitziende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hopende en Uitziende

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hozéa 12 : 15.

HOPENDE: Het laatste vers van hoofdstuk 12 moeten w^e dus nu nog even met elkaar bespreken. We lezen daar; „Efraïm daarentegen heeft Hem zeer bitterlijk vertoornd; daarom zal Hij zijn bloed op hem laten, en zijn Heere zal hem zijn smaad vergelden." Het moet ons opvallen, dat in de tekst zo wrordt gezegd dat Efraïm de Heere zeer bitterlijk had vertoornd. Bitterlijk had men dus de Heere vertoornd. Zoals onze kanttekening erop wijst, staat er eigenlijk: met bitterheden. Die bitterheden waren de hoogten, of spitse, hoge afgodische pilaren of pilaarbeelden. In die afgodendienst lag toch zulk een miskenning van de Heere. Dat was het bittere dat er in die afgodendienst was te viiiden.

UITZIENDE: De zonden zijn toch zo bitter en ook de gevolgen daarvan zijn zo bitter. Maar nu is het nodig dat de zonden voor ons eens bitter zullen worden in ons leven. De bittere gevolgen daarvan büjven in ons leven al niet uit. Het zal echter de ziel eens tot smart moeten worden, dat we er de Heere zeer bitterlijk door vertoornd hebben. Dan zien we de zonde dus niet als iets onschuldigs. In geen enkel geval is de zonde iets onschuldigs. Wel kan men de zonde in zijn onwetendheid doen, zoals Paulus ook van zichzelf zegt dat hij in zijn onwetendheid de gemeente Gods vervolgd heeft. Toch noemt hij zichzelf de voornaamste der zondaren. Maar in de afgodendienst waaraan Israël zich schuldig maakte, lag een opzettelijke miskenning van de Heere. Daarom heeft men de Heere zeer bitterhjk daarmee vertoornd. Israël was het zozeer bevoorrechte volk, door de Heere van alle andere volken onderscheiden. Wie de ware God was, kon Israël wel weten. Zoveel te erger was het, als men opzettelijk de afgoden diende. En dat terwijl de Heere zulke bijzondere bemoeienissen met Israël had gemaakt. De zondaar die door God ontdekt wordt, hoewel hij vele zonden ook in zijn onwetendheid kan hebben gedaan, zal ook weten dat de Heere nooit aanleiding heeft-gegeven tot het bedrijf van die zonden. Daarom worden die zonden ook zo bitter, daar ze bedreven zijn tegen een God Die niet anders dan goed gedaan heeft. De goedertierenheden des Heeren worden de mens zowel voor ogen gesteld als hetgeen men zelf gedaan heeft. Al die goedertierenheden des Heeren heeft men veracht en versmaad. En dit^ zal zeker de ziel zeer smartelijk worden, als men tegen vele vermaningen en waarschuwingen is ingegaan en zich daardoor niet heeft doen terughouden van de overtreding van Gods heilige wet.

HOPENDE: En nu zien we zo- in de tekst, hoe God Zichzelf rechtvaardigt, als Hij zo zegt: „Daarom zal Hij zijn bloed op hem laten, en zijn Heere zal hem zijn smaad vergelden." Het was lüet zonder reden dat de Heere Efraïm met Zijn oordelen zo zwaar bezocht. Hij deed daar geen onrecht in. Om het echter over te nemen dat de Heere geen onrecht doet, moeten we het strafwaardige van de zonden recht leren inzien. Als God ons de bitterheid van de zonden doet proeven, dan ligt al dadelijk de erkenning in ons hart van de rechtvaardigheid Gods in het straffen van de zonden. We moeten aUeen nog leren dat wij het zelf voor al die zonden bij God niet meer goed kunnen maken. Zo is het dus nog weer wat anders om de rechtvaardigheid Gods eens toe te vallen, als we werkelijk niet anders meer dan de straf voor ogen zien. Dan heeft God met al onze eigengerechtige werken geen genoegen meer kunnen nemen. Daar was het door ons niet meer goed te maken, daar we de Heere zeer bitterlijk hadden vertoornd. Al onze vrome deugden en pHchten kunnen dan dus niet opwegen tegenover de grootheid van onze schuld. Daarbij zullen we zien dat ook die gerechtigheden niet aan de eis van Gods heilige wet beantwoorden, maar ook zelfs nog weer niet anders dan overtredingen zijn van Gods heilige wet. Zo is God dan ook rechtvaardig als Hij z^ilk een snode zondaar voor eeuwig verdoemt. ^

UITZIENDE: Och vriend, dat is het nu juist waar deze tekst ons zo treffend op wijst, want God rechtvaardigt hier Zichzelf in Zijn handelingen, omdat het volk het zo diep verzondigd had. In geheel de profetie van Hozéa zien we de Heere steeds door de mond van de profeet op het snode van Israels zonden wijzen, om zo het volk ervan te overtuigen dat Hij geen onrecht deed in de oordelen waarmee men door Hem werd bezocht. Al wordt ons dat echter op een zeer overtuigende vnjze voor ogen gehouden, zo kuimen we toch onder de rechtvaardigheid Gods niet buigen. De mens blijft uit zichzelf altijd zichzelf verontschuldigen. Een Goddelijk werk is het dan ook om een mens tot een erkeiming van Zijn heilig en onkreukbaar recht te brengen.

HOPENDE: We moeten eens goed inzien wat de Heere in deze tekst het. schuldige volk onder het oog heeft gebracht. Men vertoornde Hem zeer bitterlijk door het dienen van de afgoden en toch wilde men als het volk des Heeren zich nog een recht toekennen op de zegeningen van Israels God. Zo is het nu bij ons ook. Hoewel de mens niet anders dan zich de hel waardig maakt, wil hij toch naar de hemel toe. Een heiwaardig schepsel kan dus zomaar niet naar de hel, maar denkt altijd nog op de hemel recht te hebben. Dat is het wat we bij alle valse godsdienst ook zo duidelijk openbaar zien komen. Men erkent wel zondaar te zijn, maar voor de hel is men toch te goed. Het is wel waar, dat men heel goed weet dat Jezus voor zondaren is gekomen, maar men weet niet dat een heiwaardig zondaar alleen maar door Jezus zaHg wordt en zo heeft men dus recht op het zaügworden door Jezus. Zo zal het dan ook nooit een wonder kunnen zijn, als men zalig wordt. Voor al degenen die zalig mogen worden, zal dat echter een eeuwig wonder zijn. Die hebben het over leren nemen dat God ten koste van Zijn eer en recht de zondaar niet zaligen kan. Dat is het wat de tekst ons ook zegt, als er zo staat: „Daarom zal Hij zijn bloed op hem laten, en zijn Heere zal hem zijn smaad vergelden." Een God Die smaadheid is aangedaan, moet Zijn eer en heerlijkheid verdedigen en alzo de smaad vergelden waardoor Zijn heerlijkheid is gekrenkt. In Hozéa's profetie vinden we een God aan het woord. Die het voor Zijn eer opneemt. Als nu de zondaar het ook eens voor Zijn eer op mag nemen, komt hij juist op de plaats waar hij moet zijn. Dan erkent hij het dat rechtvaardig zijn bloed op zijn hoofd komt, vi^ant Gods is eeuwig vrij van hem. En die eer moet God eeuwig krijgen, dat Hij naar recht niet anders met hem heeft kunnen handelen. Maar och vriend, wat wordt het voor zulk een mens toch een aanbiddelijk wonder, dat er nu een Middelaar is gekomen Die de eer Zijns Vaders heeft verhoogd tot de zaligheid van een schuldige zondaar. De tekst die we nu bespraken, geeft ons dus nog wel een dierbare stof tot overdenking.

De volgende keer hopen we met het 13e hoofdstuk een begin te maken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Hopende  en  Uitziende

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's