Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer K. C. E. te U.,

Uw brief ligt er al van vorig ]aar en misschien hebt u daarom wel gedacht dat ik de inhoud ervan niet belangrijk vond. Ik wil dan beginnen met dadelyk deze gedachte bij u weg te nemen. In de winter die voorbijgegaan is, heb ik uw brief steeds nog maar laten liggen omdat ik niet zoveel tijd had om me er eens op myn gemak voor te zetten om uw vragen te beantwoorden, kan tijd blijft het me echter altyd maar ontbreken en daarom wil ik nu toch eerst er u maar blyk van geven dat uw vragen mijn aandacht wel hebhen gehad. U vraagt me allereerst of het niet in véle gevallen een moeilijke zaak gaat worden om mensen die uit een ander kerkverband komen, al zijn ze ook gedoopt, zomaar voeP stoots over te nemen. U hebt hierbij gedacht aan de doop die bediend is door de vrouw in het ambt. Maar u hebt tegelijk gedacht aan de doop die bediend is door predikanten die misschien voor een handfe kleingeld zichzelf de Bijbel boven het hoofd hebben laten houden en die dus zichzelf zomaar opgeworpen hebben. Uit uw nadere toelichting blijkt, welke gevaren u hierin aan verbonden ziet. En dat terecht!

Wat de bediening van de Heilige Doop betreft door de vrouwelijke ambtsdraagsters, het zal wel nodig zijn dat er in de toekomst daarover eens een kerkelijke uitspraak vallen zal. Ik wil daar niet op vooruitlopen, al wil ik u wel doen weten dat ik ook zonder kerkelijke uitspraak te allen tijde weigeren zal de doop te erkennen die door een vrouw bediend is. Wat de zogenaamde eenmanskerkjes betreft, wordt het een beetje moeilijker. We moeten er aan vasthouden dat de doop door ons erkend moet worden die bediend is door een in een bepaalde kring wettig erkend ambtsdrager, als die doop vanzelf bediend is in de Naam van een Drieënig God. Maar ik heb toch de laatste tijd ook nog weleens moeten denken over de doop die bediend is door de zogenaamde „vrije" sprekers. Het doet zich immers wel voor, dat zulke predikanten eerst in een wettig kerkverband hun dienst hebben verricht en dat zij om hun zondige levenswandel zijn afgezet en daarna hier of daar op zichzelf maar verder zijn gegaan. Of we de doop van zulke predikers hebben te erkennen, mag voor ons toch ook weleens een punt van overweging worden.

U hebt blijkens uw schrijven uw gedachten hierover ook laten gaan. Hetzelfde wat u ziet, zie ik ook wel. De Heere Jezus heeft gesproken over degenen die van elders inklimmen. Men probeert bepaalde gelegenheden aan te grijpen om zich op te dringen bij het eenvoudige kerkvolk dat nog een rechtzinnige prediking begeert. En daartoe moet men zich ook in de nabijheid zoeken op te houden van leraars die nog algemene achting hebben. En zo gebeurt het dat men zeer scherp en geharnast optrekt tegen een Remonstrantse leer, maar met een antinomiaans leven. Ik stem echter met uw schrijven volkomen in, als u opmerkt dat we dit niet geheel buiten onze kring moeten zoeken. U hebt de opmerking gemaakt, dat onder ons de zuivere vrije genadeleer nog wel krachtig wordt voorgestaan, maar dat we in ons leven veelal op het pad van de antinomiaan verzeild geraakt zijn. U bedoelt hier niet de leraars mee, maar over het algemeen de kerkelijke mensen en dan ook wel degenen die het leven der genade bespreken. Als u daarover schrijft, maakt u tegelijk ook nog de opmerking dat men hieruit kan aflezen dat er wel veel beschouwende kermis is, maar weinig bevindelijke kennis.

Geachte Heer E., deze opmerking heeft me wat te denken gegeven. Het was reeds geruime tijd in mijn hart, om eens een klein stukje over te nemen in ons blad uit Bunyans „Christenreize". In dat kostelijke boek kunnen we precies lezen waar men met beschouwing terechtkomt. En dan denk ik aan dat gedeelte uit genoemd boek waar we iets kunnen lezen over de ontmoeting van Getrouw met Mondchristen. Ik dacht dat het wel zeer nuttig kon zijn voor deze tijd, om dat stuk eens woordelijk over te nemen. Daarom ben ik dat ook van plan geweest, maac door gebrek aan plaatsruimte is er nog steeds niet van gekomen. MisJ schien spreekt het nog meer aan, als ik nu in deze brief enkele diageri uit de ontmoeting van Getrouw met Mondchristen overneem.

Als Getrouw op zijn weg Mondchristen ontmoette, heeft hij hem gevraagd waar zijn reis heenging; of hij zich ook begaf naar de hemelstad. Mondchristen heeft daarop bevestigend geantwoord. Daarna is men met elkander overeen gekomen om de tijd op de reis nuttig te besteden door met elkander over geestelijke en hemelse dingen te spreken. Mondchristen stelde voor om te spreken over de noodzakelijkheit van de wedergeboorte, de ongenoegzaamheid van de goede werken, de onmisbaarheid van Christus, enz. Door over deze dingen te spreken, kon men volgens Mondchristen leren, wat het is zich te bekeren, te geloven te bidden, te lijden en ook welke heerlijke beloften en vertroostingen er in het Evangelie vervat liggen. Men werd daardoor in staat gesteld on valse meningen te bestrijden, de waarheid te handhaven en de onkundigen te onderrichten. Het veronachtzamen van zulke gesprekken was volgens Mondchristen oorzaak, dat zo weinigen de noodzakelijkheid des geloofs inzien en het onmisbare van het genadewerk Gods in de ziel zodat men uit onkunde het leven zoekt in de werken der wet, terwij toch geen mens daardoor gerechtvaardigd kan worden en het koninkrijk der hemelen ingaan. Getrouw was er verblijd mee, dat Mondchristen bereid was om over zulke gewichtige zaken met hem te spreken en hij vroeg aan Mondchristen, over welk onderwerp ze dan hun gesprek zouden aanvangen. Nu, dat bleef voor Mondchristen gelijk. Hij kon overal over praten. Daarover verbaasde zich Getrouw en hij liep even naar Christen toe en zei op een flusterende toon tot hem: „Wat een flink man hebben we daar ontmoet! Zeker, dat zal een uitnemend pelgrim zijn ; Christen glimlachte een beetje en zei: „Die man, met wie gij zo hogelijk zijt ingenomen, kan wel twintig mensen, die Hem niet kennen omver praten.

Getrouw heeft daarop aan Christen gevraagd of hij hem kende. Christen heeft hem toen laten weten dat hij hem goed kende, beter dan hij zichzelf kende. Deze Mondchristen was de zoon van een zekere Mooiprater die in de praatbuurt had gewoond. Volgens Getrouw maakte deze Mondchristen toch geen slechte indruk. Maar daarop antwoordde Christen „Dat wil zeggen, als men hem niet van nabij gadeslaat, want buitenshuis moge hij zich uitstekend weten voor te doen, thuis is het heel anders met hem gesteld. Gij zegt dat hij geen slechte indruk maakt, en dat doet mij  denken aan het werk van een schilder, wiens schilderijen uit de verte heel wat schijnen, maar van dichtbij gezien, heel lelijk zijn."

Als Getrouw daarop aan Christen heeft gevraagd of hij zich dan zo in die man bedrogen had, dan heeft Christen hem laten weten dat hij inderdaad deerlijk in hem had bedrogen, want deze man had slechts godsdienst op zijn tong en niet in zijn hart. In zijn huiselijke kring was dat het beste te zien, want zijn huis was evenzeer van godsdienst ontbloot als het wit van een ei smakeloos is. Daar was bij deze man geen gebed, geen zweem van schuldgevoel; hij was een schandvlek voor de godsdienst bij allen die hem kenden. Men moest achter zijn rug van hem zeggen, dat hij een heilige was voor de mensen, maar een duivel in zijn huis. Dat moesten zijn huisgenoten ook ondervinden. En dan is Christen aan Getrouw nader gaan uitleggen dat zeggen en doen twee zijn. In de dag des oordeels zullen de mensen geoordeeld worden naar de vrucht die zij hebben voortgebracht. (Matth. 13 : 25). Dit deed Getrouw denken aan de omschrijving die Mozes heeft gegeven van de reine dieren. Rein zijn die dieren, die de klauw verdelen en herkauwen. De haas herkauwt maar is toch onrein, omdat hij de klauw niet verdeelt. Hier hebt ge de ware gedaante van de Mondchristen. Hij herkauwt het Woord, hij zoekt kennis, maar hij verdeelt de hoef niet. Hij keert zich niet af van de weg der zondaren. Evenals de haas heeft hij dus een honden- of berenkla'... en is dus onrein. Zo kan men de stem van een engel hebben, maar toch niet anders dan een klinkend metaal en een luidende schel zijn.

Nu heeft Getrouw aan Christen gevraagd wat hij moest doen om van Mondchristen af te komen. En daarop heeft Christen hem dat kernachtige antwoord gegeven: „Gij moet naar hem toegaan en hem voorstellen gesprek aan te knopen over de kracht der godzaligheid. Als hij daarin heeft toegestemd, en dat zal hij zonder twijfel, dan moet gij hem op de man af vragen of die kracht bespeurd wordt in zijn hart, in zijn huis en in zijn omgang met de mensen."

Getrouw heeft de jraad van Christen opgevolgd en heeft zich weer bij Mondchristen gevoegd en is hem gaan vragen hoe de zaligmakende genade Gods in het hart des mensen zich openbaart. Mondchristen had het nu dadelijk begrepen dat het gesprek moest gaan over de kracht der godzaligheid. Nu, dat vond hij een uitnemend onderwerp. Hij wist al dadelijk te vertellen, dat als Gods genade in het hart verheerHjkt wordt, er dan een levendige afkeer van de zonde komt. Dit was het eerste. En nu het tweede.
Maar daarop antwoordde Getrouw: „Neen, wacht even; laat ons het eerste punt behandelen voordat wij verder gaan. Ik geloof dat gij liever had moeten zeggen: zij openbaart zich hierin, dat een zondaar leert zijn eigen zonde te verfoeien."
Mondchristen heeft daarop gevraagd: „Nu, wat voor onderscheid is er tussen een veroordelen en een verfoeien van de zonde ?" Getrouw antwoordde daarop: „O, dat onderscheid is niet gering. Iemand kan de zonde veroordelen in anderen, uit berekening; maar hij verfoeit alleen de zonde, wanneer hij bij het lich' van Gods genade ze in zichzelf heeft Ieren haten. Ik heb menig leraar van de kansel tegen de zonde horen getuigen, al kon hij haar maar al te goed dulden in hart, huis en omgang met de mensen. De meesteres van Jozef riep met luider stem, als ware zij een heilige geweest, en toch was zij het, die in weerwil daarvan, een grote zonde wilde bedrijven. Sommigen gaan tegen de zonde te keer, gelijk de moeder tegen het kind op haar schoot, als zij het ondeugend en stout noemt en het tegelijkertijd vertroetelt en kust."
En nu is Getrouw een beetje doorgegaan om Mondchristen te vertellen wat er gebeuren moet in het hart des mensen, om waarlijk de praktijk der godzaligheid te kunnen betrachten. Het einde van dit gesprek is geweest, dat Mondchristen afscheid van Getrouw genomen heeft. En als Getrouw zich dan weer bij Christen heeft gevoegd, dan heeft Christen tot hem gezegd: „Gij hebt er goed aan gedaan, zo openhartig met hem te spreken. Dat wordt tegenwoordig maar al te weinig gedaan, en daarom zijn zovelen van de godsdienst afkerig. Juist doordat woordenrijke dwazen, welker godsdienst alleen in klanken bestaat, terwijl zij in hun wandel slordig en ijdel zijn, zo menigmaal geduld worden in de kring van werkelijk godvrezenden, worden de lieden van de wereld in de war gebracht, de christelijke belijdenis gesmaad en de oprechten bedroefd. Ik zou wensen, dat allen met dezulken handelden zoals gij gedaan hebt; zij zouden dan gedwongen worden meer overeenkomstig de godsdienst te leven of zij zouden het in de kring der vromen niet lang uithouden." Toen zei Getrouw:

Mondchristen, die de wijsheid heeft in pacht.
Die grote woorden spreekt, waant dat zijn kracht
Is alle man te sterk. Maar zo slechts even
Getrouw hem spreekt van 't echt inwendig leven.
Slinkt de ander als de maan, van wie de volheid wijkt.
Zo allen, in wie geen inwendig leven blijkt.

Geachte Heer E., ik meende dat het weleens nuttig kon zijn om ter beantwoording op uw vragen dit uit Bunyans „Christenreize" over te nemen. Zoals ik nu reeds medegedeeld heb, ben ik reeds lang van plan geweest om dat gehele stuk uit dat voor ons bekende boek in ons blad te plaatsen. Ook is me de vraag een keer gedaan door iemand die nu inmiddels overleden is, wat nu toch wel bedoeld wordt met die dieren die wel herkauwen, maar die de klauw niet verdelen. Nu, daar geeft Getrouw wel een duidelijke verklaring van. De mondchristenen kunnen wel goed herkauwen, maar zij verdelen de klauw niet. Ze kunnen over de weg der zaligheid spreken met de mond en al de gangen des levens verklaren, maar ge moet maar eens vragen hoe ze op de weg gekomen zijn en wat ze nu van de genade Gods in hun hart openbaren in handel en wandel. Als ge ze dat gaat vragen, dan zult ge de geschiktste vragen hebben gesteld volgens Christen, om zo gauw mogekijk van hen af te komen.

Ik geloof dat ik hier nog veel aan kan toevoegen, maar dat ik hier niet veel meer aan behoef toe te voeden. De triondchristen is niet te overreden. Het eind van het gesprek is, dat hij je gezelschap verlaat. De weg naar de hemel is, zoals een oude christen me vroeger weleens zei, zo smal als de rug van een mes. Enerzijds dreigt altijd het gevaar van het remonstrantisme en anderzijds van het antinomianisme. De vorst der duisternis benauwt me gedurig met dat aanzetten tot eigen werk, maar niet minder probeert hij de zovele dingen die met de ware praktijk der godzaligheid niet overeenkomen, als geoorloofd voor te stellen. Wat heeft men dan toch de Goddelijke bewaring gedurig nodig, voor het één zowel als voor het ander. Maar als daar iets van gevoeld en beseft wordt, dan geeft dat toch een zuchtend leven. En och, dan houdt men toch werkelijk, voornamelijk in deze tijd, niet zoveel echte vrienden meer over.
Geloof me maar, geachte Vriend, aan mondchristenen ontbreekt het zeker in deze tijd niet. Wat een kind van God niet kan zeggen, omdat hij daar te arm aan woorden voor is, dat weten zij wel te zeggen. We leven nu toch zeker ook wel in een tijd van een beredenerend christendom. Er zijn bijvoorbeeld leraars, die durven gerust een tekst aan over het bedroeven van de Heilige Geest. Ik heb onlangs nog een leraar daarover horen spreken op een band. En ik stond er werkelijk nog van te kijken wat hij daarvan wist te zeggen. Dan weet ik eerlijk niet meer goed waar ik het zoeken moet, want om u de waarheid te zeggen, heb ik het nog nooit aangedurfd om over zo'n tekst te spreken. Maar zo'n leraar durft het dan toch maar wél aan. En heus, afgezien van de misslagen die er verder tussendoor lopen, dan wrijft men toch op een gegeven moment zijn ogen uit, daar men dan toch weer niet begrijpen kan waar ze het vandaan halen. Men wordt echter wel weer uit de droom geholpen als men dan ineens iets hoort aangaande het leven van zo'n leraar. Dan weet men weer dat men met een mondchristen te doen heeft. Maar ja, de mensen worden er door begoocheld. Erg genoeg ! Ik zou hier nog wel over kunnen uitweiden, maar alle dingen zijn ook hierin niet stichtelijk en geoorloofd. We mochten maar recht beseffen dat we op de eeuwigheid aangaan en ons niet laten misleiden door ons in het gezelschap van mondchristen te begeven. Zullen we dus tot de reine dieren behoren, dan zullen we moeten herkauwen en ook de klauw verdelen. Maar geachte heer E., wat moet ons dit toch maar steeds tot een nauw zelfonderzoek brengen. U hebt geschreven over beschouwende kennis en bevindelijke kennis. Nu, het onderscheid tussen beide is groot. En daar ik de mondchristen ook maar veel bij mezelf moet vinden, wordt het me dikwijls zo bang. Weet u daar ook van ? We kunnen misschien aan Mondchristen vragen of hij daar ook van weet. Maar ja, daar zij we ook weer niet mee geholpen, als Mondchristen zo dichtbij zit. Er schiet alleen maar een verzuchting over, of de Heere ons Zelf de weg der waarheid maar aan wil wijzen. Ik kan "het niet verder dan die verzuchting brengen. ledere keer weet ik toch weer niet hoe ik verder moet gaan. De belofte echter uit Jesaja 42 heeft weleens betekenis voor me gekregen, namelijk dat de Heere de blinde zal leiden. En dat ik veeltijds maar een blinde ben, dat is Hem bekend. Welnu, hij heeft beloofd dat Hij die zal leiden. Dat kan me alleen hoop geven. Dan moet ik toch ook weer eerlijk zeggen, dat ik het niet zo goed weet als Mondchristen en dat het me ook niet gelukt om het zo goed te bepraten. Wel kan ik dus Mondchristen bij mezelf vinden, maar toch, als ik op Mondchristen zie, ben ik maar een arme hals. Ik eindig daarom nu maar met de groeten van een arme strompelaar.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's