Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE GENEZING VAN DEN BLINDGEBORENE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE GENEZING VAN DEN BLINDGEBORENE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

meditatie

Wat ons hier in Lukas 18 beschreven wordt aangaande de genezing van de blinde, kunnen we ook vinden in Mattheüs 20 en Markus 10. Alleen met dit verschil, dat er in Matth. 20 gesproken wordt van twéé blinden, die riepen en genezen werden. In Markus 10 dat die blinde genoemd wordt bij zijn naam Bartimeüs. Doch wij achten dit met Schriftverklaarders een verschil te zijn in de mededeling, niet in het zakelijke. Het moge alleen de opmerking hebben, dat het dan bij die ene blinde een diepere gang heeft, nl. een natuurlijke én een geesteUjke, bij dien andere niet. Een ander verschil zou genoemd kunnen worden daar Mattheüs en Markus spreken van Jezus' uitgaan uit Jericho, daar Lukas schrijft dat Hij, de Heere Jezus, nabij Jericho kwam. Zowel onder de oudere als nieuwere Schriftverklaarders wordt hierover geschreven en heeft een ieder zo' zijn gedachten. Calvijn is de mening toegedaan, dat het in de weg der beproeving geweest is voor dien blinde, die aanvankelijk aan de weg gezeten zou zijn eer dat de Heere Jezus in Jericho kwam, de blinde zou hebben laten roepen en dat dan de genezing plaats gehad zou hebben bij het uitgaan uit Jericho. Doch hoe het ook moge zijn, het gaat nog niet altijd om de plaats, waar het gebeurt, doch om het feit dat het gebeurt. En daar worden we hier in het bijzonder op gewezen. En dat is het, waar we ook door Lukas zo op gewezen worden: En het geschiedde ....

Luther tekent bij deze geschiedenis van de genezing van de blinde zo aan: Deze blinde betekent de geestelijke blinde en dat is ieder mens van Adam geboren, die het rijk van God niet ziet, noch erkent; maar dat is genade, dat hij zijn blindheid gevoelt en erkent en gaarne daarvan zou willen bevrijd zijn, - die hun verkeerdheid gevoelen en om genade zuchten.

In onze eerste gedachte zeiden wij te zien de nood waarin hij verkeerde. En we worden daarmede gewezen op zijn blindheid. Ook al het gebrekkige wat de mens met zich omdraagt naar het lichaam is een gevolg van de zonde in de diepe val in Adam in het paradijs. De mens heeft eens gestaan in de staat der rechtheid.

Daar was een volmaaktheid in de volle zin des woords en in elk opzicht, uit- en inwendig, naar lichaam en ziel. Daar werd geen natuurlijke blindheid gekend, en ook geen geestelijke blindheid. God had de mens „goed" en naar Zijn beeld geschapen. Hij was beelddrager Gods. Doch is het niet gebleven. Die beelddrager Gods heeft als God willen zijn. kennende het goed en het kwaad. Daarom dat ernstige, ons zoveel te zeggen hebbende woord: Dat het de mens niet goed gedacht heeft God in erkentenis te houden. Hij heeft de plaats van God willen innemen, ja eigenlijk en in het diepst van alles: God aan zich onderwerpen. Boven God willen zijn. Hij heeft Gode de gehoorzaamheid opgezegd, Gods gezag van zich geworpen en nu is hij niet vrij, doch onderworpen aan de macht van de vorst der duisternis, aan de heerschappij der zonde. De mens ligt gekluisterd in de banden van zonde, dood en ongeloof. Hij is aan_ het geestelijk verderf zijnerzijds voor eeuwig onderworpen en er is ook geen ontvlieden meer mogehjk, tenzij het Gode behaagt naar Zijn souvereine genade de mens te brengen tot de eeuwige zaligheid. Wij, die het gezichtsvermogen hebben, weten niet wat blindheid is. En wie zou dat willen missen. We kunnen het zelfs niet missen, want dan worden we afhankelijk van een ander. En nu wordt er, gelukkig, voor blinden heel veel gedaan ten goede, doch met dat al zijn ze blind. En wij, die zien kunnen, zouden veel kunnen doen voor de blinden, doch de nood op zichzelf wordt er niet door weg genomen. En mogen wij de natuurlijke blindheid erg vinden, wat moet dan de geestelijke blindheid niet zijn voor de mens. Doch wat moet daar van gezegd worden ? De mens is blind voor eigen blindheid, dood voor eigen dood. Bij de natuurhjke blindheid zou menselijke hulp nog kunnen baten wanneer middelen aangewend worden onder de zegen des Heeren ten goede voor hen, doch i.b.t. die geestelijke blindheid is er niets wat tot welzijn en hulp voor de mens kan dienen. En zoi wijzen alle kwalen en ziekten die de mens met zich en in zich omdraagt er op, hoe naamloos diep ellendig en zondig de mens geworden is, ja onderworpen aan die drievoudige dood, tijdelijk, geestelijk en eeuwig. Van hoeveel betekenis is het nu dat er ook in ons leven iets plaats heeft wat door die enkele woordep neer geschreven is : En het geschiedde... En wat geschiedde er ? Als Hij nabij Jeruzalem kwam, dat een zeker blinde aan den weg zat, bedelende.

Staan we even stü bij die blinde. Hij zat daar aan de weg. Zeer zeker niet voor de eerste keer. Voor de hoeveelste keer ? Dat weet ik niet. Zijn persoon wordt ons verder niet medegedeeld. Ik weet dat hij blind was. En hijzelf wist dat ook. Met eerbied: dat ondervond hij. ledere dag van zijn leven sprak het hem aan: Ik ben blind. Heeft dat ons niet veel te zeggen ? We denken maar weer aan Luthers woorden dat hier des mensen geestelijke blindheid getekend wordt. Maar ach, wij zien, wij kennen, wij ervaren van nature onze geestelijke blindheid niet. Het is met de farizeën: Zijn wij dan ook blind ?

Deze man zat aan de weg. Hetzij hij er zelf kon komen of dat hij er gebracht werd. Er was een noodzaak, want in deze werd hij voorzien in de dagelijkse behoeften, de noden waarin hij verkeerde, want ook hij moest leven. En dan ging hij maar weer op weg naar een plaats aan de weg met het doel dus om te bedelen. En ongetwijfeld zal het voor hem de ene keer wel eens gemakkelijker gevallen zijn dan de andere keer. Mogelijk ook wel eens, misschien wel heel vaak, met de gedachte, ach was ik toch maar niet blind, want dan behoefde ik niet naar de weg om te bedelen. Hij zal ook wel eens gegaan zijn met de gedachte of hij nog wel wat „op zou lopen", hopende dat er maar velen over die weg kwamen en hem veel gaven. Ach, hoe het ook zij en welke gedachten wij er in naar voren zouden halen, ons wordt in deze blinde getekend zijn ongelukkige staat, zijn omstandigheid: een zeker blinde zat aan de weg, bedelende. Het is de nood waarin hij ver- - keert. Het heeft ons veel te zeggen. Nog eens, wij verkeren allen, zonder onderscheid wie we •Qok zijn, in een nood veel erger dan die van een natuurlijke blindheid. In onze geestelijke blindheid. Telkens wanneer er de gelegenheid is, dat er kerk is, kunnen we nog opgaan. Dan gaali we zitten aan de weg. We zijn dan ook „in" de weg. We gaan op onder de middelen die de Heere gegeven heeft. Ach, hoevelen zijn er, die de middelen verachten. Die in het uiterlijke zelfs betonen: Wijkt van n)ij, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. Geen lust om er eens lust in te hebben; geen zin om er eens zin in te krijgen. Ook dat tekent ons de mens, wie en wat hij door de diepe val en bondsbreuk in Adam geworden is. We mochten wel wenen. Maar ach, wat kan er ook een onderscheidend opgaan naar de plaats des gebeds gevonden worden onder degenen, die nog wel gaan omdat ze moeten. Blind voor hun blindheid, dood voor de dood. Ook dat tekent ons de mens, zelfs in zijn dwaasheid. En och, er zijn ook nog zovele wegen en plaatsen waar men zit. Plaatsen van allerlei wind van leer. Waar men verleid en misleid wordt. Een plaats waar valse munten in de bedelnap geworpen

worden. Waar klatergoud voor echt goud aangezien wordt. Ach, de mens is immers ziende blind, horende doof geworden. Een grond gelegd waar geen grond is. Een andere grond, een ander fundament, dan hetgeen waar Paulus van spreekt, dat hij niet anders wenste te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd.

Deze blinde zat aan de weg. Hij was daar gebracht. Hij zat daar, bedelende. Hij zal daar niet „lijdelijk" gezeten hebben. Hij zal de aandacht op zich hebben willen vestigen, hetzij door roepen, hetzij door zijn bedelnap op te heffen, enz.

Mocht er eens enige geestelijke lering voor ons in liggen. Maar dan zullen we moeten weten, dat we blind zijn en dat we in een nood verkeren. Maar dan niet in een nood van blindheid alleen, dat we dus alleen maar geestelijk „blind" zijn, doch dat we weten dat het, van welke kant ook bekeken, we in elk opzicht er geestelijk ongelukkig, jammerlijk, ellendig aan toe zijn. Alleen ontdekkende genade door Gods Geest gewerkt zal er ons aan ontdekken, ons er mede bekend maken, wie en wat de mens geworden is door de zonde. Ach, laten we enkele onderwijzingen er van mogen noemen in betrekking tot die gesteldheid in het licht van deze geschiedenis. Men leert zich kennen bij Geestes licht als een geesteHjke blinde. Van nature te menen rijk en verrijkt te zijn en niet te weten hoe jammerlijk, arm, blind en naakt men geworden is. God maakt van een rijk mens een arm mens. Hij krijgt zijn staat en toestand te zien in het licht van Gods majesteit, van Zijn rechtvaardigheid en heiligheid, van Zijn goddelijke Wet. ffij krijgt zichzelf te zien en te kennen als gans zondig, schuldig en verdorven. Gans melaats van de hoofdschedel tot de voetzool toe. Hij krijgt het met God van doen. Hij krijgt het met zichzelf van doen. Er wordt een smart geboren. Wee mij, dat ik zo gezondigd heb. Hij krijgt alles naar zich toe. Rust noch vrede wordt gevonden en dat om en vanwege de zonden. Het wordt niet alleen een smart dat hij gezondigd heeft, maar ook tegen Wién hij gezondigd heeft. Het wordt niet alleen een smart dat hij zondigt, maar ook dat hij zondig is. Het is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf, maar ik ben in ongerechtigheid geboren. En o, dit maakt hem tot een voorwerp van Gods toorn, ja reeds van het uur van zijn ontvangenis af. De Heere gaat inwerken, door- en uitwerken. Het wordt dus een zich schuldig kennend volk, een schuld belevend en - belijdend volk. Tegen U, ja U alleen heb ik gezondigd en gedaan dat kwaad is in Uw reine heilige ogen, dies ben ik Heere, Uw gramschap dubbel waardig. De Heere maakt hen tot een bedelaarsvolk. Ze weten het niet te kunnen sterven gelijk ze geboren zijn. Ze kunnen God niet ontmoeten. Hij is heilig in Zijn doen, rechtvaardig in Zijn richten. Aeh, ziende op zichzelf, wat moeten ze doen om zalig te worden. Het wordt een bedelend leven. Ze hebben geprobeerd goed te maken wat veren bedorven is, recht wat krom is. Maar het ging niet. Zo min een Moorman zijn huid en een luipaard zijn vlekken kon (kan) veranderen, ZO' min kunnen zij, die geleerd hebben kwaad te doen, ooit meer goed doen. Wie zal die omstandigheden kunne uitdrukken in woorden of met een pen kunnen beschrijven ? Ach, het kan slechts beweend worden doch niet weg-geweend worden. De breuk is dodelijk, de plage smartehjk. Hoe wordt ik nog ooit tot God bekeerd, met God verzoend. Zijn gunst deelachtig ? !

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1977

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE GENEZING VAN DEN BLINDGEBORENE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1977

De Wachter Sions | 8 Pagina's