Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ÉÉN VOOR TWEE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ÉÉN VOOR TWEE

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De titel

De titel van dit artikel is niet een tijdsaanduiding, maar een sterk verkorte weergave van een verschijnsel dat in onze kerken (nog?) niet zo heel dik gezaaid is, namelijk dit, dat er een predikant is die twee - kleine - gemeenten dient. Een aantal maanden geleden signaleerde ondergetekende in een column in dit blad dat dit verschijnsel in de Geref. Kerken (vrijg.) relatief vaak voorkomt, zeker meer dan in onze kerken. In dit artikel wordt e.e.a. breder belicht.

Toenemende noodzaak

Het lijdt geen twijfel dat verschillende gemeenten te maken met toenemende zorgen over het rondkrijgen van het jaarlijkse financiële plaatje. Weliswaar is er de laatste jaren sprake - in tegenstelling tot de tachtiger jaren - van economische groei, waarvan ook leden van de kerken mogen profiteren, hopelijk leidend tot groei in collecten en vrijwillige bijdragen, maar het is de vraag of dit positieve verschijnsel een ander, negatief punt kan neutraliseren, namelijk het voortdurend dalend ledental.

Sinds de jaren tachtig hebben veel gemeenten te maken met daling van het aantal leden. Het is bekend dat het aantal leden van de kerken landelijk gezien daalt; wie dan weet dat er enkele plaatselijke gemeenten zijn die sterk groeien (te denken is aan Urk, Zwolle, de Veenendaalse gemeenten en enkele andere), die kan eenvoudig uitrekenen dat er veel andere gemeenten moeten zijn die krimpen, soms stérk krimpen. En zo is het ook. Gemeenten die twintig jaar geleden nog 700 of 600 leden telden, komen nu soms niet boven de 500 uit. Gemeenten die in diezelfde periode ruim 300 leden telden, zagen de grens van 200 negatief overschreden worden. Met name voor die toch al kleine gemeenten wordt het in toenemende mate moeilijk om een predikantsplaats zelfstandig in stand te houden.

Daar komt sinds de generale synode van 1998 nog een factor bij: de synode onderkende dat de minimum-traktementen voor de predikanten bij het begin van de ambtelijke dienst, vergeleken met de traktementen in andere kerken en met beroepen op eenzelfde niveau, alleszins aanvaardbaar zijn. Aan het eind van de schaal echter (tot op dat moment bij tien dienstjaren) bleven de traktementen achter. Daarom besloot de synode - men zie het besluitenboekje, Ambtelijk Contact februari 1999 blz. 40/328 - tot en met 2001 de minimum-traktementen stapsgewijs telkens met één periodiek te verhogen, zodat het maximum (van het minimum-traktement) straks bij 13 dienstjaren komt te liggen. Het hoeft geen betoog dat deze (noodzakelijke) bijstelling, samen met de perio-dieke verhoging van de algemene kerkelijke kosten (idem blz. 39/327) bij penningmeesters van kleine gemeenten die toch al in de zorgen zitten de wenkbrauwen kan doen fronsen.

KOBA

In onze kerken hebben wij een deputaatschap dat in zulke gevallen - in beperkte mate - hulp kan bieden: het deputaatschap voor onderlinge bijstand en advies. Onder bepaalde voorwaarden kan subsidie worden gegeven voor een gedeelte van de predikantskosten (afhankelijk van de grootte van de gemeente) en ook kan een bepaald deel van de algemene kerkelijke kosten worden vergoed. In 1986 - onder invloed van het toen grote aantal predikanten en relatief kleine aantal vacatures - besloot de generate synode tot verruiming van de mogelijkheden op dit gebied. Het gevolg was na een aantal jaren wél dat dit deputaatschap te maken kreeg met zo veel hulpaanvragen dat er een spanning ontstond met een andere tendens: die van het strak in de hand houden van de kosten die het algemeen kerkelijk leven met zich meebrengen. Deputaten KOBA kijken - terecht - sterk naar de offervaardigheid in de bijstand vragende gemeenten; het verlenen van financiële bijstand kent absolute grenzen.

Mogelijkheden

Ik denk dat iedere kerkenraad en iedere gemeente er een eer in zal stellen om zo lang mogelijk ‘voor zichzelf te zorgen’. Niet alleen geeft het vrijheid in bestedingspatroon van de gelden die de gemeenteleden - vaak met grote offerbereidheid - bijeenbrengen, maar ook wil men niet graag ‘de hand bij anderen ophouden’. Benadrukt mag worden dat het goed is dat we de band met de zusterkerken o.a. inhoud geven door het verlenen van onderlinge financiële hulp; op deze wijze hebben al vele kleinere gemeenten een predikant mogen hebben en is er zegen op het gemeentelijk leven geweest door pastoraat en prediking. Tegelijkertijd wil ieder zo lang mogelijk ‘zijn eigen last dragen’.

Men kan in dat verband de vraag stellen hoe het toch komt dat men in de Geref. Kerken (vrijg.) sneller kijkt naar mogelijke combinaties van twee gemeenten voor het beroepingswerk dan bij ons. Ongetwijfeld zal daar debet aan zijn het feit dat men in de GKV niet een landelijk deputaatschap voor financiële hulp kent zoals bij ons. Incidenteel schiet een classis kleine gemeenten te hulp bij het beroepingswerk en het onderhouden van de predikant en zijn gezin. Een ander punt is dat de GKV - zeker tot voor kort - minder inhoudelijke variatie kenden in de vormgeving van het gemeentelijk leven, zeker als het gaat om liturgie en prediking, dan de CGK. Dat maakt(e) een combinatie van gemeenten in het beroepingswerk in zekere zin gemakkelijker dan bij ons.

Maar vergis ik mij als ik stel dat onder ons de mogelijkheden tot deze vorm van beroepen wel eens erg lang onbespreekbaar blijven?

Voorbeelden

Er zijn op dit gebied gelukkig soms heel positieve zaken te melden. Zo hebben de gemeenten van Tholen en Oud-Vossemeer al heel lang een onderlinge band: als twee gemeenten op het ene eiland worden ze door één predikant gediend. De gemeente van Beverwijk in de classis Haarlem, die op een gegeven moment een part-time predikant had, ging samenwerking aan met de gemeente van Westzaan in de classis Amsterdam. Onlangs werd het beroepingswerk van Purmerend bekroond samen met dat van Amsterdam-Noord. Hoe de dingen kunnen veranderen, ziet men vooral aan die combinatie: ooit werd Purmerend vanuit Amsterdam-Noord gesticht (1973) en werd de toenmalige predikant van Amsterdam-Noord ook predikant van Purmerend, totdat die gemeente zelfstandig kon beroepen. Men zou ook kunnen denken aan de combinatie Harlingen-Franeker. Daar is weliswaar officieel geen sprake van een gedeelde predikantsplaats, maar inhoudelijk wel degelijk via een ‘uitgebreid consulentschap’.

Voordelen

Ongetwijfeld biedt het dienen van twee gemeenten voor de ene predikant verschillende voordelen. Te denken is aan de verlichting in de preekarbeid; ik noemde dat al in de eerder aangehaalde column, ledere predikant kent de druk die het twee maal voorgaan per zondag in eigen gemeente met zich meebrengt. De zeer noodzakelijke voorbereiding van de prediking brengt veel vreugde met zich mee, maar het is een verademing wanneer er verlichting is in de geestelijke en psychologische druk. Bovendien is het mijn ervaring, en naar ik weet die van vele collega’s, dat het houden van dezelfde preek voor een tweede keer in een andere gemeente de gelegenheid biedt tot het verwerken van een inhoudelijke opmerking die opgevangen werd na de eerste keer. Ook heeft de predikant soms zelf de behoefte om bepaalde dingen sterker te benadrukken of anders te formuleren.

Ook in de catechese zijn er voordelen te noemen. Weliswaar is er vaak sprake van catechese in twee verschillende gemeenten, zodat men daarvoor twee avonden in de week moet reserveren, maar de groepsgrootte is aanzienlijk kleiner dan wanneer men in één grotere gemeente werkt. En is die groepsgrootte voor een aantal predikanten niet een oorzaak van spanning en onzekerheid?

Ik denk ook aan de mogeiijkheid dat men in de ene gemeente geestelijk ‘bijtankt’ wanneer het in de andere voor het gevoel niet zo goed gaat. Laat ons eerlijk zijn: niet altijd zijn predikant en gemeente gelukkig met elkaar; soms zijn er perioden waarin het ‘niet wil’. Het kan dan een zegen zijn ook nog ergens anders werk te mogen doen, waardoor de spankracht en de vreugde blijft en men een dergelijke periode met minder bescha-diging doorkomt dan wanneer men één gemeente had gediend. En is dat geen gunst te noemen die de Here God in de hemel geeft?

Nadelen

Zijn er dan geen nadelen te noemen? Zeker wel; er is geen oplossing voor een probleem of er zitten - naast voordelen - ook wel nadelen aan. Zolang die maar minder wegen dan de voordelen neemt men ze voor lief. Een nadeel kan zijn het feit dat de predikant die twee kleine gemeenten dient te maken heeft met dubbele kerkenraadsvergaderingen, dubbele overlegsituaties e.d. De eerlijkheid gebiedt daarbij te zeggen dat in grotere gemeenten de overlegstructuren navenant omvangrijker zijn en de kerkenraadsvergaderingen langer duren.

Een ander nadeel kan zijn de afspraak in een aantal samenwerkende gemeenten dat de predikanten ‘standaard’ drie maal per zondag voorgaan: één keer in de ene, en twee keer in de andere gemeente, om en om. Weliswaar preken veel dominees drie keer per zondag, maar het maakt zeker emotioneel verschil of men er zelf voor kan kiezen of niet. Die geluiden hoor ik soms en ze zijn begrijpelijk. Men moet dat dan bespreekbaar kunnen maken onderling: wellicht kan het aantal ‘verplichte’ diensten teruggebracht worden met behulp van gastpredikanten, of anders kan via ruilingen hulp worden geboden: de predikant gaat via de ruiling één keer voor in de gastgemeente, de predikant uit die gemeente neemt twee beurten voor hem waar.

Aarzelingen

En toch zijn er op dit punt blijvend aarzelingen waardoor kleine gemeenten nooit beroepen, terwijl een andere gemeente in de buurt in dezelfde omstandigheden verkeert. Uiteraard heb ik geen inzicht in de beweegredenenen. Soms vangt men echter wel eens iets op. Het is bekend dat we in de plaatselijke gemeenten veel prijs stellen op onze eigen specifieke tradities. Ze betreffen de vorm van de gemeentezang, de inhoud én verwoording van de prediking, de catechisatiemethode enz. Het zijn meestal heel waardevolle dingen. Sommige raken principes, andere niet. In onze kerken weten we er al heel lang onderling geestelijk mee om te gaan, met meer of minder spanning. Maar is het echt nodig dat kerkenraden pas de handen ineen slaan wanneer dat alles volledig met elkaar in overeenstemming is? Is het niet zo dat van een predikant, die behalve in zijn eigen gemeente toch ook verder in de kerken voorgaat en kennis maakt met andere gebruiken dan bij hemzelf, verwacht mag worden dat hij een stuk wendbaarheid en soepelheid heeft waardoor zijn gaven in beide gemeenten tot hun recht kunnen komen en de beide gemeenten met zegen kunnen worden gediend? ledereen die ons kerkelijk leven kent, weet dat niet alle willekeurige combinaties denkbaar zijn; dan blijft er echter nog een redelijk groot veld over.

Soms zijn er kleine gemeenten die de nood zoals in dit artikel beschreven wordt aan den iijve ondervinden, maar die geen ‘partnergemeente’ kunnen vinden op redelijke geografische afstand. Er is echter wél een gemeente in de buurt, die zo groot is dat het voor de ene predikant die daar staat een te groot arbeidsveld is geworden. Ook op die manier kan samenwerking tot zegen zijn. Als voorbeeld is te denken aan de pas gemaakte afspraken tussen Bussum en Bunschoten. Het zou niet moeilijk zijn andere mogelijkheden te noemen.

De uitzondering die de regel bevestigt

Bij elke regel zijn uitzonderingen; zo ook hier. Volledigheidshalve noem ik ze, om ieder recht te doen. Er zijn hier en daar (heel) kleine gemeenten die financieel zonder noemenswaardige hulp van het kerkverband in staat zijn een predikantsplaats zelf te bekostigen. Men mag daar respect voor hebben. En ik zeg erbij: het kan voor een predikant een zegen zijn wanneer hij een dergelijke gemeente mag dienen in een bepaalde fase van zijn leven. Ik denk dan vooral aan iemand die menselijkerwijs gesproken naar het eind van de actieve dienst gaat en die zo toch na vele jaren van grote inspanning wat kalmer kan gaan werken, en aan predikanten aan het begin van de actieve dienst, die op deze wijze heel veel aandacht kunnen geven aan preek- en catechesevoorbereiding.

Er staat ook wat tegenover: al snel wordt in een classis naar een dergelijke positie gekeken. ‘Die heeft het niet zo druk, dus die kan het wel doen’…

Afgezien van deze uitzonderingen kan toch gesteld worden dat met enige goede organisatie van het werk het dienen van twee kleine gemeenten doenlijk is, en arbeid oplevert die vergelijkbaar is met de arbeid van een predikant in andere, grotere gemeenten. En dat is dan ook eerlijk. Misschien dat dit artikel kerkenraden hier en daar prikkelt om er toch eens mee bezig te zijn!

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1999

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

ÉÉN VOOR TWEE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1999

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's