Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BRON DES LEVENS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BRON DES LEVENS

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinkel Johannes 7 : 37b

Wat schone belijdenis, wat verheven getuigenis beluisteren wij uit de mond van de apostel Petrus, als deze uitroept: „Heere, tot wie zullen wij henengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens!"

O zeker, scherp en diep ontdekkend zijn deze woorden ten opzichte van het .lam-christendom, de Farizeeër en de Schriftgeleerde, zodat dan ook velen zich van Hem afkeren, toen en thans, zeggende: „Deze rede is hard, wie kan dezelve horen? "

Nochtans verti'oostend en bemoedigend waren ze voor de door Gods Geest arm gemaakte en nooddruftige zondaar. Lieflijk lokkend en nodigend tot het heil, dat igt in die dierbare God en Zaligmaker van een arm volk. Welaan! l^at ons een ogenblik stil staan bij deze " „*oorden des eeuwigen levens", die ons tegenklinken in deze liefelijke evangelienodiging, uitgedrukt in deze zo treffende woorden en beeldrijke taal, omschreven in bovenvermelde tekst.

Immers, de Heere Jezus maakt hier van een treffende aanleiding gebruik om de rijkdom der hemelse genadegaven, door ^^lem verworven, voor te stellen en aan -> prijzen. De tekst verplaatst ons naar het Loofhuttenfeest, hetwelk acht dagen duurde. Jezus was er vanaf de derde dag tegenwoordig, had er geleerd en gepredikt. Het is thans de grote of laatst dag van het feest. De schare heeft zich vereend in de voorhof des tempels om straks weer heen te trekken een ieder zijns weegs. Nog eenmaal richt zich Jezus tot de talrijke schare; met al de drang Zijner Middelaarsliefde spreekt Hij tot hen, daarbij zinspelende op één der symbolische gebruiken van het feest der zogenaamde waterplenging: „Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke".

Letten we er eerst op van welk een diepe behoefte hier wordt gesproken, nl. van dorsten.

„Honger is een pijn van het vlees, maar dorst is een pijn van het bloed", zo sprak eens iemand. Wie zag niet rijkhalzend uit, temidden van de vermoeienissen des daags of af te leggen reizen, terwijl de zon loodrecht haar stralen neerzond, naar verkwikkende lafenis.

Wat echter de betekenis van dit woord inhoudt, stel deze vraag niet in de eerste plaats aan de westerling, maar vraag dit vooral aan de oosterling. Voor hem toch is er geen behoefte zo diep dan dorst te lessen. De reden hiervan is niet ver te zoeken, als we bedenken, , dat de hete luchtstreek de behoefte aan water verdubbelt, terwijl het er evenwel schaarser dan elders gevonden wordt. Nauwelijks kunnen we in onze Westerse landen ons een voorstelling maken van de diepe nood, die er uitgedrukt ligt in dit ene woord dorsten.

Ja, het doet ook denken aan de kruiseliiig, die daar aan de kruisbalk hing met brandende koortsen, terwijl zijn tong gekliefd was van dorst. Ja, dit doet ons boven al ook denken aan Hem, Die de mensen in alles is gelijk geworden, de voor Zijn volk zo dierbare Christus, Die temidden van lichaamspijnen en zieleangsten ook deze nood in al zijn diepten gepeild heeft, als Hij uitriep: „Mij dorst!"

Is het nu wonder, dat daarom op tal van plaatsen in de Heilige Schrift het dorsten beeldsprakig gebruikt wordt om daarniede de geestelijke behoeften des mensen te kennen te geven? Jesaja, dit beeld voor ogen staande, roept uit: „O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren". En de dichter, om zijn sterke begeerte naar de 'Heere te kennen te geven, zegt: „Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo dorst mijn ziel naar U, o God!"

En deze beeldspraak is het, die ook Christus hier gebruikt, als Hij de geestelijk nooddruftigen toeroept: „Zo iemand dorst".

Dorsten, 't duidt niet iets tastbaars, iets substantiels aan. Het geeft daarentegen een gemis te kennen van iets, dat allernoodzakelijkst is. Het is een behoefte, die uit zijn leegte de stem verheft en roept.

Slaan wij toch een blik op het leven der mensheid, zo is daar allerwege een vragen en jagen naar lessing dezer dorst. Nooit verzadigd, wendt men zijn begerige mond naar alle zijden heen en het ledige hart zoekt alles, wat nimmer haar ledigheid kan vervullen. Want het oog wordt niet verzadigd en het hart houdt niet op met vragen. En Augustinus zegt: „Gij hebt ons tot U geschapen, o God, en onrustig is het hart, totdat het rust in God!"

Voorwaar, daar is een volk, dat de betekenis dier woorden in de praktijk van eigen zieleleven ervaart. Dat enerzijds het zinledige van al wat de wereld biedt en geeft inziet, zodat al de schat van het grote wereldrond het arme hart niet kan vervullen; maar ook anderzijds is hun iets ontdekt van de volheid en zaligheid, die in het Goddelijk Wezen ligt. Voor hen toch is God zo beminnenswaardig en begeerlijk om Zijns Zelfs wil.

Dorsten toch, zo zeiden wij, geeft een gemis te kennen van iets, dat allernoodzakelijkst is. Zo nu worden zij ontdekt aan hun gemis, namelijk dat ze missen, wat voor hun ziel allernoodzakelijkst is. Zij missen God, de bron en fontein van alle leven en licht, troost en zaligheid. En dit gemis verenigt zich met de droefheid naar God. Een droefheid, die alle droefheid, die ze ooit gekend hebben, overtreft. En door dit gemis worden ze geoefend, opdat ze hun behoefte ziende, daardoor mogen vernederd worden en uit deze vernedering zouden roepen en wenen naar God, En ofschoon ze, ziende op eigen schuld en ellende, verschrikt zijn voor Gods majesteit, gerechtigheid en heilige wet, nochtans kj-ijgen ze zulk een betrekking op de Heere, dat ze met Job zeggen: „Al doodde mij de Heere, zo zal ik nochtans op hem hopen". Ofschoon het er verre van is, dat ze met Asaf kunnen zeggen : „Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid", zo kunnen ze dit hem toch nazeggen: „Nevens U lust mij ook niets op de aarde". En daarom kan niets en niemand hun zo uitgebreide zielsbehoeften vervullen, dan God met en door Zichzelf. Ja, dit is een kenmerk van ee: i ware ontdekte ziel, dat ze naar God schreit en dorst om God Zelf. Ja, dit doet hen zielsbevindelijk ervaren de klacht van Israels zanger:

, , Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo dorst mijn ziel tot U, o God; naar de levende God".

Wat dit dorsten naar God en Christus verder inhoudt, wij hopen dit D.V. een volgende week te zien.

D.

S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juli 1951

De Banier | 8 Pagina's

DE BRON DES LEVENS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juli 1951

De Banier | 8 Pagina's