Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een verouderd formulier

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een verouderd formulier

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDARTIKEL

Ik heb een hekel aan formulieren, be-• «f^-i' halve aan de Drie Formulieren van Enigheid". Een uitspraak van de bekende en onvergetelijke Ds Jac. van Dijk. Er is op deze uitspraak overigens wel iets af te dingen. Want behalve de Drie Formulieren van Enigheid - de zogenaamde symboHsche geschriften die met elkaar de belijdenis van de Kerk der Reformatie vormen - hebben we ook nog de liturgische formuheren, die gelezen worden bij de bediening van de sacramenten, bij de bevestiging van ambtsdragers en bij de inzegening van het huwelijk. En ook deze bevatten een stuk onderwijs, maar zijn soms ook een bron van vertroosting. Met name de formulieren voor de bediening van de Heihge Doop en het Heilig Avondmaal vind ik van onschatbare waarde, omdat daarin het lied in het dogma doorklinkt.

Behoefte aan kennis

Deze liturgische formulieren ontstonden in de begintijd van de Reformatie, vanuit de behoefte aan kennis. Velen hadden weliswaar de Roomse Kerk verlaten, maar onder het kerkvolk heerste veelal nog een ontstellende onkunde. Het was dringend nodig dat de kerkgangers de zin en de betekenis werd bijgebracht van alles wat in de eredienst plaatsvond.

Bovendien bedoelde de leiding van de kerk met het verplicht stellen van de formuheren te voorkómen dat iedere predikant de betekenis van de Doop en van het Avondmaal, enz., op z'n eigen manier ging uitleggen. Want ook onder die eerste generatie van predikanten was het peil van de kennis nog laag, en voor hen waren de formulieren een soort handleiding, die bovendien de uniformiteit in hun denken en spreken moest bevorderen.

Met de opkomst van de Nadere Reformatie groeide ook het verzet tegen het gebruik van formulieren. Ernstige predikanten vreesden dat de , , sleur-en slenter dienst' erdoor in de hand gewerkt zou worden. De uiterste consequentie vinden we bij Jacobus Koelman (1632-1695), die als predikant van Sluis pertinent weigerde de formulieren voor te lezen. Niet omdat hij bezwaren had tegen de inhoud - integendeel - maar omdat hij voor zichzelf de vrijheid opeiste om met eigen woorden weer te geven wat de Doop en het Avondmaal inhielden. Uiteindelijk heeft deze starre houding hem z'n ambt gekost, want hij werd - door de overheid! - als predikant afgezet en uit Zeeuws-Vlaanderen verbannen...

Inmiddels zijn er sinds de Reformatie vier eeuwen voorbijgegaan en we zouden mogen verwachten dat het steeds weer lezen van de formulieren minder noodzakelijk zou zijn geworden, omdat de gemeenten nu wel beter op de hoogte zijn van de betekenis van de diverse liturgische handehngen. Soms tekenen gemeenteleden protest aan tegen het altijd weer lezen van dezelfde formulieren, en misschien kennen zij grote gedeelten ook wel uit het hoofd, maar of de inhoud ook hun geestelijk eigendom is geworden is nog de vraag...

Blijkbaar kan de doorsnee-gemeente dit stukje onderwijs toch nog niet missen. Het is dan wèl van het hoogste belang dat de taal van de formulieren wordt aangepast. En eveneens dat de predikanten niet, zoals soms gebeurt, de formulieren afraffelen om tijd te winnen...

Het stempel van de tijd

De eerlijkheid gebiedt ons te erkennen dat de formulieren het stempel dragen van de tijd waarin ze zijn ontstaan, en dat sommige passages voor onze tijd niet meer relevant zijn. De symbohsche geschriften - de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels - zijn kerkelijk geijkt, ze vormen de spreekregel van de kerk voor leer en prediking, en aan de tekst daarvan mag niet worden getornd. Maar met de liturgische forfflulieren is dat anders; ze zijn bedoeld als een stukje onderwijs aan de gemeente, daarom zou het geen overbodige luxe zijn wanneer ze op bepaalde punten werden bijgesteld.

We kunnen dan denken aan de zogenaamde zondencatalogus uit het Avondmaalsformuher, en ook aan de taakomschrijving van de diakenen uit het bevestigingsformuher voor de ambtdragers. Ik heb echter vooral het oog op het huwelijksformuher, dat naar mijn inzicht om verschillende redenen niet meer bruikbaar is. Ik zal proberen uit te leggen waaróm niet. Daarvoor moeten we een kleine duik nemen in de geschiedenis.

Het huwelijk

De Reformatie brak radicaal met de roomse opvatting over het huwelijk. Volgens Rome is het huwelijk een sacrament - één van de zeven - en aan het natuurlijke karakter ervan wordt een bovennatuurlijke, inwendige genade toegevoegd, waardoor de eenheid tussen de huwelijkspartners onverbreekbaar is. Daarmee is niet alleen de onontbindbaarheid van het huwelijk gegeven, maar ook het kerkelijk karakter ervan. Voor Rome was, en is, alléén het kerkelijk huwelijk, voltrokken door een priester, geldig.

De Reformatie bracht het huwelijk meteen waar het thuishoort: onder de burgerlijke overheid. De Staten van Holland bepaalden in 1580 dan ook terecht dat zij die een huwelijk wilden aangaan, zich moesten vervoegen bij de magistraat. Waren er van de zijde van de overheid geen bezwaren, dan moest het huwelijk, na drie openbare afkondigingen, ten stadhuize worden voltrokken.

Tot zover was het correct, maar toen is men in de fout gegaan. Want er werd een bepaling aan toegevoegd dat de huwelijken van Gereformeerden, in plaats van op het stadhuis, ook in de kerk konden worden gesloten. Dat kwam doordat de Gereformeerde Kerk in alle opzichten de voormalige dominante plaats van de roomse kerk ging innemen. De kerk heeft daar wel een beetje tegen geprotesteerd, maar heeft het toch schoorvoetend aanvaard, terwijl het duidelijk in strijd was met haar eigen begin- sel dat het huwelijk een burgerhjke aangelegenheid is.

Zo kon het gebeuren dat gedurende de 17e en 18e eeuw vrijwel alle Gereformeerden in de kerk trouwden - zonder stadhuis! - en alle andersdenkenden ten overstaan van schout en schepenen. Natuurlijk had ieder de vrijheid om na het stadhuis nog een plechtigheid in de eigen kerkelijke gemeente te organiseren. Maar voor de Gereformeerden vielen het burgerlijk en het kerkelijk huwelijk samen: de kerk had de taak van de overheid op zich genomen.

Deze situatie duurde voort tot de scheiding van Kerk en Staat in 1795. Toen werd het burgerlijk huwelijk voor alle gezindten - ook voor de Gereformeerden - verplicht gesteld. De kerk had toen het huwelijksformulier, dat op de oude toestand was gericht, moeten aanpassen, maar dat laatste is nimmer gebeurd. En zo bleef tot de dag van vandaag een formulier in gebruik dat betrekking heeft op een toestand die al twee eeuwen niet meer bestaat.

Passages

Diverse passages uit het huwelij ksformulier herinneren ons aan de oude toestand. Reeds in de aanhef wordt geconstateerd dat het paar , , de echtelijke verbintenis in Gods Naam openlijk alhier in de kerk wil laten bevestigen". En na de onderwijzing inzake het huwelijk wordt dan aan het bruidspaar gevraagd: , , begeert gij dat deze uw huwelijke staat bevestigd wordt? ”

Hieruit blijkt al zonneklaar dat de kerk - i.e. de dienstdoende predikant - de functie heeft van de ambtenaar van de burgerlijke stand, die het huwelijk voltrekt. Maar dat is bij de huidige situatie helemaal niet meer aan de orde, want het huwelijk is al gesloten. De eigenlijke voltrekking heeft plaats gehad op het gemeentehuis.

Er is dan ook geen sprake van bevestiging van het huwelijk. De kerk hoeft niet het werk van de wettige overheid nogeens dunnetjes over te doen!

Helemaal overbodig is het daarop volgende beroep op de gemeente: , , Ik neem u allen, die hier nu vergaderd zijt, tot getuigen dat er geen wettige verhindering voorgekomen is". Dat beroep op de aanwezigen was nodig in de tijd van de Republiek, omdat het betreffende huwelijk drie achtereenvolgende zondagen was afgekondigd, met de mogelijkheid tot het indienen van bezwaren, bijvoorbeeld omdat de man al een vrouw had (dat kwam nogal eens voor!) of wegens te nauwe bloedverwantschap tussen de huwelijkspartners. Vandaar dat vlak vóór de huwelijksvoltrekking nogeens werd geverifieerd dat er geen wettige bezwaren bestonden. Maar deze oproep is in de kerkdienst volkomen zinloos, want het huwelijk is al wettig gesloten.

Persoonlijk laat ik dan ook altijd - wanneer ik het oude formulier nog gebruik - deze oproep aan de gemeente weg. Stel je voor - het gebeurt natuurlijk nooit! - dat iemand plotseling protest zou aantekenen! Zou in dat geval de inzegening van een wettig gesloten huwelijk alsnog moeten worden opgeschort?

Ook de vragen die een bruidegom en bruid worden gesteld zijn gericht op een nog te sluiten huwelijk. , , Ver klaart gij dat gij genomen hebt en neemt tot uw wettige vrouw/man..." , , En belooft gij haar/hem nimmer te verlaten, enz.? " Het jawoord dat op deze vragen wordt verwacht hebben bruidegom en bruid allang gegeven op het gemeentehuis!

Zegen en voorbede

Wat in de kerk gebeurt is niets minder, maar ook niets méér, dan dat Gods zegen over het huwelijk wordt gevraagd, en dat de gemeente voorbede doet voor de gehuwden. Het bruidspaar is al getrouwd wanneer het de kerk binnenkomt, en de huwelijksdienst is dan ook niet een , , kerkelijke overtrouw", zoals in sommige streken van het land wordt gezegd. Het is een samenkomst van de gemeente, waarin voorbede wordt gedaan en waarin Gods zegen wordt afgesmeekt.

Er is dan ook iets voor te zeggen om de trouwdienst als zodanig af te schaffen en de voorbede te verplaatsen naar de zondag, volgende op de trouwdag, zoals trouwens gebruikelijk was in de 17e en 18e eeuw. In de grote steden trouwden soms een heleboel paren tegelijk! De positieve kant daarvan is dat de hele gemeente aanwezig is. Daar staat echter tegenover dat het bruidspaar tegenwoordig vaak op huwelijksreis is. Bovendien is het een goede zaak dat de eerste gang van bruidegom en bruid naar het huis van God is. Een trouwdag zonder een kerkdienst zou in onze geseculariseerde tijd ook wel een kale indruk maken...

Het zou zal veel gewonnen zijn, wanneer bruidsparen niet meer de plechtigheid op het stadhuis zouden onderschatten, en de huwelijksdienst overschatten. Want dat is een regelmatig terugkerend misverstand: , , Och, dat gebeuren op het gemeentehuis is maar een formaliteit, het eigenlijke is toch de dienst in de kerk". Begrijpelijk, als uiting van de behoefte aan Gods zegen en de voorbede van de gemeente. Maar het is goed reformatorisch om bij het sluiten van het huwelijk te bedenken dat de overheid dat doet als dienares van God. Daarnaast, en daarna, mogen we naar de kerk gaan om te horen dat ook voor het huwelijk aan Zijn zegen alles gelegen is.

W.v.G.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1997

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Een verouderd formulier

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1997

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's