Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Duur gekocht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Duur gekocht

II

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want gij zijt duur gekocht; zoo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest, welke Godes zijn.
1 Cor. 6 : 20.
Het recht, dat de Heere Jezus op Zijn volk heeft, is gefundeerd in de dure kooping met Zijn bloed, waarover wij in het vorig artikel spraken. Reeds in de eeuwigheid heeft het Lam Zich ten Borg gesteld en de einden der aarde verkregen tot Zijne bezitting op grond van de betaling met den duren prijs van Zijn eeuwig-geldende offerande. Den in het recht Gods gevorderden prijs heeft Hij betaald op Golgotha. Die dure kooping doet Hem de Zijnen opeischen in den tijd des welbehagens. Dit is de waarachtige bekeering van verloren zondaren tot God, dat Christus hen opeischt naar ziel en lichaam. Want deze beide zijn in Adam den eeuwigen dood onderworpen. In ziel en lichaam beide heeft Christus geleden. Ziel en lichaam heeft Hij duur gekocht. Ziel en lichaam beide eischt Hij op van onder den vloek der wet en uit satansmacht en zondedienst. Hij ontrooft den sterkgewapende Zijne vaten. Hij werkt door den Heiligen Geest eene waarachtige vereeniging der Zijnen met Hem. Dit geschiedt in de levendmaking des zondaars. Och, dat wij het toch klaar mochten inzien, wat God doet in de wedergeboorte des zondaars: Hij vereenigt den zondaar met Christus. Wie buiten de gemeenschap met Christus staat is dood, is voorwerp van Gods toorn, is slaaf van de zonde en wandelt ter helle heen. Hoe zou er ooit eenig leven in een gevallene Adams kunnen zijn, buiten de vereeniging met Christus? De gemeenschap aan Adam is de dood. Het is toch een van beide òf dood òf levend; òf in Adam òf in Christus te zijn. Men misleide zich niet, alsof een derde weg mogelijk ware. Wat bevindingen en aandoeningen wij ook hebben, hoe wij ook Gods volk naloopen, bidden, zoeken, buiten de gemeenschap met Christus zijn wij dood. Wij zoeken in den grond ons zelf en niet de gemeenschap Gods. De ware, door God gewrochte vereeniging met Christus scheidt den waren van den bijna-Christen. En het is de troost voor het oprechte, dikwerf twijfelmoedige volk. dat hun leven in Christus is verborgen bij God. De Heere zal dat leven onderhouden en Zijn volk voor bedrog bewaren. Het is het leven dat niet sterven kan, dewijl het in de vereeniging met Christus zijn bron heeft en kracht. Het geloof is de band dier vereeniging. Dat ware, oprechte geloof plant de Heere dan ook in de levendmaking aan Zijn volk in het harte. Die plante des geloofs bevat geheel het geloofsleven in zich. Het schijnt dat sommigen dit niet verstaan. Zij stooten oprecht bekommerde zielen van zich af, of maken groote Christenen. Want toch dit is het opmerkelijke van hen die het geloof als planting Gods niet recht onderscheiden van de werkingen en oefeningen die het maakt, dat zij van geen bekommerd volk willen weten. Maar gevoelende, dat zij geen metgezellen zouden overhouden, verklaren zij zuigelingen vaders in de genade te zijn. Welk een geestelijken hoogmoed en overspanning dit werkt is nauwelijks te zeggen. Leert dan Gods Woord ons niet zeer duidelijk, dat in het geloof is een wassen en toenemen? Hebben wij geen vasten grond om het volk van God te troosten in zijn kommer en mismoediging? Want hoewel geen ander geloof oprecht is, dan alleen dat een zekere kennis is van de beloften Gods en een hartelijk vertrouwen dat alle zonden om Christus’ wil vergeven zijn, toch heeft niet elk geloovige het vol bewustzijn van de vereeniging met Christus, in Wien al de beloften ja en amen zijn, Gode tot heerlijkheid. God, de Heilige Geest wrocht het ware geloof in elk levendgemaakte en vereenigde hem met Christus, maar de oefeningen en werkzaamheden des geloofs zijn zoo zwak en laten daardoor de ziel in zulke donkerheden, dat het haar voorkomt Christus nog geheel te missen, ja Hem zelfs niet te kennen. Met smeekingen en geween gaat het ontdekte volk zijn weg. Het openbaart Gods werk. Ontkennen kan het niet, dat een wezenlijke verandering in het harte is gewrocht. De wereld en de zonde is de dood geworden. Met Gods volk zouden die zielen willen leven en sterven. Was het mogelijk zij zouden de zonde met wortel en tak uitroeien. Doch het licht ontbreekt dikwijls of wat in hen is, waarlijk door God gewerkt is. Het kan toch zoo verre gaan dat nog alles bedrog is. O, die vreeze! Wat zal nog eens het einde zijn? Gods recht eischt betalingen en zij hebben geen kwadraatpenning. Alles, alles is te kort om God te ontmoeten. Mogen zij een oog op Christus slaan, hun strijd gaat er dikwijls over, of zij wel waarlijk deel aan Hem hebben. Hij is de Zaligmaker voor Zijn uitverkoornen, maar behooren zij tot dat gelukkige volk? Zij zijn zich de vereeniging met Christus niet bewust. Hun ziele zucht: „Zet mij als een zegel op Uw arm en als een zegel op Uw harte”. Christus wordt hun dierbaar boven alles. Zijn Borgwerk hun onmisbaar. Zijn Woord hun leven. Maar bij dat alles missen zij Hem Dien niemand missen kan tot zaligheid. Laat Gods volk maar betuigen of dit niet in hun harte is! Zullen wij nu die zielen verstooten? Moeten wij nu zeggen: „Voor u heb ik geen woord?” De Heere zegt de zoogenden zachtkens te zullen leiden en de lammeren in Zijn schoot te vergaderen. Hij zal ’t gekrookte riet niet verbreken en de rookende vlaswiek niet uitblusschen. Dat heeft Hij Zelf betuigd, en Zijn Woord zal niet falen. Dat dan die bekommerden moed grijpen. De Heere zal ze niet verstooten. Hij zal ze doen wassen en toenemen. Hij wil Zijn werk bevestigen. In den tijd des welbehagens hoort Hij.
En zoo groot kwaad het is voor God deze kleinen te ergeren, zoo schadelijk is het hun ruste te geven buiten Christus. Want hoewel zij in Hem zijn, door de vereeniging die de Heilige Geest in hun levendmaking heeft gewrocht, zij staan buiten Hem, wat betreft de oefening en de verzekerdheid des geloofs. Geen gevolgtrekking uit hetgeen de Heere wrocht kan hen baten. Geen bloote redeneering kan hun de ruste in Christus geven. God de Heilige Geest leert van trap tot trap Zijn volk. De diepere zelfkennis, het klaar bewustzijn van onzen gansch verloren staat maakt plaats voor Christus. Alleen het verlies van ons leven kan ons het leven in Christus doen vinden. Ik ben in twijfel over velen. Men gaat het beredeneerd geloof der oppervlakkigen achteraan. Van de daden Gods in den wasdom van het volk verheerlijkt, wil men niet weten. Standen in het geloof kent men niet meer. Gij zijt wedergeboren dies gerechtvaardigd, dus een kind van God. Hooge Christenen worden gekweekt, menschen als eikenboomen. Doch het ootmoedig, arm leven wordt gemist. Dit zijn geen kenteekenen van de bediening des Heiligen Geestes. Genade maakt ons arm en klein voor God. De gekochten met Christus’ bloed, zullen hun leven vinden in de vereeniging met Hem Die hun Hoofd en Heere is, doch niet anders dan als gevonnisden in de vierschaar van Gods recht en gansch mismaakte zondaren, den eeuwigen dood onderworpen. Een ieder zie toch toe.
Die vereeniging met Christus nu draagt rijke vrucht. De Apostel roept dit naar ziel en lichaam gekochte volk toe: „Zoo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest, welke Godes zijn”.
Zij zijn niet meer zichzelf. Dat was hun diepe val in Adam. In dien val hebben ook zij zich van God losgescheurd. Ook zij wilden als God zijn, kennende het goed en het kwaad; d.w.z. los van God zijn, niet meer onder hun Schepper en Formeerder staan. Zich-zelf-te-zijn dat is des menschen ellende-staat. Maar sinds Christus dat volk opeischte, zijn zij niet meer zichzelf. Het is de eenige troost beide in leven en in sterven, niet meer ons zelf maar Jezus Christus eigen te zijn, beide naar ziel en lichaam. Uit dit groote heil, waartoe de Heere uit vrije gunst en op grond van de dure kooping door Christus Zijn volk verwaardigde, trekt de Apostel de vermaning: „Zoo verheerlijkt dan God”. „Ik heb Mij dat volk geformeerd, zegt de Heere, en zij zullen Mijn lof vertellen”. In hunnen geest zal dat volk den Heere prijzen. Gods genade vervult hun harten. De rijkdommen van Gods eeuwige liefde, de heerlijkheid van Christus, de vertroostingen des Heiligen Geestes, doen hen soms dronken zijn van vreugde. Hemel en aarde zou dat volk te hulp roepen om God te prijzen. En hun lichamen zouden zij geven tot heerlijkheid des Heeren, omdat Hij waardig is dat alle tong Zijn Naam belijde en dat alle knie zich voor Hem buige. Zouden zij in de zonde leven? Zou de antinomiaan wat met den waren Christen gemeen hebben? Het is er verre van. Die God uit de wereld en de zonde trekt, haalt Hij er naar ziel en lichaam beide uit.
En toch er zijn soms zulke droeve tijden, zulke donkerheden voor Gods kinderen. De zonde kan zoo levendig en krachtig in hun harte zijn en de verzoekingen zoo sterk. Met diepe schaamte moeten Gods kinderen voor God het aangezicht bedekken. Vreeze moet hun hart vervullen voor den gruwel der ongerechtigheid. Diepe scheidingen liggen tusschen God en hen dikwijls lange tijden. Komt, volk van God, beziet uw wegen; denkt aan de dagen van ouds. Uw hart mocht worden opgewekt, weder te keeren tot uw vorigen Man. Toen was u beter dan nu. De Heere geve genade en kracht om te breken met de zonde, die insloop. Gij zijt Godes naar ziel en lichaam. Dat ge Hem prijzen en verheerlijken mocht en uw godzalige wandel beschame wie in de zonde leeft. Gods volk blinke uit in deze donkere tijden. Gij zijt een duur gekocht volk, bestemd om eeuwig God te loven. Van dat hemelleven, dat u bereid is, geve de Heere u hier het beginsel meer en meer te openbaren. Straks zult ge afleggen alle zonde, alles wat ten deele is. En de Heere zal van u volmaakt en eeuwig de volle eere ontvangen. Hij drukke het op onze harten: „Een zoon zal den vader eeren, en een knecht zijnen heer! Ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eere? En ben Ik een Heere, waar is Mijne vreeze? zegt de Heere der heirscharen”. In kinderlijken ootmoed en heilige vreeze doe de Heere ons van de zonde en de wereld met hare vermakingen vlieden, want ziel en lichaam zijn Godes, gekocht met Zijn bloed.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 september 1930

De Saambinder | 4 Pagina's

Duur gekocht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 september 1930

De Saambinder | 4 Pagina's