Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Flitsen uit een bijbellezing

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Flitsen uit een bijbellezing

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ezechiël 5-6

In het gericht over het volk des verbonds spreekt de Heere van kroon en kracht, van recht en vreugde, van troost en straf, van komen en gaan, en van beloven en beleven. De vierde symbolische handeling, die Ezechiël moet verrichten, wordt beschreven in hoofdstuk 5 : 1-4.

De profeet moet zijn haren afscheren. Waarin worst voorgesteld dat het volk van kroon en kracht zal beroofd worden.

Uit kracht van het verbond was dit volk een sierlijke kroon in de hand des Heeren. Die haren moeten gewogen. Het volk zal komen op de weegschaal des gerichts. Een derde deel moet verbrand worden in het midden der getekende stad. Een derde deel moest de profeet a.h.w. met het zwaard fijnhakken, en een derde deel in de wind verstrooien. Weinige in getal daarvan moest hij in de slippen van zijn kleed binden. En daarvan moesten nog enige geworpen worden in het vuur. Dat is de symbolische voorstelling. Voor de meesten zal het zijn gewogen en te licht bevonden. Door het vernietigend oordeel Gods wordt dit afgeweken volk van zijn levenskracht beroofd. Doch hoe weinig ook in getal, een overblijfsel zal behouden worden. God zal Zijn verbond niet vernietigen. In vers 6 en vervolgens wordt de oorzaak beschreven van Jeruzalems ondergang. Het heeft Mijn rechten veranderd in goddeloosheid. Dus het gaat over de rechten des Heeren. God heeft recht op ons krachtens schepping. Heeft recht op ons wegens Zijn goedertierenheid, die Hij ons bewijst in de onderhouding en verzorging van ons leven. Heeft recht op ons krachtens Zijn verbond, daar Hij ons gesteld heeft onder de middelen der genade. Uit kracht van de sacramenten, tekenen en zegelen van Zijn verbond. In die rechten en inzettingen had dat volk niet met vreugde gewandeld. Zij hadden die verworpen. Wanneer Gods kerk in het geloof met vreugde wandelt in de inzettingen des Heeren, uit liefde tot Zijn deugden, dan verblijdt de Heere Zich over Zijn volk. Zij hadden die rechten niet alleen maar links laten liggen, maar die veranderd in goddeloosheid. Laten wij het bedenken, we kunnen nooit neutraal zijn in deze. Wandelen wij niet in de instelling des Heeren, dan zetten wij er iets anders voor in de plaats. Dan veranderen wij die in goddeloosheid. Dan zoeken wij vreugde en vervulling in de dingen van beneden. Gods kind weet het bij ervaring, er is alleen maar blijdschap in het hart in het gebonden zijn aan de rechten des Heeren. De dichter van psalm 119 vertolkt de beleving van de kerk des Heeren: Uw inzettingen zijn mijn gezangen geweest ter plaatse mijner vreemdelingschappen. Worden die verlaten, dan beroven wij niet alleen onszelf, maar ook God van Zijn vreugde. Gods deugden moeten verheerlijkt worden. En het is Zijn lust die te verheerlijken in het zaligen van de zondaar. Vandaar de arbeid die Hij aan dat volk, alsook aan ons, ten koste heeft gelegd.

Heeft dit alles geen baat, dan zal Hij Zelf voor de verheerlijking van Zijn recht zorgen. En dan lezen wij tot vijfmaal toe: daarom. Dan worden de oordelen over het afkerige volk aangekondigd. De kerk behoeft onder de kastijdende roede niet te vragen naar het waarom. Zij hebben Zijn Heilige Geest smarten aangedaan. Hem gekrenkt in Zijn liefde. En nu zal God Zichzelf troosten. Dat is Hij tot verheerlijking van Zijn deugden aan Zichzelf verplicht. Niets wordt zo zwaar aangerekend als het zondigen tegen de liefde Gods. Zij hadden Zijn heiligdom verontreinigd. Dat is het Evangelie verwerpen, hetbloed des nieuwen testaments onrein achten. Dan zal Hij Zijn ijver opwekken, dan spaart en verschoont Hij niet. Onder de uitgieting van het vreselijk oordeel troost God Zichzelf, omdat al de arbeid Zijner liefde tevergeefs is geweest tot hun zaligheid en behoud. In het volharden in de zonde spreekt men het uit de dood te verkiezen boven het leven. Toch zal er nog een overblijfsel zijn. Enigen, die het ontkomen zullen, zullen het weder aan hun hart brengen. Ze zullen Mijner gedenken. Het zullen er weinigen zijn. Maar hoe weinig ook, ze waren er nog. Vele profeten zijn daar bevreesd voor geweest, hebben dat uitgesproken, hebben daarover tot God geroepen. Zijn wij er ook wel eens bevreesd voordat de levende kerk uitsterft? Velen zijn daar spoedig mee klaar. God zal Zijn kerk wel in stand houden. Maar dat geeft geen werkzaamheid aan de troon der genade. Die bekommerd is over de verbreking Jozefs, vreest wel eens, gaat daar gebukt onder, smeekt om vernieuwing des harten, in zijn gezin, voor de gemeente waartoe men behoort, voor de kerk in het algemeen. We zien Gods volk van ons heengaan, ze worden thuisgehaald, en er komen geen anderen voor in de plaats, althans we zien het niet. Nu is het waar dat God Zijn kerk in stand houdt, dat heeft Hij beloofd. In de bloeitijd van de kerk werd men ongerust als in enkele weken niet gehoord werd van nieuw-borenen in Sion. Alleen in de weg des gebeds vervult God Zijn belofte. Zonder weeën geen geboorte.

In die weg wordt wel eens moed geschept, dat God weer aan Zijn verbond zal gedenken. Zij komen aan door Goddelijk licht geleid. En al gaan velen dan van ons heen, er zullen toch, al moge het dan geruisloos zijn, weer anderen toegevoegd. En zo zal het blijven een komen en gaan. Maar dat overblijfsel zal er blijven. En dan zullen die ontkomenen Mijner gedenken onder de heidenen en zullen een walging hebben aan zichzelf. Er wordt nog al veel gesproken en geschreven over de verbondsbelofte. Dit is een verbondsbelofte. Ik zal maken dat zij een walging van zichzelf zullen hebben. En als God die belofte gaat vervullen, dan wordt dit beleving des harten. En of wij nu geleefd hebben in de uitgieting derzonden, of kerkelijk godsdienstig vroom, dan krijgen we een walg van onszelf. Als de zonde onzer jeugd ons wordt voorgesteld. Als er licht valt over onze zorgeloosheid, eigengerechtigheid, biddeloosheid, toegeven aan de zonde, zelfhandhaving, vijandschap, hoogmoed en het veronachtzamen van de middelen der genade, zodat wij zien dat wij niet deze of gene zonde gedaan hebben, maar dat wij één klomp zonde zijn, en dat in het licht van Gods lankmoedigheid. Hoe walgelijk worden wij dan in eigen oog. Dit is noodzakelijk bij de aanvang, en bij de voortgang. Zo alleen worden wij een gepast onderwerp voor het enige reinigingsmiddel, namelijk het bloed van Jezus Christus, dat reinigt van alle zonden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Flitsen uit een bijbellezing

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's