Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MODERN EN BIJBELS GODSGELOOF

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MODERN EN BIJBELS GODSGELOOF

37 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Godsgeloof in de crisis

Wie is God? Waar is God? Is er zelfs wel een God?

Deze vragen zijn niet pas van de laatste tijd. Alle eeuwen door hebben vragen aangaan-de God de mensheid beziggehouden. We komen de vragen evengoed tegen in oude reli-gies als van Egypte en Babylonië als in onze tijd. Theologen en wijsgeren zijn er mee bezig geweest. Maar de vragen komen evenzeer af op huismoeders en fabrieksarbeiders, om maar enige categorieen te noemen. En allerlei antwoorden zijn gegeven. Diverse godsbeelden zijn gevormd. Ook is het bestaan van God ontkend. Maar altijd komtde Godsvraag weer naar boven. Nooit verstomt de vraag naar God geheel.

We leven thans in een geseculariseerde wereld. Men kan zeggen, dat God en religie nog nooit zo uit de samenleving zijn uitgebannen als in onze tijd. In toenemende mate geen plaats voor God in de politiek, in de gezinnen, in het persoonlijke leven. De bijbel heeft bij een groeiend aantal mensen als het gezaghebbend Woord van God afgedaan. Kerken stromen leeg. Kerkgebouwen, die een halve eeuw geleden nog volstroomden, moeten worden afgebroken. En begrijpelijkerwijs gaat dit alles gepaard met een snelle teruggang in norm- en schuldbesef. Waar God en zijn Woord als hoogste normen weg-vallen, maakt de mens zichzelf tot een norm en is alles goed wat hijzelf goed vindt. De mens wil vrij zijn. Maar deze valse vrijheid voert tot losbandigheid, een verergerende criminaliteit, gebrek aan respect voor de medemens, verwildering en zedeloosheid, zo-dat velen zieh in onze tijd juist steeds meer bedreigd en onvrij voelen. Het zijn de profeten die onder het oude volk Israël reeds op dit verband gewezen hebben. Zo noemt de profeet Hosea vloeken, moorden en echtbreuk als zonden van zijn dagen en hij schrijft dit toe aan gebrek aan kennis van God (Hos. 4). Waar geen kennen en geen erkennen van God is, doet de mens wat goed is in eigen ogen en dan komt er nietveel goeds tevoorschijn. Maar al is dit helaas het beeld van onze tijd, toch blijkt de vraag naar God niet geheel te zijn verloren. Men kan zelfs zeggen dat steeds meer mensen de vraag aangaande God niet loslaat. Er verschijnen in onze tijd opmerkelijk veel boeken, waarin de Godsvraag aan de orde wordt gesteld, zij het vaak in negatieve zin. Maar het gebeurt.

In 1966 werd onder de titel „God in Nederland” het resultaat gepubliceerd van een on-derzoek naar de situatie van Godsdiensten kerkelijk leven in ons land. In 1979, dus 13 jaar later, is dit onderzoek herhaald om na te kunnen gaan in welk opzicht zieh belang-rijke verschuivingen in die periode van 13 jaar mochten hebben voorgedaan. Opnieuw werd de vraag gesteld of de ondervraagden in een persoonlijk God of althans in een ho-gere macht geloofden. Het getal van hen, die antwoordden noch in het een noch in het ander te geloven bleek verdubbeld van 4 tot 9 op de 100 mensen. Het getal van hen, dat in een persoonlijk God gelooft, bleek te zijn teruggelopen van 48 tot 34, terwijl het aantal dat antwoordde in een hogere macht te geloven was gestegen van 34 tot 40. Dat betekent dat de meeste mensen nog wel in zo iets als een God geloven, maar er een toe-nemend aantal is, dat niet weet wat daarbij te denken. Er zal wel zoiets als een God zijn, maar wie is Hij en waar is Hij?

Het betekent dus ook, dat voor steeds meer mensen het traditionele Godsbeeld, zoals hun dat vanuit de kerken is voorgehouden, dit gat niet meer kan opvullen. Men kan met een God in de hemel, die deze wereld geschapen heeft, haar nog onderhoudt en re-geert, zieh met mensen bemoeit en voor hen zorgt, hun levens leidt, in Jezus van Naza-ret mens geworden is, op grond van diens kruisverdienste de zonde vergeeft, over de dood heen voor eeuwig de zijnen zaligt, maar anderen buitensluit, niet meer uit de voe-ten. God is door de meesten niet afgeschreven, maar Hij is de grote onbekende geworden. Van kerk en bijbel verwacht men het antwoord niet meer. Ook de leuze van de vorige eeuw, waarbij men aan alles mocht twijfelen, maar de trits „God, deugd en on-sterflijkheid” vast stond, doet het niet meer. Het Godsgeloof is in de crisis. Er mag dan nog voor de moderne mens zo iets zijn als een Overmacht of Hoger Wezen, deze heeft - om met Miskotte te spreken - „geen stem, geen taal noch teken”. Of - zoals Martin Buber het uitdrukt - God is „verduisterd”. Hij leeft voor velen achter „een muur van duisternis”. Hij is de vreemde geworden. De vraag: wat kunnen we geioven? heeft plaats gemaakt voor de vraag: wat kunnen we doen?

Oorzaken van de crisis

Hoe is dit alles zo gekomen? Er zijn voor de afval in onze dagen verschillende oorzaken te noemen. De bijbel zegt, dat naarmate de wederkomst van Christus nadert, afval en goddeloosheid zullen toenemen. Maar hoe komt het dat met name het traditionele christelijke bijbelse Godsbeeld het niet meer doet? Men wil nog wel in een God geloven, maar het bijbelse Godsbeeld heeft voor velen afgedaan. Hoe komt dat? Omdat het voor hen niet meer past op de werkelijkheid van onze tijd.

Te noemen valt in de eerste plaats de moderne wetenschap, met name de natuurweten-schap. Deze heeft ons geleerd dat de wereld er heel anders uitziet en heel anders is ont-staan dan de bijbel ons zegt. De bijbel tekent ons een klein wereldje, waarin God nog wel te plaatsen is als Schepper en Onderhouder van alle dingen. Maar de wetenschap heeft geleerd dat de wereld met alles wat erop en erin is niet geschapen is in een Periode van zes dagen, maar geleidelijk tot ontwikkeling is gekomen in een periode van eni-ge miljarden jaren, waarna de eerste mens zo’n 100.000 jaar geleden of nog veel vroe-ger is versehenen. Waar moet je dan Adam en Eva uit de bijbel plaatsen? En hoe klopt dat met de God van de bijbel? En de wereld blijkt ook oneindig veel groter en uitge-breider te zijn dan dat de bijbel schijnt te veronderstellen. Zo zijn sterren geen kleine lichten ergens in het firmament geprikt, maar onderdelen van enorme stelsels, waarvan het meest ver afgelegen stelsel, dat men tot dusver met een telescoop heeft kunnen be-studeren, 8 miljard lichtjaren van onze aarde verwijderd is. En dan te bedenken dat een lichtjaar gelijk is aan de afstand, die het licht in een jaar aflegt met een snelheid van 300.000 km. per seconde. Waar moet je in zulk een oneindig heelal de God van de bijbel plaatsen en waar de hemel, waar de bijbel zegt dat God woont? En wat moeten onze jonge mensen daarmee, die op de Scholen met de moderne wetenschap worden geconfronteerd en op de catechisatie leren wat de bijbel zegt? Sommigen bouwen in hun leven een dualisme op. In de week evolutionist en op zondag fundamentalist. Maar niet ieder kan dat. Is het dan wonder dat velen afhaken en de bijbel met de God van de bijbel als verouderd en niet meer passend bij onze tijd de rug toekeren?

Men kan ook de medische wetenschap noemen. Vroeger wist de mens zieh bedreigd door allerlei ziekten en kwalen, waartegen hij geen wapen had. Hij had er God voor nodig. Maar door veel uitvindingen en ontdekkingen kan de mens zichzelf redden en God is uit het centrum van het leven weggedrongen naar steeds verder weggeschoven grenssituaties en bij velen is God reeds lang over de grens heen. In de vorige eeuw stier-ven de mensen bij massa’s aan tuberculose, maar we hebben de ziekte overwonnen. Longontsteking was voor kort bijna altijd dodelijk, maar door de penicilline is ze geen probleem meer. Kanker geeft nog moeilijkheden, maar we zijn op weg om ook die te overwinnen. De mens voelt zieh steeds machtiger en men heeft er de God van de bijbel niet bij nodig. Die heeft de eeuwen door mensen aan ziekten, die wij vandaag hebben overwonnen of bijna overwonnen, laten sterven. Het medisch kunnen vandaag is een zegen van God, zeggen sommigen. Maar waarom heeft Hij dan die zegen in de geschie-denis der mensheid zo laat gegeven?

Maar ook wetenschappen als sociologie en Psychologie hebben in onze tijd bewezen dat de mens en de menselijke samenleving ook zonder God te verklaren zijn. En be-moeit God zieh werkelijk met deze wereld? Bemoeit Hij zieh inderdaad met mensen? Waar was God dan toen zes miljoen joden werden vergast? Waar is God als duizenden mensen in Brazilië door hongersnood sterven, terwijl ze reeds enige jaren om regen hebben gebeden en zelfs geschreeuwd? Waarom maakt God geen einde aan de oorlog in het Midden-Oosten, waarin honderdduizenden de dood vinden? Ziet God het niet? Of is Hij machteloos of misschien dood?

Vroeger gebeurden in de wereld ook verschrikkelijke dingen. Dat is niet van de laatste tijd. Maar men wist het vaak niet. Het was ver weg. De mensen leefden in hun eigen wereldje, waarin men de God van de bijbel nog wel kon inpassen. Maar door de moderne communicatiemiddelen en vooral de tv is de wereld groter geworden. We worden nu elke avond met de verschrikkelijkste beeiden van oorlog, lijden en eilende tot in de ver-ste uithoeken van de wereld geconfronteerd. Maar God komt men er niet tegen. Hij geeft geen teken van leven, aldus Jules de Corte. En heeft hij eigenlijk niet geliJk als hij zegt, dat heel wat dingen in de wereld gemakkelijker zijn op te lossen als God niet bestaat dan wanneer Hij wel bestaat?

En tonen christenen, die zeggen in God te geloven ondanks alles, nu zo duidelijk de kracht van het geloof? Ze zeggen, dat ze geloven. Maar wat zie je ervan? Wat gaat ervan uit? Als het er op aankomt weten ze het vaak ook niet en staan met de mond vol tan-den. Daar word je ook niet wijzer van. En als er dan een God is, wie hebben er dan ge-lijk? De christenen met hun bijbel? Of misschien de mohammedanen met hun Koran? Of boeddhisten, hindoei’sten of wat voor -isten ook met hun heilige boeken? Of mislei-den alle godsdiensten zieh?

Voor velen hoeft het niet meer. God is dood. Althans de God van de bijbel, de God van de traditie, de God van welke godsdienst dan ook. Men ziet zieh genoodzaakt voor-lopig verder zonder God door de wereld en het leven te gaan.

God is dood

Dat kon men vooral een jaar of vijftien geleden van alle kanten horen en lezen. Toch was die roep al veel ouder. Reeds in de vorige eeuw werd hij de wereld ingeschreeuwd door de hartstochtelijke, bruisende, irrationele filosoof Friedrich Nietzsche, die leefde van 1844 - 1900. Zijn leven lang heeft hij God ontkend, maar tegelijk op hartstochtelijke wijze er tegen gevochten en om gevochten. Van hem zijn de woorden: „Gott ist tot”. „Gott bleibt tot”. „Wir haben ihn getötet”. „Wir Menschen, ihr und ich; wir alle sind Mörder”. Wij mensen hebben God gedood. Het is volgens Nietzsche enerzijds het allerverschrikkelijkste dat wij mensen hebben gedaan. Wij mensen zijn moordenaars van God. Maar anderzijds is het ook het allermooiste wat wij mensen hebben gedaan. Hij noemt het de „fröhliche Wissenschaft”, dat God dood is. Want nu Staat voor de mens de weg open naar de „Uebermensch”, de mens in al zijn macht en kracht en zelf-ontplooiing. De vergoddelijkte mens. God is dood. Nu is de mens God. Leve de mens! De levende God heeft steeds de zelfverwerkelijking van de mens in de weg gestaan. Daarom hebben de mensen Hern gedood. Nietzsche kan de levende God, die alles ziet, die de mens bespiedt tot diep in zijn hart, die hem wetten en regels oplegt, die herder wil zijn met de mens als zijn schaap, niet verdragen.

Zo’n God staat hem in de weg om zichzelf te zijn. Zo’n God beneemt de mens zijn vrij-heid. Daarom heeft Nietzsche Hern vermoord. Daarom hebben mensen dat gedaan.

„Der Mensch erträgt nicht, dass solch ein Zeuge lebt”. Bij Nietzsche is maar niet een Godsbeeld doodgegaan. God zelf is gedood. Mensen hebben dat gedaan in hun haat. In hun wrok tegen God. Ze kunnen God niet uitstaan. De mens wil zelf God zijn.

In onze tijd liggen de dingen anders. Althans wordt het anders gezegd. Als theologen van de „God-is-dood-theologie” spreken over de dood van God hebben niet mensen dat gedaan, maar God is uit zichzelf doodgegaan. Hij heeft zichzelf veroorloofd te sterven, zo zeggen ze. God is een rustige dood gestorven, omdat Hij niet meer past bij de vragen van onze tijd. We hoeven daarover niet te treuren. Het is de wijsheid en de lief-de van God zelf te sterven, opdat de mensen zullen leven en de wereld vernieuwen. De blik wordt van God afgewend naar de wereld, naar de medemens. Godsdienst is dienst aan de medemens. De dood van God betekent de mondigheid van de moderne mens.

Toch heeft deze „dood-van-God-theologie” haar tijd al weer gehad. De zogenaamde mondige mens voelt zieh eenzaam, verlaten, leeg. En de Godsvraag duikt opnieuw weer op. Het gat, dat gevallen is, moet worden opgevuld. Maar de God van de bijbel kan dit gat niet meer vullen. Die heeft definitief afgedaan. De mens gaat het gat met eigen goden vullen. Nieuwe Godsbeelden en nieuwe vormen van godsdienst dienen zieh aan.

Nieuwe Godsbeelden

Zo’n twintig jaar geleden deed de Engelse bisschop Robinson door zijn geruchtmakend boekje „Honest to God” van zieh horen, die, menend dat men van een persoonlijk God als in de bijbel vandaag niet meer spreken kan, spreekt van God als „de diepte van ons bestaan”. God is niet meer „Boven”, maar „Beneden”, in ons. Ook anderen doen dat. Tillich spreekt van God als „de diepte van het zijn”. lemand heeft laconiek opgemerkt of we nu in het vervolg op kerstfeest in plaats van „Ere zij God in de hoge” moeten zingen „Ere zij God in de diepte”.

Ook andere soortgelijke omschrijvingen worden van God gegeven. God, „de grond van ons bestaan”, „het alles omvattende zijn”, of „de structuur van ons zijn”, „de identi-teit van alle dingen”, „de oerbron, waaruit alles opwelt”. Van een persoonlijk God, die de wereld schept, die zieh openbaart, die alles bestuurt, wil men niet weten. God is geen „Hij”, maar een „Het”.

De godsdienstsocioloog Smits vereenzelvigt „God” met „de grond van de werkelijk-heid”, waardoor de mens niet langer, zoals door de godsdienst, wordt vervreemd van de werkelijkheid, maar daarmee juist een wordt. Ook spreekt hij van God als „de on-doorgrondelijke structuur van de kosmische werkelijkheid” en hij doet dat, zoals hij zegt „vanuit een door wetenschappelijk inzicht en wijsgerige bezinning verhelderd godsdienstig bewustzijn”. De mens maakt uit wie God is op grond van zijn weten en zijn inzicht. Niet de mens is geschapen naar Gods beeld, maar God wordt geschapen naar het beeld van de mens. God is een projectie van de menselijke geest. Wijsgeren en wetenschappers zullen ons zeggen wie God is. Maar er ontstaat een God en een Gods-beeld, waarmee een gewoon mens niets beginnen kan. Die probeert de leegte, die ont-staan is door het wegvallen van de God van de bijbel, dan ook te vullen vanuit allerlei vormen van mystiek en oosterse godsdiensten, zoals Yoga, Transcendente Meditatie en Hare Krishna Beweging, terwijl het bijgeloof bij de mensen weer alle kansen krijgt.

Dat de mens ten diepste een religieus wezen is, of zoals Calvijn het zei, dat hij „het zaad der religie” in zieh heeft, blijkt in onze tijd weer overduidelijk. De mens kan uit-eindelijk niet leven bij een dode God. Dan schept hij zieh Never eigen goden. Maar dat zijn als de afgoden onder Israël weleer ook dode goden. Ze hebben ogen, maar zien niet. Zij hebben oren, maar horen niet. En zulk een God heeft de mens uiteindelijk no-dig. Een God, die hoort en die ziet. Of om met de kerkvader Augustinus te spreken. „Ons hart is onrustig in ons, totdat het rust vindt in God”. Maar dat is geen andere God dan de God van de bijbel. Of zoals de christen-wijsgeer en natuurkundige Blaise Pascal (1623 - 1662) het in zijn sindsdien gevleugeld woord heeft uitgedrukt: „De God van Abraham, Izaäk en Jakob. Niet de God der filosofen”. Hij toont aan dat alle pogin-gen van de mens om God te vinden, hetzij in de natuur, hetzij in het geweten, hetzij door de wijsbegeerte, in onzekerheid eindigen. Godskennis rust op openbaring. En die hebben we in de bijbel.

Maar wie is de God van de bijbel?

Het bijbels Godsbeeld

„Niet de God der filosofen. De God van Abraham, Izaäk en Jakob”. Dat wil zeggen, dat God niet een uitdenksel van mensen is, niet een „Het” of een „lets”, dat niets zegt en niets doet, maar een „Hij”, een „lemand”, de „Levende”, die met mensen in relatie treedt, ze uitverkiest tot zijn kinderen, ze onderwijst, met zijn woord tot hen komt, ze zegent, zijn verbond met hen opricht, zijn beloften geeft, zijn gemeenschap schenkt, ze leidt. Zo wordt ons God in de bijbel getekend van de eerste bladzij af. Hij is de Schep-per van hemel en van aarde en van alles wat daarop en daarin is en die de mens schiep naar zijn beeld. En dat heeft God gedaan om temidden van alle andere schepselen met de mens een bijzondere relatie te leggen, met hem gemeenschap te oefenen en opdat de mens wederkerig gemeenschap met Hem zou hebben. Een relatie van woord en weder-woord. En ook nadat de mens in zonde gevallen is, blijft God de mens zoeken en blijft deze zijn beeld. Het eerste woord van God na de val van de mens is: Adam (mens), waar ben je? Dat is het thema van de hele bijbel. God blijft vragen naar de mens, opdat de mens naar Hern zou vragen.

Dat is in het O.T. de bekendmaking van God in heel de geschiedenis, die Hij houdt met zijn volk Israël. Dat is een geschiedenis van voortdurende zonde en afval aan de kant van de mens, maar ook van voortdurende opzoekende liefde en genade aan de kant van God. Zeker blijft de zonde niet ongestraft. Dat toont God in zijn gerichten, waarmee Hij komt over de volken en ook over Israel, als dit niet naar zijn liefdesstem wil horen. Toch heeft God in zijn gerichten geen vreugde. Die heeft Hij in zijn vergeving en genade. Hij heeft geen behagen in de dood van de zondaar, maar daarin dat de mens zieh bekeert en leeft (Ez. 33 : 11). Want God vergeeft in de weg van bekering en vernieu-wing. En Hij heeft beloofd die zelf te willen geven.

Wie God is komt ook uit in de namen, die Hij zichzelf gegeven heeft. Ook de namen van God zijn bekendmakingen van God aan ons. Een van de meest sprekende namen, waarmee God zieh heeft bekend gemaakt aan de mens, is de naam HERE (Jahwe), in welke naam God zegt, dat Hij er is. Ik ben er. Niet: Ik besta ergens. Maar Ik ben dicht-bij. Ik ben er om te verlossen, te helpen, bij te staan. God noemt zieh ook de Machtige en daarom: wat zijn liefde wil bewerken ontzegt Hem zijn vermogen niet. Hij heet ook de Eeuwige, wat wil zeggen, dat Hij gisteren en heden en tot in alle eeuwigheid dezelf-de is. Dezelfde in ontferming. Dezelfde in barmhartigheid. Dezelfde in liefde. Hij is ook de Levende in tegenstelling met de afgoden, die dood zijn.

Ook leren we God kennen door de beeiden, waarmee Hij getekend wordt. We krijgen in de bijbel geen abstract betoog over God, geen definitie van God, geen Godsleer, geen theoretische beschouwingen. We leren God kennen door zijn daden in schepping en geschiedenis, door zijn namen, door de beeiden, waarmee Hij genoemd wordt. En dan zijn dat geen beeiden uit de filosofie, die een gewoon mens niet begrijpen kan. God als de diepte, als de oergrond, de harmonie van alle dingen, de struetuur van de werkelijkheid. God heet de Herder, die zorg voor zijn Schapen heeft en het beste voor hen zoekt. De Wijngaardenier, die met de grootste toewijding zijn volk als een wijn-gaard verzorgt, opdat de vruchten worden gezien. Een Vader, die als geen ander vader zijn kinderen liefheeft. Een Bruidegom, die in liefde zijn bruid verkiest en zieh aan haar bindt en van haar wederliefde verwacht. Een Rots, waarop de mens steunen en vertrouwen kan om in de branding van de zee niet om te komen. Een Krijgsman, die de zijnen verdedigt tegen en bewaart uit de hand van hun vijanden.

In het N.T. leren we God nog duidelijker kennen als de Drieenige God. De Vader, die zijn Zoon Jezus Christus zendt tot verlossing van zondaren. De Zoon, die in onze wereld ingaat en de verlossing tot stand brengt. De Heilige Geest, die in de weg van geloof en bekering aan deze verlossing deel geeft.

Het is een drieënig God, die uiteindelijk heenwerkt naar de verlossing van de wereld, een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont. Die God te kennen is het eeuwige leven. Dit kennen van God is geen intellectualistisch of dogmatisch kennen. Het is Hemerkennen, Hern dienen, weten wat we in de praktijk van het leven aan Hern mogen hebben.

Met dit Godsbeeld kunnen echter velen in onze tijd niet meer uit de voeten. Is dit Godsbeeld niet stukgebroken op de werkelijkheid, die wij ervaren? Als God ooit zo ge-weest is, is Hij dan nog zo? Is die God geen projectie van de menselijke geest, van profeten en apostelen? Of misschien een bepaalde geloofsvisie, waaraan geen werkelijkheid beantwoordt? Immers waar is God dan? Waar is God in al de eilende en het lijden van onze wereld? Hoe valt dit Godsbeeld te rijmen met de resultaten en ontdekkingen van de moderne wetenschap? Is er leiding van God in de geschiedenis van onze wereld? Is die geschiedenis niet één chaos, die uiteindelijk leidt tot de ondergang van de hele mensheid? Is het allemaal wel waar wat de bijbel zo mooi zegt? Is God niet de grote Afwezige?

De afwezigheid van God

Waar ergens kun je vandaag het bestaan van God en zijn bestuur waarnemen? Waar blijkt Gods herderschap? Waar zijn zorg of zijn nabijheid? Waar kun je zijn hand of zijn vinger zien? Waar zijn leiding? Blijkt God niet telkens de grote Afwezige te zijn?

Nu is deze vraag over de afwezigheid van God niet pas van onze tijd. Die vraag is er al-tijd geweest. Ze is eeuwenoud. We komen haar reeds in de bijbel tegen. Met name in de Psalmen horen we telkens weer een hartstochtelijke schreeuw naar God, om zijn hulp, zijn uitredding, de openbaring van zijn gerechtigheid, terwijl Hij zo ver, zelfs geheel af-wezig schijnt te zijn. Ik noem een paar voorbeelden. Psalm 10 begint met de indruk-wekkende woorden:

Waarom, HERE, staat Gij van verre,
verbergt Gij u in tijden van nood?

Het is de kreet van de arme, de sociaal zwakke, die onderdrukt en uitgebuit wordt door de goddeloze rijken, die alleen op eigen voordeel en vermeerdering van eigen be-zit uit zijn. Ze storen zieh aan God noch medemens. Onrecht en verdrukking tieren we-lig, maar geen God die ingrijpt. Het zijn toestanden als waarvan ook de profeten spreken. Het recht wordt omgebogen tot gif voor de ellendige en de gerechtigheid ter aarde neergebogen. Wie opkomt voor recht wordt gehaat, de geringe wordt vertrapt en de arme, die om recht roept, wordt met harde hand de deur gewezen (Am. 3 : 7vv.). We-duwen worden uit de huizen, waaraan ze gehecht zijn, pardoes op straat gezet. Hun kinderen worden onbarmhartig als slaven verkocht. Armen zijn vel over been (Mi. 2: 9; 3:3). Zuidamerikaanse en Afrikaanse toestanden. En uit hun nood roepen mensen tot God. Maar Hij verbergt zieh. Hij is er niet.

En de dichter van Ps. 13 roept:

Hoe lang HERE? Zult Gij mij voortdurend vergeten?
Hoe lang zult Gij uw aangezicht voor mij verbergen?

In Ps. 88 bidt de dichter, een ernstig zieke:

Waarom, o HERE, verstoot Gij mij?
verbergt Gij uw aangezicht voor mij? (vs. 15)

In Jes. 40: 27 klaagt het volk in ballingschap:

Mijn weg is voor de HERE verborgen en mijn rechtzaak
gaat aan mijn volk voorbij.

Job klaagt in zijn lijden:

Zie, ga ik naar het oosten, Hij is er niet;
en naar het westen, ik bespeur Hem niet;
werkt Hij in het noorden, ik aanschouw Hem niet;
keert Hij zieh naar het zuiden, ik zie Hem niet (Job. 23: 8v.).

Toch is er tussen het spreken in de bijbel over Gods afwezigheid en de wijze waarop dat in onze tijd gebeurt een hemelsbreed verschil. Terwijl de moderne mens de afwezi-ge God heeft afgeschreven en uit zijn afwezigheid concludeert dat Hij niet bestaat, zien we in de bijbel de mens biddend worstelen om God en hoewel aangevochten in een volhardend geloof zieh aan God blijven vastklemmen. De moderne mens worstelt niet meer om de afwezige God, hoogstens met het probleem van de afwezigheid van God. Hij gaat zijn weg zonder God. De gelovige mens blijft met Christus aan het kruis in zijn godverlatenheid zeggen: „Mijn God”. En dat was niet het laatste woord van onze Heiland. Zijn laatste woord aan het kruis getuigt ervan dat Hij in vertrouwen zieh overgeeft in de handen van zijn Vader. En zijn Vader heeft zieh niet onbetuigd gelaten. Daarvan getuigt de paasmorgen. En zondag 16 van onze Heidelbergse Catechismus leert ons dat daarin ook voor ons de garantie ligt, dat God zijn kinderen door welke aan-vechtingen en gevoel van Godverlatenheid zij ook gaan, nooit verlaat. En daarvan spreekt ook menige psalm. Menige psalmdichter, die tot God riep vanuit zijn gevoel van Godverlatenheid, spreekt ook van gebedsverhoring en uitredding uit de nood. De dichter van Ps. 10 eindigt niet in de Godverlatenheid, maar komt uit de strijd naar bo-ven en zegt in vs. 17:

De begeerte der ootmoedigen hebt Gij, HERE, gehoord;
Gij sterkt hun hart, uw oor merkt op.

Er is zelfs een verdieping van de kennis van God door de strijd heen. Job zegt, wanneer hij na zijn geestelijke strijd zijn God weer heeft teruggevonden:

Slechts van horen zeggen had ik van U gehoord,
maar nu heeft mijn oog U aanschouwd (Job 42: 5).

Door het gevoel van Gods afwezigheid wordt het geloof op de proef gesteld. En de echtheid van het geloof blijkt juist uit de volharding. De rechtvaardige zal door zijn geloof leven (Hab. 2:4). Dat betekent bij Habakuk dat de gelovige en zijn geloofsleven juist uit de volharding in het geloof moet blijken. God zal nooit verlaten die op Hem hopen. Hij verlaat dezijnen nooit. God kan zieh terugtrekken vanwege de zonde (Deut. 31 :17; Jes. 54 :8; Jer. 15:1). Micha zegt, dat God zijn aangezicht voor Israél verbergen zal, omdat zij siecht gehandeld hebben (Mi. 3 : 4). We mogen ons in onze tijd wel afvragen of God zieh daarom heeft teruggetrokken. De ongerechtigheid in de wereld neemt toe. Ze maakt zieh rijp voor Gods laatste oordeel. Mensen hebben kritiek op God en schrijven Hem af. Maar waar blijft de kritiek van de mens op zichzelf? Wat af-valt van de hoge God moet vallen. Met God hebben we ook de schuldvraag verdreven. God maakt niet de oorlog, de armoede, de eilende, de chaos in de wereld. Dat doen wij. Dat doen wij mensen. En God kan de wereld overgeven aan haar eigen ongerechtigheid. We stellen God verantwoordelijk voor de verschrikkelijke dingen die er in de wereld gebeuren. Maar niet God, maar wij zijn verantwoordelijk. Wij zeggen: waar is God? En als we God niet kunnen vinden zoals wij dat willen, schrijven we Hem af. Maar God zegt: waar zij jullie? Waar zij jullie in al de eilende, al het onrecht, al de vernietiging van mensen in deze wereld. God kan ook ons afschrijven. Maar Hij doet het nooit ge-heel. Hij roept in zijn Woord op tot gehoorzaamheid aan zijn geboden, die hetwelzijn van de mensheid beogen. Wat kunnen we anders dan eilende verwachten als we naar Hem niet luisteren? Wij lossen niet alle vragen op. Maar dit is wel duidelijk: God lijdt aan een wereld zo vol van ongerechtigheid. Maar nooit zullen beschaamd uitkomen, die op Hem vertrouwen. En eens zal God ingrijpen. Er komt een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont.

En moet misschien de ongerechtigheid in onze wereld toenemen opdat christenen daar-naar meer zullen uitzien? Korn, Heer Jezus, het wordt ons hier op aarde zo bange.

Gods voorzienigheid

Ook met Gods voorzienigheid hebben veel mensen moeite. We verstaan eronder dat God alles in deze wereld en in het leven der mensen leidt en bestuurt naar zijn wil. God heeft zieh niet op deistische wijze van zijn schepping teruggetrokken om die ver-der aan haar lot over te laten. God geeft het leven der mensen niet over aan toeval of willekeur. Ook is het niet het noodlot dat het leven der mensen bepaalt. Wij geloven in een God, die hemel en aarde met alle schepselen als door zijn hand voortdurend in stand houdt en regeert. Die ook de levens der mensen leidt en bestuurt. Maar dat bete-kent niet dat alles wat er in de wereld gebeurt, geschiedt door Gods hand. De omschrij-ving die de Catechismus in zondag 10 van de voorzienigheid van God geeft, heeft wel tot deze gedachte aanleiding gegeven, alsof loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede, ja alle dingen zonder meer uit zijn vaderlijke hand ons toekomen. En dan komen de vragen. Is dat vaderlijke goedheid, als een kind wordt doodgereden? Als een jonge moeder aan kanker sterft? Als enkele miljoenen joden worden vergast? Als honderdduizenden van honger en eilende doodgaan? We moeten niet vergeten, dat er ook andere machten in onze wereld werkzaam zijn en dood en verderf teweegbrengen. De macht van de zonde, die zoveel stuk maakt. Duivelse machten van haat en tirannie, van onrecht en vernietiging, van onverschilligheid en egoisme, ook de meest verschrikkelijke ziekten. Dat doet God niet. We kunnen niet alles schrijven op rekening van God. God heeft Jo-zef niet als slaaf verkocht. Dat hebben zijn broers gedaan. God brengt geen lijden over Job. Dat doet satan. God heeft geen joden vergast, dat hebben mensen gedaan. Natuur-rampen hangen samen met de gebrokenheid van Gods schepping door onze zonde. In de kruisdood van Jezus komen haat en vijandschap van mensen tegen God en zijn ge-zalfde openbaar (Hand. 4 : 27). God Staat er niet buiten. Hij kan het verhinderen. Hij kan het toelaten. Wij weten niet altijd waarom God of het een of het ander doet. Wij mogen God bidden ons tegen vijandige machten, tegen ziekten en kwalen, tegen rampen en duivelse aanvallen te beschermen. En wanneer ze over ons komen, mogen Gods kinderen geloven, dat God er zijn bedoeling mee heeft en dat Gods vaderhand daarin met hen is. Dat bedoelt zondag 10 van de Catechismus.

Die zondag bedoelt geen sleutel te zijn op alle deuren. Daarin spreekt de gelovige, die gelooft dat ook in de grootste smarten God zijn kind niet loslaat of overgeeft aan vijandige machten. God was er bij toen Jozef werd verkocht en hij heeft het alles ten goe-de gewend. Dat bedoelt ook ons doopformulier als daar gezegd wordt, dat wanneer wij gedoopt worden in de naam des Vaders, dit onder meer betekent, dat Hij alle kwaad van ons weren of ten onzen beste keren wil. Zo heeft God Jobs lijden tot een zegen voor hem gebruikt. En de grootste zegen heeft God de wereid bereid door de kruis-dood van Jezus. Daarin heeft Hij zijn grote liefde geopenbaard, door juist door de dood van Jezus de macht van de zonde te overwinnen en die te verzoenen voor een ieder, die bij het kruis van Jezus zijn schuld en vijandschap belijdt en in het geloof zijn behoudenis van Hem verwacht. En is het toevallig dat vlak na de vloedgolf van vijandschap en vernietiging, die door duivelse machten kwam over het joodse volk en zijn totale „Endlösung” bedoelden, de deur naar het land der vaderen werd opengezet, wat in 2000 jaar niet mogelijk scheen? En ik denk ook aan Matth. 10, waar Jezus zijn dis-cipelen een les leert ontleend aan Gods zorg zelfs over de mussen. Jezus houdt hen voor, dat ze van alle kanten vijandschap zullen ondervinden terwille van het evangelie. Maar dan moeten ze niet bang zijn. Worden niet twee mussen te koop aangeboden voor een duit? Ze zijn nog geen cent waard, maar zegt Jezus: Niet één daarvan valt ter aarde zonder uw Vader. En gij gaat vele mussen te boven (vs. 31). Jezus zegt niet: „zonder de wil” van uw Vader, zoals vaak gedacht wordt. Alsof elk musje dat dood valt, dood valt door de wil van God. Dat Staat er niet. God wil het juist niet. Het gaat Hem ter harte dat musjes doodvallen. Hoeveel te meer gaat het Hem dan ter harte dat zijn kinderen lijden en vervolgd worden. Hij is erbij met zijn zorg, zijn liefde, met zijn vader-lijke hand. Zeker wij begrijpen niet alles. Dat hoeft ook niet. Maar menig kind van God heeft in het diepste lijden tot zijn troost Gods nabijheid en zijn ondersteuning wonder-lijk ervaren.

God en de wetenschap

God zou ook niet meer passen in het kader van de moderne wetenschap. Vroeger had de mens God nodig om de wereld te verklaren, bescherming te hebben tegen rampen en als helper bij ziekte en dood. Thans heeft de wetenschap aangetoond dat de wereld niet geschapen is, maar dat alles, de mens inbegrepen, in een ontwikkelingsproces van miljarden jaren vanzelf is ontstaan. We hebben ook ontdekt dat het heelal zo oneindig groot is dat de God van de bijbel daar nergens meer in te plaatsen is. Onze technische kennis is zodanig toegenomen dat we rampen steeds beter kunnen voorkomen en de medische wetenschap stelt ons in staat steeds meer ziekten te genezen en te overwinnen. De wetenschap heeft God onmogelijk en onnodig gemaakt, zo kan men horen be-weren.

Men maakt op deze wijze de wetenschap zelf tot God, waarop de mens zijn vertrouwen stelt. En in werkelijkheid blijft men staan zonder God.

God en wetenschap behoeven als zodanig geen tegenstelling te zijn. Het is de grote vraag hoe men wetenschap beoefent. Met of zonder God. Gelovig of ongelovig. Toene-ming van menselijk kennen en kunnen maakt God voor de gelovige niet onmogelijk of onnodig. Het geloof voegt aan de wetenschap een dimensie toe, die de ongelovige niet kent. De gelovige ziet ook bij een steeds groter wordende kennis van Gods schepping Gods aanwezigheid overal. God wordt hem er juist groter en geweldiger door. Met de geloofsvisie van psalmen als Ps. 8 en Ps. 19 komt hij steeds meer onder de indruk van Gods majesteit en heerlijkheid in zijn schepping geopenbaard. De hemelen verteilen Gods eer en het uitspansel verkondigt het werk van zijn handen, al zien wij hemel en uitspansel in onze tijd anders dan de dichters van genoemde psalmen. De bijbel leert ons geen natuurwetenschap, ook Gen. 1 niet. Dat moeten we zo langzamerhand wel eens leren, willen we geen onnodige tegenstelling maken tussen bijbel en wetenschap. Wat de bijbel ons leert is dat de wereld, die door de moderne wetenschap steeds meer ontsloten wordt, Gods schepping is. Het maakt God steeds groter en de mens steeds kleiner. En steeds groter wordt de verwondering van die gelooft, dat die God, die hemel en aarde, met al wat erin is, uit niet geschapen heeft, zijn Vader is. En de medische wetenschap zal de gelovige niet een gevoel van almacht geven. Zij zal hem juist heel klein maken. Enerzijds omdat hij God ziet als degene, die hem tot grote dingen in staat stelt, anderzijds omdat hij een steeds grotere verantwoordelijkheid ervaart. Bij toene-ming van menselijk kennen en kunnen worden ook de gevaren voor de mens steeds groter. De gelovige zal zieh afvragen hoever hij met de wetenschap en met het technisch kunnen van de mens mag gaan, zullen ze geen vloek worden voor de mensheid, maar een zegen blijven.

Het is niet waar, dat de wetenschap God uitdrijft of onnodig maakt. Dat doet het on-geloof waardoor de wetenschap zelf tot God wordt. De gelovige zal ook bij de moderne wetenschap God blijven zien en nodig hebben en de bijbel kiezen als een lamp voor de voet en een licht op het pad om niet uit te glijden en de weg van de wetenschap met zijn vele voetangels en klemmen veilig te kunnen gaan. En voor de mens, die meent God niet nodig te hebben, kunnen wetenschap en techniek tot een diepe val worden.

God en geschiedenis

Is de geschiedenis niet één chaos, die uiteindelijk leidt tot de ondergang der mensheid? Zo’n vraag kenmerkt onze tijd. In de vorige eeuw zag men de geschiedenis als een, zij het langzame, maar toch gestage ontwikkeling naar een steeds betere wereld. Men ge-loofde daar vast in. Dat geloof heeft na twee wereldoorlogen en wat we daarna in onze tijd tot ontwikkeling zien komen, wel alle grond verloren. Zijn we niet op weg naar de totale vernietiging der mensheid?

Men moet toch wel tot de onverbeterlijke Optimisten behoren als men met geleerden als Tillich en Smits ondanks wat ieder in de wereld van vandaag ziet gebeuren, blijft geloven in een geleidelijke groei naar de versterking van de eenheidsidee der mensheid en dat de „echte” vooruitgang te noemen. Wat we in onze tijd zien en ervaren druist daar wel hopeloos tegen in.

Maar het bijbels geloof doet ons daaroverheen zien en weten dat ook al schijnt alles daartegenin te druisen, God de geschiedenis leidt naar zijn doel, een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont. Niet als gevolg van menselijke prestaties of een geleidelijke groei naar steeds betere mensen en een steeds betere menselijke samenleving, maar omdat God uiteindelijk zijn schepping niet aan chaos en vernietiging kan prijsgeven. Met de apostel Petrus gronden wij onze verwachting op Gods belofte die Hij ons daar-omtrent gegeven heeft (2 Petr. 3:13). En het boek Openbaring leert ons in hoofdstuk 5 dat het boek van Gods wereldgeschiedenis met al de verschrikkingen die zieh voor-doen en nog zullen voordoen, ligt in de handen van Jezus Christus, het Lam, dat ge-slacht is, de Leeuw uit Juda’s stam, die overwonnen heeft en daarom overwinnen zal. De toekomst ligt in zijn hand tot een machtige troost van allen, die Hem als hun Heiland kennen. Hij neemt al de zijnen naar die toekomst mee. In die toekomstverwach-ting mogen leven alien die in Hem geloven en de bijbel kennen als het richtsnoer van hun leven. De voleinding van de geschiedenis is niet de ondergang, maar de openbaring van Gods Koninkrijk, als God zal zijn alles en in alien.

De overmacht van het Woord

Dat betekent dat bij alles wat in deze wereld gebeult en ondanks alles wat aanstormt op het bijbels getuigenis, wij daaraan onwrikbaar moeten blijven vasthouden. Er is om temidden van alle vragen en onzekerheden van onze tijd troost en houvast te hebben geen andere weg. Er is geen ander antwoord dan wat God ons door zijn Woord in de bijbel openbaart. Nergens anders dan daar kunnen we God ontmoeten. Niet in ons den-ken, in onze theorieen of in onze dogma’s. De God van de bijbel is de levende God. Hij is niet ver, maar dichtbij, ook al zien we Hem niet altijd en begrijpen we Hem niet al-tijd. Maar die zieh laat leiden door het Woord en zieh gewonnen geeft aan het Woord, ziet Hem overal. In de natuur, in de wetenschap, in de geschiedenis, in het leven van elke dag. Maar die Hem afwijst of dood verklaart, houdt niets over, hoogstens surro-gaat. En de zogenaamde mondige mens blijft eenzaam, leeg, in verwarring en angsten achter. De mondige mens is een karikatuur.

Met het Woord van God behoeven we de vragen van onze tijd niet uit de weg te gaan. Wel zullen we daarvoor steeds opnieuw naar dat Woord moeten luisteren en dat onder-zoeken. Met vaste sjablonen en geijkte formules zonder meer komen we er niet uit. We zullen ons soms moeten afvragen of we het Woord wel altijd goed hebben verstaan en volledig hebben recht gedaan. We lopen altijd weer gevaar het Woord van God te be-dekken en te verwarren met onze gedachten en ideeen. En dikwijls is ook door de Orthodoxie als Woord van God uitgegeven wat het niet was. We zullen als kerken hebben te bedenken dat in het verleden ook velen van de bijbel vervreemd zijn omdat hij niet juist gebracht werd. Er is ook een schuld van de kerk.

We hebben wel eens te klein van God gedacht. We zochten een gesloten Godsbeeld, waarin we alles konden inpassen. We probeerden alles aangaande God te verklaren. We meenden met de vrienden van Job God te moeten beschermen en verdedigen. We hebben onze theodicees, onze Godsrechtvaardigingen opgesteld. We zijn vaak te leerstellig bezig geweest en het rationalisme heeft ons alien veel kwaad gedaan. We zijn met onze mond vol over God en bijbel vaak te weinig bewogen geweest met de nood van de wereld en de medemens. Er is vandaag veel maatschappijkritiek waarbij de Godsvraag liggen blijft. Maar men is in het verleden ook dikwijls met de Godsvraag bezig geweest waarbij elke kritische bezinning op maatschappelijke wantoestanden achterwege bleef. In de bijbel gaat het om beide. Om de rechte verhouding tot God en de medemens. Gods wet vraagt liefde tot God en tot de naaste. Waar het een van het ander wordt losgemaakt krijgt men òf een harde godsdienst zonder medemenselijkheid òf een bewogen medemenselijkheid zonder godsdienst en beide zullen blijken valse schijn te zijn. Jezus stond in de rechte houding tot de Vader en was bewogen met de nood van de schare.

We zullen als kerk steeds weer moeten inkeren tot onszelf. Tonen wij aan de wereld de kracht en de betekenis van het geloof? We staan als kerk en kerken velen in de weg om tot het geloof te komen. Kleine en grote ruzies verdelen de kerken. We zullen meer moeten bedenken dat dit niet houdbaar is tegenover de Here en tegenover de wereld. Beseffen we voldoende de nood van de wereld en van vele mensen buiten de kerk? Kunnen we aan hen wel steun bieden in hun vragen en Problemen? Het is geen tijd meer om te twisten over oude of nieuwe vertaling, dito psalmberijming of een gezang. Er zijn ernstiger vragen aan de orde. Jezus zegt: gij zult mijn getuigen zijn. Als Jezus staat voor de hogepriester Annas en deze Hem vraagt naar zijn leer, is het antwoord van Jezus: vraag het maar mijn discipelen. Zij zullen het u zeggen. Kan Jezus zo nog antwoorden?

Godsdienstsociologen verwachten de geloofsvernieuwing van nieuwe kerkvormen, nieuwe organisaties, nieuwe godsdienstige opvattingen, die meer aansluiten bij het moderne levensgevoel en het bewustzijn van de huidige mens. Dat zijn allemaal veranderingen van beneden uit, die geen echte vernieuwing zullen blijken te zijn. lemand noemde dat laatst met baron van Munchhausen zichzelf met de haren uit het moeras trekken. Men blijft op deze wijze in de put zitten. Niet dat alle vernieuwingen achterwege moeten blijven. Doch slechts het Woord van God kan ons uitheffen boven de vragen van onze tijd. Ondanks alles zullen we ons steeds daardoor moeten laten leiden. Echte vernieuwing geschiedt door Woord en Geest. Dan zullen we ervaren dat het Woord van God niet verouderd is. Dat het aansluit op de vragen van vandaag. Ook vandaag nog geldt wat God eens sprak door middel van een van zijn profeten: zoals regen en sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet wederkeert, maar doorvochtigt de aarde en haar vruchtbaar maakt en haar doet uitspruiten en geeft zaad aan de zaaier en brood aan de eter, zo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt (Jes. 54). Het geloof in de overmacht van het Woord doet ons niet wanhopig zijn, maar geloven dat het Woord toekomst heeft en dat door dat Woord mensen in de vragen van onze tijd rust zullen vinden bij God en bij onze Heiland Jezus Christus, die het Licht der wereld is. Dat betekent niet dat alle vragen zijn opgelost. Dat is voor ons in deze bedeling niet weggelegd. Maar er zal wel rust zijn in de vragen in het geloof dat wat God doet welgedaan is. Dat is de kracht van het Woord. Zoals voorheen ook nu en alle eeuwen, die nog voor ons zijn. Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1984

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

MODERN EN BIJBELS GODSGELOOF

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1984

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's