Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theodorus van der Groe

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theodorus van der Groe

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(V).

Zijn biddagspreken

Als we de biddagspreken van Van der Groe lezen en we vergelijken ze met biddagspreken van andere „oude schrijvers", dan komen we ongewild toch tot de conclusie, dat we beland zijn in de nabloei van de Nadere Reformatie. Het geliefde thema: „Nederland is het Israël van het Westen", dat we een eeuw eerder ook bij Van Lodenstein aantroffen is ook bij Van der Groe nog aanwezig, maar dan bijna uitsluitend in het negatieve: God heeft Nederland uitzonderlijk bevoorrecht; land en volk hebben zich die genade onwaardig gemaakt; nu is de Heere bezig van Zijn volk te wijken; de vergelding is nabij, bet oordeel komt. Maar we missen veelal de klemmende oproep tot boete en bekering, die we bij Lodenstein, bij Witsius en zelfs bij Smytegelt nog hoorden.

We brengen ons in herinnering, dat Van der Groe in de 18de eeuw, de eeuw van verval leefde. Maar Lodenstein is daar om ons ervan te overtuigen, dat dat verval ook in de 17de eeuw duidelijk merkbaar was. Of het verval in Van der Groe's dagen zoveel groter was dan in die van Lodenstein, wie zal dat vandaag nog beoordelen?

daag nog beoordelen? Ter illustratie van Van der Groe's boeteprediking geven we hier een résumé van de preek over Lucas 19 : 41—42 (de keuze is willekeurig).

Na een beknopte, zakelijke verklaring van de tekst volgt cle toepassing, waarin het volk van Nederland wordt vergeleken met de inwoners van Jeruzalem. Met de overheid is het droevig gesteld: ze Iaat het sabbathschenden toe; ze ijvert niet tegen het lasteren van Gods Naam; ze straft de openbare ontucht niet; ze ziet oogluikend toe op cle kermissen en allerlei andere vermakelijkheden. De predikanten brengen het er niet veel beter af: ze zijn niet ijverig en godzalig, maar wereldsgezind; hun prediking is geesteloos; ze hebben weinig gevoel van hun gewichtig ambt; ze zijn slordig in huisbezoek, ziekenbezoek en catechisatie. Hetzelfde geldt voor de ouderlingen en diakenen.

Zo de priester, zo het volk. Als het hoofd zo is, hoe erg moet dan het lichaam er aan toe zijn? Gods volk heeft zich vermengd met de wereld, de ware vromen zijn onderling verdeeld; er is geen liefde onder elkaar; er is ook weinig geestelijk leven of verborgen omgang met God.

Nationaal is de toestand beklagenswaardig: de goddeloosheid tiert welig; allerlei valse godsdiensten worden geduld; cle onkunde is groot; de onbekeerlijkheid nog groter. We hebben dan ook niets goeds meer te wachten: verderf en ondergang staan voor de deur.

Dan wordt, met de wens, dat deze droevige toestand recht beweend inocht worden, cle preek plotseling besloten.

Als we deze en andere biddagspreken van Van der Groe gelezen hebben, kunnen we toch een gevoel van teleurstelling niet onderdrukken. Het is of de schrijver, ziende op de droevige toestand van land en volk, aan het pessimisme en de wanhoop is overgegeven. Hij tekent wel de situatie, maar met minder bewogenheid dan bijvoorbeeld Lodenstein; hij bestraft nog wel de zonden, maar doet dat enigszins uit de hoogte, inplaats van het „Wij hebben God op 't hoogst misdaan." Hij roept ook nog wel op tot boete en bekering, doch hij doet clat meer op een wettische dan op een evangelische wijze. Dat maakt verschillende preken zo negatief en zo uitzichtloos.

Het is moeilijk te zeggen, hoe Van der Groe tot deze houding gekomen is. De tijd, waarin hij leefde, verklaart veel, maar niet alles: de vorige eeuw was ook niet best — Misschien lag er ook een oorzaak in zijn karakter. De Heere heeft nu eenmaal Boanergessen en Barnabassen in zijn dienst — Daarbij had hij kennelijk een voorkeur voor Oudtestamentische stoffen, wat juist aan zijn biddagspreken een wettisch accent geeft. Juist als hij bij uitzondering een Nieuwtestamentische tekst kiest, is hij meestal minder uitzichtloos.

Naar onze bescheiden mening echter heeft Van der Groe in zijn biddagspreken wel veel tot nationale, maar minder tot persoonlijke bekering opgeroepen. Toen hij inzag (en dat had hij als man van de Nadere Reformatie wel kunnen gissen) clat het volk voortging in z'n onbekeerlijkheid, is hij mismoedig gewor-

den en zag hij nóch voor het volk, nóch voor de Kerk toekomst.

Een geheel andere indruk maakt Lodenstein, die (óók in een biddagspreek!) zegt: „Die zeven provinciën, die steden en dorpen, dat is Zion nog niet. Als het land valt, dan kan de Kerk wel op z'n best staan. Men bidt wel voor de overheid (en dat moet ook) maar men bidt niet voor Zion. Zion moest veel zwaarder bij ons wegen. Laten we toch de nood van Zion aan de Heere klagen!"

Het is natuurlijk buiten alle twijfel, dat Van der Groe het goed bedoeld heeft. Maar hij is teveel blijven steken in zijn klacht over de duisternis, zonder te vragen om licht.

De volgende maal hopen we Van der Groe nog van een andere zijde te laten zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1961

Daniel | 8 Pagina's

Theodorus van der Groe

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1961

Daniel | 8 Pagina's