Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE PRAKTIJK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

20.

Op huisbezoeken worden wel vragen gesteld die men niet zonder meer met ja of neen mag beantwoorden. Wij moeten veelal maar aannemen wat de mond uitspreekt, en als gevraagd wordt om onze mening in zekere zaken uit te spreken, mogen wij wel voorzichtig zijn met ons oordeel, want wij zijn van gisteren en weten niets, maar dan behoren wij te letten op hetgeen de Heere in Zijn Woord spreekt. Op der mensenwoorden, al mogen wij geloven dat men genade kent, kunnen wij altijd niet aan; het moet in de uitkomst blijken of het waar is hetgeen men zegt, en betreft het personen of zaken voor deze tijd, dan zien we menigmaal, dat het anders gaat dan men verwacht heeft, maar gaat het over gestorvenen, dan zal dat de eeuwigheid openbaren.

Zo werd ons op zeker huisbezoek verteld, dat er een man gestorven was, die wij zelf ook gekend hebben, die burgerlijk en netjes geleefd heeft, en ook op godsdienstig terrein viel er voor het uiterlijke niets van te zeggen. Nu werd er als zodanig over deze man niet gesproken, maar onze mening werd gevraagd over het volgende: men had nooit iets van die man gehoord aangaande zijn innerlijke toestand, zijn meest bekenden zeggen dat zij nooit uit zijn mond gehoord hebben, dat er bemoeienissen waren over dood en eeuwigheid, maar na zijn sterven zijn er mensen die goede gedachten over die man hebben, want de één heeft zo’n waarheid daarvoor gehad, en een ander weer een andere waarheid, en daarop spreken zij die man zalig. Kan dat zo gaan? Gods Woord leert ons toch anders. Hoe denken jullie over zulke zaken?

Wel mensen, voorop mogen wij zeggen, dat de Heere vrijmachtig is in het trekken en zaligen van een zondaar. Hij roept en trekt sommigen in de jeugd des levens, anderen in de fleur van hun leven, en Hij is ook machtig om dat werk te verheerlijken aan een oude zondaar bij het naderen van de dood.

In een gelijkenis spreekt de Heere over de derde, de zesde, ja zelfs over de elfde ure, waarin Hij nog arbeiders uitzond. Maar aan ’s mensen zijde eist de Heere bekering des harten en ligt de verantwoordelijkheid geheel voor ons. En werkt de Heere dat enige werk, dan kan dat toch niet altijd verborgen blijven, want dan komt het openbaar in de vruchten, dan wordt het een verloren en boetvaardige zondaar, die alleen door de Heere geholpen en gered kan worden.

Maar nu aangaande uw vraag: Wij geloven, dat de Heere Zijn kinderen wel eens bekend maakt met het einde van een medemens en werkzaamheden schenkt omtrent de moeilijkheden van Zijn volk, dat dit zo opgebonden wordt dat men, om het eens eenvoudig te zeggen, de hemel niet los kan laten. Persoonlijk zeggen wij: dat is wel een dubbele genade als dat eens gebeuren mag, en wij denken, dat de Heere dat niet zo veel geeft als er wel over gesproken wordt. Men ontmoet soms mensen, die altijd te doen schijnen te hebben met hun naasten, maar hoe menigmaal klopt de uitkomst niet. Er kunnen zo veel vleselijke overleggingen tussen spelen, en bedenk hierbij dat wij een bedriegelijk hart omdragen.

Als deze mensen geloven hetgeen zij zeggen, laat hen dan dat geloof voor zichzelf hebben, een ieder kan dat geloof niet zo maar overnemen. Ja man, we moeten hiermee besluiten, dat het voor die man beslist is, en dat het praten der mensen daar niets aan verandert. Maar nu wij het er toch over hebben, geloof ik dat de Heere wel eens werkzaamheden geeft aan Zijn volk, en dat het later blijkt dat het geen inbeeldingen van mensen waren. Ja vrouw, daarom zeg ik, dat het zo groot is als de Heere daartoe een zondig mens verwaardigt.

Wij lezen in Gods Woord van de profetenzonen, dat wij wisten dat de Heere Elia wegnemen zou, en ook Elisa wist het, dat was hun van Godswege geopenbaard.

Ik denk hier aan een gebeurtenis, die mij is verteld en waarvan ik in mijn jeugd van zeer nabij de getuige ben geweest. Het gaat over twee mensen waarvan u de één goed gekend hebt als een godvrezende vrouw, de andere is u niet bekend, beiden zijn reeds jaren overleden.

Deze vrouw was getrouwd met een schipper en zij bevoeren een zeilschip. De knecht was niet uit deze streek afkomstig en had geen gemakkelijk karakter en was ruw van aard. Dit stond evenwel de Heere niet in de ’weg om naar deze schippersjongen om te zien, en een eenvoudig woord van de schippersvrouw te gebruiken als een middel om hem aan zichzelf bekend te maken en zijn blinde zielsogen te openen. Op dit schip heeft de Heere bijzonder in deze jongen willen werken, en werden banden gelegd tussen de schippersvrouw en de knecht. Ik haal deze dingen noodzakelijkshalve aan.

Na enige jaren verliet de knecht deze familie, daar hij schipper werd op een eigen schip, en hoewel hij meestal niet in deze streek voer, bracht hij elk jaar een bezoek aan de ouder wordende schippersvrouw.

Ik hoorde hem, als kleine jongen zijnde, nog zeggen: de banden trokken zo sterk, ik kon het niet langer uitstaan.

Maar de jaren gingen door, en de schippersvrouw, reeds een tiental jaren weduwe zijnde en bij haar enige dochter inwonende, was reeds de 87 jaren gepasseerd toen zij wel een bijzondere toestand doormaakte. Tot haar dochter zeide zij: „Ik weet niet wat de Heere met mij voorheeft, ik ben wonderlijk gesteld. De Heere heeft mij teruggeleid van mijn jeugd af, hoe Hij mij te sterk geworden is toen ik vierentwintig jaar was, hoe Hij mij nabij geweest is in alle omstandigheden, welke ontmoetingen Hij mij gegeven heeft en langs welke wegen Hij mij geleid heeft, en nu heb ik al Zijn wegen zo recht als heidewegen mogen goedkeuren, en daar ben ik nu zo wonderlijk over aangedaan dat ik bij ogenblikken denk, dat de Heere op weg is om mij weg te nemen. In deze aangename toestand begaf zij zich te ruste en ontwaakte zij de volgende dag. Zonder kennis te geven van zijn komst stapt die morgen de oude schippersknecht binnen.

„Wel, Willem, wat is dat nu, dat je zo onverwacht en dan in deze tijd komt, daar je altijd gewend bent om in ’t najaar te komen?” „Ja vrouw, ik word hierheen gedreven, want ik kom afscheid van je nemen, ik ben de laatste dagen zo bijzonder bij je bepaald geworden, en de begeerte om je aan deze kant nog eenmaal te mogen ontmoeten is zo sterk geworden, dat ik het niet meer op mijn schuit kon houden, en ik ben hierheen gereisd met de gedachte, dat ik je zeker in een ernstige toestand zou aantreffen, maar nu zie ik je nog ogenschijnlijk gezond voor mij zitten”.

Om kort te zijn, deze twee mensen hebben in levendige gesprekken over de wegen des Heeren deze dag doorgebracht. Toen de knecht ’s avonds vertrok gevoelde hij: dit is hier voor ’t laatst.

De oude vrouw ging ’s avonds ter ruste, er was lichamelijk niets dat deed vermoeden dat dit de laatste maal zou zijn. ’s Morgens gevoelde zij zich onwel en kon het bed niet meer verlaten. Dit ziekbed werd haar sterfbed. Zij mocht getuigen op haar ziekbed van de liefde en getrouwheid des Heeren. Meerdere malen sprak zij met de dichter van Ps. 46: „God is een toevlucht in benauwdheden”, totdat de Heere haar wegnam in vrede.

De oude knecht was overgekomen ter begrafenis en vertelde in het sterfhuis de treffende zaken, die wij u in het kort hebben verhaald. Wat werkte de Heere hier aan twee zijden: de oude vrouw werd voorbereid op haar sterven en de knecht werd er niet onkundig van gelaten. De Heere had een geestelijke band gelegd tussen deze harten, en in de uitkomst bleken die banden hecht en onbreekbaar te zijn, want als de Heere zulke banden legt, kan er wel een verslapping plaats hebben, maar onder alles door worden de samenbindingen gevoeld.

Vele jaren geleden las ik eens ineenoudvader dat de Heere bij de aanvang liefde instort tot Zijn volk, maar tot sommigen in ’t bijzonder, en dat komt in het leven wel eens openbaar. We mogen wel zeggen: wat is dat volk zalig, dat ook deze klanken kent en zich in Uw heil mag verheugen. Daarnaar te jagen als de grootste schat is ons het allernoodzakelijkste, en niet te rusten aleer wij daarvan iets hebben leren kennen voor ons eigen hart en leven moge onze betrachting zijn of worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's

UIT DE PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's