Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De alwetendheid en alomtegenwoordigheld van God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De alwetendheid en alomtegenwoordigheld van God

Oud-testamentische Psalmen door Nieuw-testamentische ogen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Oud-testamentische Psalmen door Nieuw-testamentische ogen

Word ik wakker, zo ben ik nog bij U (vers 18). Ook over dit zinnetje in Psalm 139 mogen we niet heen lezen. Juist dit zinnetje, dat als een zwerfsteen midden in de Psalm ligt, zegt veel over de omstandigheden waarin de dichter dit lied gezongen heeft. Ik stel mij voor dat David op zekere nacht de slaap niet kon vatten en dat in de stilte van de nacht zijn hart vol wordt van heilbespiegelingen en dat hij diepe indrukken heeft van Gods alomtegenwoordigheid en alwetendheid. En zo slaapt hij dan uiteindelijk in, als een kind geborgen in de armen van God. En als hij wakker wordt dan is de Heere nog steeds bij hem.

Orwell

In het geruchtmakende boek 'Big Brother' voorspelde G. Orwell jaren geleden dat we in een wereld van terreur terecht zouden komen. Dat een dictator via de meest geraffineerde microfoons en camera's onze handel en wandel en heel ons privéleven, zelfs onze gedachten onder controle had.

Het was het schrikbeeld van de 'big brother who is watching us.' Sommigen hebben zulk soort gedachten, soms zelfs angstaanjagende gedachten, als het over de alomtegenwoordigheid en alwetendheid van God gaat.

Voor David bevat het geloof in Gods aanwezigheid een rijke en onuitsprekelijke troost. Psalm 1 39 is dan ook geen angstdroom maar en loflied; 'Ik loof u...' (vers 14).

Het is voor David zo'n onuitsprekelijke gedachte als hij zich te binnen brengt hoe God hem, nietig mensje, stipje in Gods grote schepping, toch kent; 'HEERE! Gij doorgrondt en kent mij' (vers 1). Jehovah kent mij... wat een zegen als je dit zeggen kunt.

Daarbij gaat het niet om een oppervlakkig kennen. Nee, de Heere doorgrondt mij. Dat gaat ver en vooral diep. Dat gaat tot op de bodem van het hart (zie Hebreën 4:13). Gods doorgronden is een doorschouwen, een doorzien. Voor de mensen kunnen we ons achter maskers verbergen maar de Heere kijkt er dwars doorheen. Laten we maar ophouden om voor de Allerhoogste de schijn op te houden. Beter is om als een schuldig zondaar aan Zijn voeten te buigen en om genade te smeken.

Alwetendheid

De uitgestrektheid van Gods alwetendheid wordt door David gemeten. Beter gezegd, hij probeert die uitgestrektheid te meten. Als het gaat over zitten en staan, liggen en gaan, denken en doen, zelfs nog voordat er een woord over de lippen is gegaan, weet de Heere al wat we gaan zeggen: 'zie, Heere! Gij weet het alles' (vers 4). Houden wij er rekening mee?

Helaas wordt Gods alwetendheid weinig beseft. Velen doen alsof God niets ziet en weet. Toch weet Hij alles van jou en van mij. Misschien heb je wel eens voor een goed geschilderd portret gestaan. De ogen kijken je aan, waar je ook staat. Vlak er voor, ver naar achteren, van links en van rechts. Zo zijn Gods ogen altijd op ons. David zegt: Gij bezet mij van achteren en van voren...' (vers 5). De Heere omringt hem overal. Het geloof in Gods alwetendheid is de troost van de oprechten en de schrik van de goddelozen. Voor de discipel die Jezus verloochend had, bleef er niets anders over dan een beroep op Gods alwetendheid. 'Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb' (Johannes 21 : 1 7). De harten van David en Simon Petrus en allen die de Heere vrezen stemmen, hierin samen. Wat velen tot schrik is, is hen tot troost. David sluit zijn hart niet voor de Heere toe, maar legt juist zijn hart open. Ook zien we hier dat iedereen die zijn hart voor de Heere openlegt, klein denkt van zichzelf en groot denkt van God (vers 6).

Alomtegenwoordigheid

Nadat David in het eerste deel van de Psalm gesproken heeft en beleden heeft, dat God alles van hem weet, dat Hij van zijn diepste gevoelens en gedachten op de hoogte is, gaat hij in het tweede deel (vanaf vers 7) spreken over Gods alomtegenwoordigheid. Als we dit tweede deel goed lezen dan mag duidelijk zijn dat God niet gebonden is aan plaats en ruimte. Verschillende plaatsen worden bij name genoemd: hemel, hel, uiterste der zee, duisternis, nacht... overal is de Heere aanwezig. Of het nu gaat om de hoogste of de diepste plaatsen, de verste of de donkerste, op alle plaatsen is de Heere met Zijn Geest, Zijn aangezicht en Zijn hand. De woorden 'zich bedden in de hel' vragen enige verduidelijking. We zullen hierbij niet moeten denken aan het eeuwige vuur maar aan een diepe donkere plaats. Het gebruikte woord in de grondtekst ziet op zo'n donkere, diepe plaats dat het oog van een mens er niet in kijken kan. Sommigen hebben hier vertaald met graf of dodenrijk. Hoe het ook mag zijn, David denkt aan een diepe donkere afschuwelijke plaats. Het is David in zijn nachtelijk gepeins gaan duizelen. In zijn gedachten ziet hij het geweldige

uitspansel, de hemel met de maan en de sterren. Dan daalt hij af in de onderwereld, het schimmenrijk van de duisternis en van de dood. Of hij laat zich zweven op wonderbaarlijk snelle vleugels naar het morgenlicht aan het oosten van de hemel om zich dan weer te begeven naar het verre westen, het uiterste van de zee.

Hoe onberekenbaar ver dit ook allemaal is, hij zou er God toch vinden en de hand van de Heere zou hem leiden en ondersteunen (vers 10). Ook al zou hij zich in de dikste duisternis bevinden en zou de nacht hem als een lijkwade bedekken dan zou zodra de Heere verschijnt de duisternis ophouden. Want voor God bestaat duisternis noch nacht. Dan wordt zelfs de nacht tot dag.

Getuigenis

Het derde deel van Psalm 1 39 (vanaf vers 13) draagt een meer persoonlijk karakter. Heel direct spreekt David uit: mijn 'zijn' in deze wereld is een ontzagwekkend wonder van U.

Het woordje 'want' waar vers 13 mee begint, legt als het ware de link met het voorgaande. God de alwetende en alomtegenwoordige moet wel alles van mij (David) en ons weten omdat Hij ons gemaakt heeft. Alles wat in en aan de mens is, heeft God geschapen. Zijn nieren, de diepst gelegen organen, beeld voor de diepste gedachten en zielenroerselen. Dan het gehele lichaam, de beenderen en de zenuwen. Als een wonderbaar vlechtwerk van de Schepper komt het uit de moederschoot voort. Hoe dat kunstwerk ontstaat, is en blijft een wonder. Hoe diep de medische wetenschap ook doordringt in de geheimen van de bronnen van het leven, de woorden van deze Psalm blijven staan en worden goed bezien alleen maar rijker in betekenis. Opnieuw gaat de dichter diep buigen voor God zijn Maker. En hoe dieper hij buigt, hoe meer hij van de grootheid en genade van God mag verstaan. Want dan gaan zijn gedachten zelfs terug tot voor zijn levensbegin. Niet alleen heeft de Heere zijn ongevormde klomp gezien, het embryo in de moederschoot, maar zelfs daarvoor stonden alle dingen reeds in Gods boek geschreven (vers 16). De dag van onze ontvangenis in de moederschoot, de groei van het lichaam en al onze levensstadia liggen van eeuwigheid vast in Gods raadsbesluit.

De Kanttekenaren wijzen hierbij op 'het boek van de gedachtenis Uwer voorzienige regering'. Diep worden Gods gedachten als we de woorden van de Heere jezus er naast leggen; 'Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend...' (johannes 10:14-16, zie ook Efeze 1:3-7 en Romeinen 8:21-31).

David heeft zijn naam ook mogen lezen in het boek van Gods verkiezende liefde in Christus. Dan kan het niet anders of God gedachten worden voorwerp van aanbidding: 'Daarom, hoe kostelijk zijn mij, o God, Uw gedachten! Hoe machtig veel zijn haar sommen' (vers 1 7).

Dissonant?

Na zijn overwegingen over Gods alwetendheid en alomtegenwoordigheid, na zijn gedachten over God Die de mens geschapen heeft en de troost die hij daaruit gekregen heeft, komt David met wat je bijna zou noemen een uitbarsting. Het is alsof zijn bloed gaat koken over de mannen des bloeds: moordenaars (vers 19). Welke grieven heeft David tegen deze mensen? Let wel, het gaat daarbij niet om zijn persoon. Nee, het gaat hem om Gods eer. Omdat zij God haten, Hem tegen spreken, Zijn Naam misbruiken, net doen alsof God niets weet en ziet.

Daarom ontsteekt David in heilige toorn. Nee, we hebben hier geen dissonant maar de toonhoogte van de liefde tot God. Daarbij is en blijft David ook hier klein en ootmoedig voor God. Want David weet dat ook hij zelf wel eens op de meest afschuwelijke wijze de plank mis kan slaan.

En zo loopt het uit op dat bekende slot, waarin hij heel zijn doen en laten voor de Heere openlegt:

Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; de eeuwige weg'.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1998

Daniel | 32 Pagina's

De alwetendheid en alomtegenwoordigheld van God

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1998

Daniel | 32 Pagina's