Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De toeëigening des heils

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toeëigening des heils

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Plaats van de toeëigening des heils in prediking en pastoraat

Als iemand geworsteld heeft met het vraagstuk van de toeëigening van het heil, dan is dat Luther wel geweest. In Coram Deo merkt dr. J.T. Bakker op: “De vragen, waardoor Luthers geeste-lijke en theologische interesse in de jaren voor en van zijn breuk met het katholieke dogma en de hiërarchie beheerst werd, cirkelden ten diepste alle rond de vraag naar de toeëigening van het heil”. Wij horen Luther later niet zeggen: Had ik die strijd maar niet gehad! Integendeel. De aanvechting deed hem juist verstaan, dat hij op Gods genade aangewezen was. Daardoor heeft hij ervaren, om het met zijn eigen woorden te zeggen, hoe waarachtig, hoe zoet, hoe liefelijk, hoe machtig en hoe troostrijk Gods Woord is.

Hij is gaan wanhopen aan zichzelf en aan alle menselijke mogelijkheden om in het reine te komen met God. De grond van ons behoud ligt buiten ons. Daarom is onze theologie zeker, omdat zij ons buiten onszelf brengt. Ik moet niet staan op mijn geweten, op een persoon of op een werk, maar op de goddelijke belofte, de waarheid, die niet wankelen kan.

Zo is het te verstaan, dat Luthers aandacht allereerst en allermeest gevangen werd door de bezinning op de heilsweg, waarlangs de genade tot de zondaar komt. Zijn diepste zielevra-gen waren: “Ben ik wel heilig genoeg? Heb ik wel voldoende berouw? Ben ik wel uitverkoren”.

Zoals u ziet is de toeëigening des heils niet typisch iets wat gereserveerd is voor de Christelijk-gereformeerden, ook al blijft het waar, dat de persoon lijke verhouding tot God in de Chr. Ger. Kerken wel vanouds in prediking en pastoraat centraal gesteld zijn. In de goede zin van het woord bepaalt dat het eigen karakter van het christelijk-gereformeerd zijn.

De verschillende beoordeling van de toeëigening des heils binnen ons eigen kerkverband heeft al voor veel interne spanningen gezorgd. Is de plaats van de toeëigening in onze kerk dan zo bijzonder? Kunnen wij ons als kleine afgescheiden kerk erop beroemen een apart waarheidsbeginsel te bezitten? Dat zij verre! Naar het principe van de Afscheiding hebben wij wel altijd begeerd te leven uit en naar het volle Woord van God. Deze aanvaarding van het volle Woord van God, houdt dan in, niet alleen de belijdenis der waarheid, maar ook de beleving der waarheid. Vandaar dat de vaderen der afscheiding steeds het volle accent gelegd hebben op het bevindelijke leven, op het toepassende werk van de Heilige Geest! Dit beginsel, waaruit de kerk der scheiding trachtte te leven, heeft zij dan ook steeds verdedigd bij de spanningen rondom de vragen van: wedergeboorte, geloof, belijdenis des geloofs, viering van het Heilig Avondmaal, prediking, verbondsbe-schouwing, gemeente-opbouw, enz... Zij heeft daarbij niet uit het schema van het idealisme geredeneerd, maar idealisme en realisme duidelijk voor ogen gesteld.

Wie zich nu van Godswege geroepen mag weten tot het ambt, waarin hij gesteld werd, zal steeds iets van die spanning in zijn eigen leven ervaren. Ónmogelijk en onbestaanbaar moet het dan ook zijn geen ernst te maken met de vragen, die er leven in de gemeente rondom de toeëigening des heils en de persoonlijke heilszekerheid. (Ik hoop tenminste dat deze vragen leven in de gemeenten, die wij dienen mogen, want zelfs dat is niet zo vanzelfsprekend).

Om op deze zielevragen het juiste antwoord te geven, is veel wijsheid en inzicht in de Schriften vereist. De rechte snaar en de juiste toon te raken en te treffen zal onze grote zorg moeten zijn in de omgang met mensen. Daar is geen pasklaar recept voor te geven.

Wie zielen vangt, is wijs, zei Salomo al. Maar tussen vangen en verstrikken ligt een groot verschil, dat soms beangstigend dicht bij elkaar kan komen, wanneer wij met onze antwoorden ons niet laten gezeggen door het Woord van God.

Wat hebben wij daarom voortdurend het gebed nodig om de leiding van Gods Geest, persoonlijk en ambtelijk. De rechte zielszorg dient er voor te waken, dat de mensen geen valse zekerheden onder de voeten gelegd worden.

Als ambtsdragers hebben wij een zware en verantwoordelijke taak. Wie kent de persoonlijke verzuchting niet: wie is tot deze dingen bekwaam?

Hoe verleidelijk het soms ook kan zijn, wij mogen in onze ambtelijke dienst bij het geven van geestelijke leiding, niet uitgaan van onze eigen bevinding en deze zeker niet voorop stellen. Wat anders is het om uit eigen bevinding, door Gods genade te mogen weten, waarover of beter gezegd waaruit wij spreken. Wij mogen echter nooit komen met ons zelf, maar met de boodschap van onze Zender, de grote Ambtsdrager, de Heere Jezus Christus. Hoe wijs en teergevoelig ging de Heere om met zoekende, vragende en aangevochten zielen (Emmaüsgangers).

Wat kunnen wij veel leren uit de wijze, waarop Hij de kleinmoedigen heeft vertroost en de zwakken versterkt. Maar hoe wist Hij ook onnavolgbaar de geveinsden te ontmaskeren: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet de wil van Mijn Vader, Die in de hemelen is”.

Toch brachten Zijn scherpe vermaningen en terechtwijzingen niets in mindering op Zijn bewogen nodiging om te komen tot Hem. Dat niet allen, die genodigd werden, gekomen zijn, heeft Hem bedroefd. Ebenezer Erskine waagt het zelfs te zeggen, tegen de achtergrond van de strijd, die ook in zijn dagen gekend werd met hen, die de uitverkiezing uitspeelden tegen het Evangelie: “God is hartelijk en in alle ernst, als Hij ons Christus en het behoud in Hem aanbiedt. Het doet Hem pijn aan Zijn hart, als zondaren niet tot Hem komen”.

Een vraag, die ons zeker als ambtsdragers moet blijven bezig houden, is of ook wij iets van die pijn en droefheid kennen, wanneer wij weerstand ontmoeten in de gemeente.

Als de welmenende aanbieding van Gods heil in Christus afstuit op de weerbarstigheid van het natuurlijke hart. Wanneer men zich verzet tegen de waarachtigheid van het Evangelie. Hoe blijkt het telkens weer, dat dat Evangelie niet naar de mens is. Dat geldt voor de vrome, maar ook voor de onverschillige mens. Wat kunnen wij niet tegenkomen in de gemeente?

Wij ontmoeten mensen, die wel rechtzinnig spreken, maar zo weinig waarachtig leven. Er zijn mensen, die aan chronische twijfel lijden, maar de vraag blijft of ze ook werkelijk lijden?! Maken zij geen grond van hun twijfel?

Wij komen echter ook mensen tegen, die nooit vragen blijken te hebben. Zij gaan er zonder enige grond vanuit, dat alles wel in orde is of later goed zal komen. Nog nooit is de vraag bij hen levensecht opgekomen: “Hoe krijg ik een genadig God?” Veel eerder durven anderen de vraag op te werpen: “Is God er wel?”

Ach wie zal ten volle het geestelijk klimaat kunnen weergeven, waarin wij ons bevinden. Een klimaat, dat ons kerkelijke leven beïnvloedt, zo niet bedreigt aan vele kanten en ook onze “Bewaar het Pand” gemeenten niet voorbij gaat!

We zouden nog kunnen stilstaan bij de oorzaken, waardoor er zo weinig ernst wordt gemaakt met de persoonlijke toeëigening van het heil. Waarom leven er zo weinigen onder de waarachtige beleving van Gods toorn over de zonde. Waarom hebben zo velen voldoende aan “een geloof”, waarin men niet verder komt dan het zoeken naar antwoorden op vragen, die ons door de wereld gesteld worden.

Terwijl men het antwoord op de meest wezenlijke levensvraag naar de persoonlijke toeëigening des heils schuldig kan blijven.

Beseft men dan niet, dat Gods genade alles van ons vraagt? Ja zelfs ons eigen leven! Dat ongeloof ons schuldig stelt voor God! Stellen wij ons geweten maar wat gerust, door genoegen te nemen met de prediking van de weg der bekering en laten wij daarom misschien het zoeken van de zekerheid in Christus maar nà? Weigeren wij ons te stellen in de weg, die tot de zekerheid wil leiden? Kunnen wij het dan buiten de persoonlijke vertroostingen van Christus uithouden zonder dat onze ziel hunkert naar het verstaan van dat geheim, dat door het geloof gekend en beoefend mag worden.

Het geloof, dat een heilig egoïsme mag kennen, waardoor de aangeboden genade wordt toegeëigend, alsof niemand anders daar enig belang bij had (Erskine).

Ik wil besluiten met nog een enkel woord van twee dienstknechten uit het verleden, die in hun tijd gewikkeld raakten in het bekende conflict van de “Marrow controversy”, waarin het ten diepste ging over dezelfde vragen van de aanbieding en de toeëigening van het heil in Christus door het geloof. Thomas Boston zei in zijn afscheidspreek te Simprin (15 juni 1707) over de toeëigening des heils: “Onze klederen zullen ons niet bedekken, tenzij we ze aantrekken. Het vuur zal ons niet

verwarmen, zo wij er niet bij gaan zitten. Het bestaat in het vastgrijpen van de belofte, die voor de ziel gepast is. De ziel moet de belofte aangrijpen, zij het ook met een bevende hand. De beloften zijn de staf, waarop de reiziger naar Sion steunt. Ik erken, dat de ziel somtijds zichzelf zal bestrijden vanuit de belofte. Zij kan niet zien, dat zij voor haar is. Doch wanneer zij begint te zinken, dan zal zij toch weer de belofte aangrijpen, wat er ook van kome. Wanneer ik dan omkom, zo kom ik om”.

In diezelfde geest spraken de gebroeders Erskine zich uit. De toeëigenende daad van het geloof betekende voor hen het eigenlijke van het geestelijke leven. Daaruit bestaat voor de ziel de zoetheid van het geloof. Het voedsel, dat ons opgediend wordt, doet ons geen nut, als wij het niet tot ons nemen. De balsem van Gilead zal de wond van de dochter van Sion niet genezen, tenzij die in het geloof wordt toegepast.

Ebenezer Erskine vergeleek het leven van een christen met dat van een kind in de moederschoot. Wij worden nu gevoed door de navelstreng van het geloof, waardoor wij het leven, de volheid en de gerechtigheid van Christus in ons opnemen. Straks wordt de streng van het geloof doorgesneden en worden wij gevoed door rechtstreeks aanschouwen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 1996

Bewaar het pand | 8 Pagina's

De toeëigening des heils

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 1996

Bewaar het pand | 8 Pagina's