Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

ER ZIJN GRENZEN, door dr. J. Verkuyl
Cahiers voor het chr. ond.; no. 34. Uitg. Kok, Kampen, 1979. f. 7, 50.
BULLETIN, 8e jrg. no. 2 en 3.

Tijdschrift voor documentatie en bezinning op het chr. ond.. Uitgave van de Unie School en Evangelie, Herengracht 366, 1016 CH Amsterdam. Abonn.prijs f. 15, - per jaar (4 nummers); losse nummers f. 4, - . Er zal binnen onze scholen geen meningsverschil zijn over de thematiek die in dit cahier en de commentaren erop in de twee Bulletins aan de orde wordt gesteld. Het gaat namelijk over "de vraag naar de verenigbaarheid van het CPN-lidmaatschap en de dienst aan het christelijk onderwijs", aldus de ondertitel van het cahier.

Verkuyl geeft in het cahier een ondubbelzinnig antwoord op de gestelde vraag: het communistisch uitgangspunt, volgens welke het atheïsme basis, uitgangspunt en voorwaarde is om te komen tot de vorming van een nieuwe maatschappij, de nieuwe mens en de nieuwe mensheid (blz. 17), is onverenigbaar met "de loyaliteit aan het Evangelie van Jezus Christus" blz. 38).

Overigens vind ik de stap tussen bijvoorbeeld PvdA en CPN minder groot dan Verkuyl. De tolerantie is mogelijk(!) binnen de PvdA groter dan binnen de CPN, desondanks stoelen beide op de wortel der revolutie. Maar ja, je telt in theologisch Nederland van vandaag nu eenmaal niet meer mee als je maatschappij-hervorming en structuurverandering (om maar twee kreten te noemen) niet bovenin je vaandel hebt staan. Daarom is het bv. ook mogelijk geworden om de ene dag secretaris-generaal en predikant van de Ned.Herv.Kerk te zijn, terwijl je de volgende dag meekakelt met Vara's rode haan.

Wie zich intussen wenst te verdiepen in de zaken rondom de genoemde vraagstelling hoeft niet het gevoel te hebben miskocht te zijn als hij zeven gulden en twee kwartjes op de toonbank heeft neergelegd en met het cahier onder zijn arm naar huis wandelt. In kort bestek is heel wat materiaal samengebracht.

Het Bulletin geeft in twee nummers commentaren op het cahier weer. Afgezien van de waarde van deze nummers (die een veelkleurigheid van meningen laten zien), is het in ieder geval voor de scholen - en eigenlijk ook voor partikulieren, - aan te bevelen een abonnement op het Bulletin te ne-

men. Vier maal per jaar ontvangt de geabonneerde een lijvig blad, waarin een groot aantal lezingen en artikelen uit allerlei tijdschriften voor christelijk onderwijs samen zijn gebracht. Een veelzijdig orgaan.

C. Dubbeld.


ESMOREIT, ed. A.M. Duinhoven. Klassiek Letterkundig Pantheon 165. Uitg. B.V. W.J. Thiemeen Cie, Zutphen; 101 pag. Prijs f. 15, 50.

Omstreeks de zesde eeuw was het Romeinse toneel vrijwel geheel verdwenen; echter langzamerhand kwam via de kerkelijke liturgie het drama weer in ere. De oorsprong van een belangrijk deel van het middeleeuws toneel ligt dan ook in de Rooms-Katholieke Kerk.

In de Westeuropese letterkunde zijn de vier middelnederlandse abele spelen, waartoe Esmoreit behoort, de oudste wereldlijke toneelspelen. De editie is gebaseerd op de enige bron die voor deze spelen bestaat; het "Handschrift-Van Hulthem". De codex wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Deze uitgave is niet-diplomatisch, maar ook niet kritisch, dat wil zeggen in de tekst zijn geen ingrijpende reconstructies aangebracht, maar indien noodzakelijk wel in voetnoten toegevoegd. De eaiteur heeft het geheel voorzien van een uitgebreide inleiding, die o.a. een gedegen taalkundig commentaar op het middelnederlandse handschrift, achtergrondinformatie en een analyse van de tekst bevat.

Het laatste gedeelte van deze inleiding is het meest interessant. Van Duinhoven beweert hierin namelijk dat Esmoreit terug te voeren is op het Bijbelverhaal van Mozes. Hij staaft deze bewering door eerst het handschrift te herleiden tot een - logisch - verantwoord onderliggend verhaal. Juist dit verhaal vertoont grote overeenkomst met het gedeelte over Mozes in de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant (1271). De tekst is vergezeld met annotaties.

Voor studie van de middelnederlandse letterkunde is deze editie zeer waardevol. Een uitgebreider bewijsvoering van zijn hypothese heeft de editeur gepubliceerd in de Nieuwe Taalgids, maart 1979.

W. v.d. Dikkenberg.


TYPHON OF DE REUSEN-STRIJDT VAN WILLEM GODSCHALK VAN FOCQUENBROCH, editie L. Laureys. Klassiek Letterkundig Pantheon 224. Uitg. B.V. W.J. Thiemeen Cie^ Zutphen; 130 pag. Prijs f. 18, 25.

Bovengenoemd werk wordt een burleske genoemd, waarmee bedoeld wordt, dat "ernst en verhevenheid met geest tot parodie gemaakt worden". In de Typhon worden goderi en giganten belangwekkend voorgesteld in humoristische bewoordingen.

Dit werk, voorafgegaan door een uitgebreide inleiding, waarin het burleske genre wordt toegelicht, en vergezeld met annotaties, is aan te bevelen voor degenen die hier een studie van willen maken.

Principieel gezien vak het niet mee dergelijke werken positief te bezien.

W. v.d. Dikkenberg.


LEEST U DE BIJBEL? , door J.C. Ryle. Uitgave van ECHO Amersfoort; 50 pag. Prijs f. 4, 50.

Dit boekje is zoals in het woord vooraf gezegd wordt, een oproep tot het Bijbellezen.

In het eerste hoofdstuk wordt de inspiratie door de Heilige Geest bij het schrijven van de Bijbel duidelijk benadrukt. Het daaropvolgende hoofdstuk laat ons zien dat alle kennis tijdelijk is. Maar dat de kennis van Gods Woord onmisbaar is ter zaligheid.

In hoofdstuk drie wordt gezegd welk onderwijs in de Bijbel gegeven wordt. De gevolgen van het door de Heilige Geest toegepaste onderwijs worden in hoofdstuk vier verhaald.

In hoofdstuk vijf wordt nogmaals beschreven hoe God Zijn Woord gebruikt om de mens te overtuigen van zonde, gerechtigheid en van oordeel. Waarom dit zo weinig gebeurt? Omdat wij niet lezen op de juiste wijze, niet met een heilbegerig hart.

De schrijver toont in hoofdstuk zes op een twijfelachtige wijze aan, dat de Bijbel de maatstaf moet zijn voor ons doen en laten. De uitgesproken mening wordt hier gemist. Jammer.

Allen die tot God bekeerd worden hebben één ding gemeen: de liefde tot Zijn Woord, zo betoogt de schrijver in hoofdstuk zeven. Hij vermeldt hier niet dat degenen, die die liefde hebben leren kennen, niet meer onder alle wind van leer en onzuivere verklaringen van dat Woord kunnen blijven opgaan.

In het achtste hoofdstuk wordt gezegd dat Gods Woord de mens in het sterven kan vertroosten. In het slot van het boekje worden een twaalftal vermaningen gegeven die het lezen en het ter harte nemen zeker waard zijn. Achterin het boekje zijn een aantal gespreksvragen opgenomen. In haar geheel een lezenswaardig boekje. Helaas wordt gebruik gemaakt van de Nieuwe Vertaling. Het is wenselijk dat dit in een eventuele herdruk gewijzigd wordt.

A.K. Versteeg.


HET HUWELIJK, GROOTHEID EN VERVAL, door dr. W. Aalders. Uitgave van ECHO AMERSFOORT; 40 pag. Prijs f. 5, 50.

In tegenstelling tot verschillende andere werken van de auteur is dit een zeer lezenswaardig boekje.

Op duidelijke wijze zet de auteur uiteen hoe het huwelijk behoort te zijn in het licht van Gods Woord. Alleen de liefde en de trouw kunnen het huwelijk maken tot wat het moet zijn.

Heel duidelijk zet dr. Aalders ook uiteen hoe het huwelijk in deze tijd veelal gezien wordt: een zich uitleven in vleselijke lusten met haar of hem zonder elkaar van harte liefde en trouw te bewijzen.

Van harte mogen we onze jonge mensen dit boekje aanbevelen. Maar niet alleen de jongeren, ook de ouderen onder ons zouden het moeten lezen. En wie zal dan niet moeten bekennen met Paulus dat wij "vleselijk, verkocht zijn onder de zonde".
Ook in dit werkje werd helaas gebruik gemaakt van de Nieuwe Vertaling.

A.K. Versteeg.


PLEIDOOI VOOR EEN SCHOOL MET DE BIJBEL, door drs. T.M. Gilhuis. Cahier van het chr. ond. no. 32; uitg. Kok, Kampen. Prijs f.

Als ik afga op de titel van dit tweeëndertigste cahier voor het christelijk onderwijs, dan rijst bij mij direkt de vraag: Welke Bijbel zou bedoeld worden? In deze tijd van begripsverwarring en-vervaging is het echt wel nodig deze vraag te stellen. Wellicht bent u op de hoogte van het bestaan van de brochure: "De school met wat voor een Bijbel" van J.G. Fijnvanaraat, uitgave W.J. Pieters-Oostburg. In deze brochure richt de heer Fijnvanaraat zich tegen de theologische opvattingen van ar. F. Bloemhof. Prof. Kuitert zegt - en dr. Bloemhof ligt op dezelfde lijn - aat we de Bijbel anders moeten lezen dan hij altijd gelezen is. Een pleidooi voor een school met een Bijbel die we dan Schriftkritisch moeten lezen, onderstreep ik niet. Ik hoop dat die scholen waar de Bijbel horizontalistisch geïnterpreteerd wordt, maar zo gauw mogelijk verdwijnen. Het predikaat "met de Bijbel" werkt dan eerder verwarrend dan verhelderend. Een school met "open vensters naar de wereld" waar sociale gerechtigheid zoals de moderne theologie die voorstaat, "gepredikt" wordt, maakt zichzelf overbodig. Zo'n "school met de Bijbel" hoeft dan ook niet meer tegen de stroom op te roeien. Het "gij geheel anders" is dan veranderd in "Samen op weg". De antithesegedachte, hèt leidende beginsel van de echte school met de Bijbel, is op moaernetheologie-scholen ingeruild voor de synthese "Kerk èn Wereld". Voor die wereld treedt Christus dan als Verlosser op, als Bevrijder van de kosmos. U voelt wel aan dat deze gedachte ons vreemd is. Christus is gekomen om de gegevenen des Vaders te verlossen uit satans macht. Dat is de boodschap van de school met de Bijbel. Persoonlijke bekering is nodig. Daar moet steeds op gewezen worden op de christelijke school. Scholen waar die beginselen onze kinderen worden ingescherpt, acht ik noodzakelijk. Een bestaansrecht van andersoortige scholen op basis van gelijkwaardigheid kent artikel 36 van onze N.G.B. niet. Christelijk onderwijs is en moet altijd exclusief zijn. Voor alternatieven is geen ruimte. Wij ontzeggen "het openbaar onderwijs en de samenwerkingsschool wel een plaats onder de zon". Die plaats komt hen van Godswege niet toe. De Overheid behoorde hier vanuit te gaan. Wij eisen het alleenrecht op. Scholen? Alleen die, waar Zijn Naam beleden wordt.... Niet de christelijke school temidden van andere scholen, en naast andere scholen. Dat zou betekenen dat wij hun bestaansrecht zouden erkennen, waar Gods Woord zegt: "Wat niet is naar dit Woord, het zal geen dageraad hebben."

Het zal duidelijk zijn dat wij geen voorstanders zijn van de zoveel in allerlei toonaarden bezongen vrijheid van onderwijs, zomin als wij dat zijn van de vrijheid van godsdienst. Wel maken wij gebruik van de ruimte die de vrijheid van onderwijs ons laat, maar dat is dan een ruimte die ons rechtens toekomt. Voor de scholen die werkelijk de Bijbel als het onfeilbare Woord Gods tot richtsnoer hebben, moeten we zeker een krachtig pleidooi voeren. Dat zijn we aan het beginsel verschuldigd. Dat is onze dure plicht tegenover de Heere en tegenover onze kinderen. Deze opmerkingen wil ik aan de bespreking van bovengenoemd boekje vooraf laten gaan.

De school met de Bijbel aangeklaagd.

Het is zeer nuttig kennis te nemen van de aanvallen die op het christelijk onderwijs van de zijde van het openbaar onderwijs worden gedaan. Op een deskundige manier worden deze aanvallen door de heer Gilhuis afgeslagen en wordt het recht van christelijk onderwijs verdedigd. Graag zou ik het begrip "indoctrinatie" toch op een andere wijze willen vullen dan in het cahier gedaan wordt. De uitspraak van dr. C.A. de Leeuw, door drs. Gilhuis geciteerd: "Waar met doctrines wordt opgevoed, wordt gehandeld in strijd met het wezen van de confessionele school die alleen maar school van Christus mag zijn", wil ik niet tot de mijne maken. Een doctrine moet voor ons niet betekenen een dwangmatig voorgehouden leerstelling, maar een door overtuiging gedragen, op de Schrift gegronde belijdenisuitspraak. Deze leeruitspraken gevoed door en gegrond in Bijbelse waarheden, moeten we de leerlingen gedurig inscherpen. De visie van Gods Woord op mens, maatschappij en godsdienst dienen we als leerkrachten onze leerlingen steeds weer voor te houden. Andere levensbeschouwingen dienen dan na bespreking als onhoudbaar te worden afgewezen. In die zin moeten we onze leerlingen "indoctrineren". Deze indoctrinatie staat dan in het kader van: "Wie niet voor Mij is, is tegen Mij". Dus weer de antithesegedachte. De manier waarop drs. Gilhuis de openbare school bescheid doet, kan onze instemming wel wegdragen. Terecht wijst hij erop dat de openbare school de confessionele school ten onrechte beschuldigt, omdat vvaardenvrij onderwijs, neutraal onderwijs, zoals werd voorgestaan in de negentiende eeuw, een fata morgana bleek te zijn. Het gebeurde in Wageningen is daar wel een bewijs van (blz. 24, 25). Alle onderwijs is "gekleurd", hoe dan ook. Ook de beschuldiging dat christelijk onderwijs per definitie tweederangs onderwijs moet zijn, wijst drs. Gilhuis terecht met klem van de hand. Dat de Naam des Heeren ijdel op de christelijke scholen zou worden gebruikt, is in diepste wezen - gedeeltelijk - misschien waar, maar onwaar in de zin zoals de beschuldiging van de zijde van de vijanden te horen is. Ook deze aanklacht wordt op juiste wijze weerlegd. De kwestie van het bevoegd gezag ("bazige schoolbesturen") en het democratiseringsproces wordt in het

juiste licht gesteld: de gast moet de rechten van de gastheer erkennen, maar "moet niet proberen van binnen uit een school die haar oorspronkelijke identiteit nadrukkelijk wenst te handhaven, om te turnen. Ook van hen wordt fair play gevraagd".

De sympathie die ars. Gilhuis toch nog - ondanks afwijzing en tegenwerking - op kan brengen voor de Raad voor de zaken van Kerk en School van de Nederlandse Hervormde Kerk, kan ik niet delen. Het standpunt van deze Raad is duidelijk kleurloos: het christelijk onderwijs wordt eerder afgewezen dan aanbevolen, terwijl het openbaar onderwijs in bescherming wordt genomen. "De kerk (bedoeld wordt: de Hervormde Kerk) zegent met beide handen - de ene het openbaar, de andere het bijzonder onderwijs. Ze heeft derhalve voorkeur voor geen van beide."

Na een duidelijke afwijzing van de openbare school in hoofdstuk drie bespreekt drs. Gilhuis de samenwerkingsschool, ook wel genoemd de openbare school met een plus. Het is een school waarin openbaar en bijzonder confessioneel onderwijs samengaan.

Op pedagogische gronden wordt deze school afgewezen: je kunt een kind niet confronteren met verschillende levensbeschouwingen. Zo'n confrontatie komt te vroeg en zal de leerling eerder in verwarring brengen dan dat het hem verstevigt in de aanvankelijk van huis uit meegekregen levensovertuiging (blz. 73). Ook om principiële redenen is er afwijzing: "Christendom en humanisme kunnen niet onder één noemer worden samengebracht." Praktische redenen maken eveneens afwijzing noodzakelijk: "Voor een eigen standpunt strijden en tegelijkertijd dat van de tegenstander met begrip waarderen, heeft zich nog nooit als mogelijk bewezen" (blz. 74). Tenslotte vermeldt drs. Gilhuis de redenen waarom volgens hem de school met de Bijbel ook vandaag de voorkeur verdient. "Bijbelse waarden vloeien steeds meer weg uit de Nederlandse samenleving." Inderdaad waar. Een schrikkelijk voorbeeld van de voortgaande ontkerstening geeft de schrijver op blz. 48 (Paraaiso: "Tweeduizend jaar ellende met het christendom..." enz.).

In de christelijke school is er ruimte voor het christelijk lied. Zeker waar. Ook kan op de christelijke school hetgebed nog functioneren. Voor drs. Gilhuis en voor ons redenen een pleidooi te blijven voeren voor de school met de Bijbel. Zelfkritiek blijft geboden. De identiteit van ons onderwijs vraagt erom. We willen besluiten met een discussievraag die drs. Gilhuis zijn lezers wil voorleggen. Onlangs zei mein van de zijde van de voorstanders van het openbaar onderwijs over de school met de Bijbel: "Aan de verwaterde christelijke school waarvan een groot deel van de docenten en van de ouders de intenties en doelstellingen niet (meer) onderschrijft en waarin de programma's nauwelijks meer herkenbaar zijn, bestaat in de toekomst nog minder behoefte dan op dit ogenblik" (ar. S.C. Derksen). Antwoord van de schrijver van dit artikeltje vindt u in het eerste gedeelte van de boekbespreking. Hoewel we op onderscheiden punten een andere mening hebben

dan ars. Gilhuis, menen we toch dat ook dit cahier kan bijdragen tot nadere doordenking van onze eigen identiteit. Bovendien kunnen we kennis nemen van het standpunt van de Unie School en Evangelie en van datgene wat de voorstanders van het openbaar onderwijs te berde brengen in betrekking tot de school met de Bijbel, waaronder tenslotte ook onze scholen vallen.

A.C. Baak.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1980

Criterium | 48 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1980

Criterium | 48 Pagina's