Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Landelijke diakenenconferentie 1970

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Landelijke diakenenconferentie 1970

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

gehouden te Amersfoort op 25 april 1970

1. Opening

Samenzang: psalm 138 : 1.

Schriftlezing: Openbaring 12 : 7–12.

Gebed.

De voorzitter, br. A. Pothof, sprak de vergadering als volgt toe:

Waarde broeders, hartelijk welkom op onze 28e landelijke diakenenconferentie. Deze conferentie heeft als thema „Het Gemeentediaconaat”.

Voordat wij ons door drie korte inleidingen en door het discussiëren in groepen op deze zaak gaan bezinnen, is het, dacht ik, goed eerst eens even te kijken naar de wereld rondom ons. De wereld in het jaar onzes Heren 1970. De wereld waarin wij als kerk van Jezus Christus leven.

Het is een wereld waarin techniek en wetenschap welvaart scheppen, maar het is ook een wereld, die vol schrikbeelden staat. Het is de wereld waarop volgens het u zo net voorgelezen schriftgedeelte de grote draak werd geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt. Door een luide stem in de hemel wordt het „Wee u” uitgeroepen over deze aarde, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid wetende dat hij weinig tijd heeft. Dat wil zeggen, dat de demonenlegers zich op de wereld geworpen hebben met zulk een tomeloze felheid en grimmigheid, dat de meest verschrikkelijke gevolgen daaruit moeten voortvloeien.

Het valt op, dat in vers 9 wordt gezegd, dat de draak „op de aarde geworpen werd”, maar dat in vers 12 wordt gesproken van een „neerdalen”. De duivel heeft blijkbaar zijn lot omgetoverd tot een daad; hij maakt van zijn nederlaag het begin van een nieuwe activiteit.

We kunnen ons moeilijk indenken wat dit precies inhoudt. Maar het moet toch wel ongeveer betekenen, dat de overwinning van Christus, Zijn opstanding en hemel-vaart, een keerpunt in de geschiedenis is. Vanaf de Paasmorgen is de wereldgeschiedenis anders. Maar dit betekent merkwaardigerwijze nu juist niet, dat alles hier op aarde mooier, beter, hoopvoller, zonniger wordt, maar juist het omgekeerde. Er komt een samentrekken van de boze machten, een krachtsconcentratie van onrustbarende omvang. Alles wordt grimmiger, beangstigender, adembenemender, afzichtelijker. Ja, het wordt metterdaad een „bezeten wereld”. Onwillekeurig vraagt men zich af: waarom dit alles? Als toch op één punt van het heelal de overwinning doorbreekt, dan moet dat toch eigenlijk door alle sferen en lagen van deze gehele wereld merkbaar worden. Alles zou toch nieuw, anders, mooier, lichter moeten worden. Waarom dan dit volstrekt averechtse effect? Op deze belangrijke vraag is eigenlijk geen afdoend antwoord te geven. Hier schuilen geheimenissen, die wij niet kennen. Wij kunnen er misschien iets van vermoeden, als wij eens letten op die twee functies van de satanische machten, n.l. „het aanklagen der broederen” en „het verleiden van de wereld”, waarin een voor ons niet na te gaan verband en tegelijk een voor ons niet te doorgronden onderscheid bestaat. De duivel is uit de hemel gestoten. Hij heeft geen recht meer de kinderen Gods aan te klagen, maar nu is zijn machtspositie nog niet automatisch op aarde geëindigd. Integendeel, hij gaat grimmiger en dreigender dan ooit tevoren rond, zoekende wie hij kan verslinden. In beginsel is zijn machtspositie door de overwinning van de Paasvorst gebroken en is zijn volkomen nederlaag en vernietiging aanstaande. Maar God geeft hem nog respijt. Er is een reden, waarom God hem nog een tijd gesteld heeft, een tijd waarin het op aarde lijkt alsof hij de overwinning behaald heeft en niet Christus. Hier schuilt het mysterie van de wereldgeschiedenis.

Er is, dacht ik, wel een reden toe om ons eens even te bezinnen op het karakter van de wereldgeschiedenis sinds de Paasmorgen en dan vooral te letten op de ontwikkelin-gen en verschuivingen gedurende de laatste honderd jaren en wat ons nog te wachten kan staan.

Het tempo van de geschiedenis is hoe langer hoe meer opgevoerd. Diep ingrijpende sociale veranderingen. Afbrokkeling van oude zedelijke maatstaven. Wereldoorlogen die het gehele leven aangrepen en beroerden. De machine werd uitgevonden. En deze machine gaat steeds meer werk overnemen van de mens en dus krijgt de mens zeeën van vrije tijd. Zijn inkomen zal daar niet onder lijden. Integendeel, want de machine produceert meer dan de mens en zal steeds nog meer gaan produceren, dus de welvaart neemt al maar toe en de inkomens zullen voortdurend blijven stijgen, of je nu zelf werkt of dat je dat door de machine laat doen. Zelfs volgens een vrij voorzichtige voorspelling van prof. C. A. van den BeLd, directeur van het Centraal Planbureau, zal de Nederlander in het jaar 2000 ruim tweemaal zoveel te verteren hebben als in 1965. Andere arbeidsverhoudingen zullen verhoudingsgewijs minder betekenis krijgen.

Een werkweek van 24 uur ligt in het verschiet en is dan nog maar één-zevende deel van een hele week van 168 uur. De andere 144 uur worden steeds belangrijker voor het leven en de ontplooiing van de mens. De „werkende mens” wordt de „spelende mens”. Misschien zal het zo gaan. Misschien niet. Het blijft natuurlijk altijd maar een voorspelling.

Een andere verschuiving, die ons wordt voorspeld, is nog veel ingrijpender. Het komt er op neer dat zo goed als al het uitvoerend werk door computers of robots of wat voor elektronische apparatuur dan ook zal worden overgenomen. De mens zal er nauwelijks of niet meer aan te pas komen. Er zullen vrijwel alleen nog mensen nodig zijn om leiding te geven aan de apparatuur en om de problemen op te lossen die niet aan de computers mogen worden toevertrouwd.

Die problemen zullen dan zo ingewikkeld zijn en zoveel inzicht vergen, dat maar betrekkelijk weinig mensen ze aankunnen. Die kleine groep zal enorm zwaar worden belast en op de hoogste toeren moeten draaien. En daarnaast zal dan een heel leger van mensen overblijven die men doodeenvoudig nergens meer voor kan gebruiken en die dus helemaal niet zullen werken.

Zo’n ontwikkeling zou een volslagen ommekeer betekenen. Alle bestaande tegenstellingen zouden in het niet verzinken bij het ontstaan van de nieuwe tegenstelling: een kleine groep van knappe koppen, die leiding geven aan de maatschappij en daartegenover de overgrote meerderheid van minder begaafden voor wie er helemaal niets meer te doen valt. Het roept het schrikbeeld op van een samenleving die tot in alle onderdelen wordt bestuurd en geregeerd door een handjevol knappe koppen en waarin verder niemand iets in te brengen heeft. Wie denkt hier niet aan het woord van Paulus: „Want het uiterlijk van deze wereld is bezig te verdwijnen” (1 Cor. 7 : 31).

Een enorm terrein voor nieuwe ontwikkelingen vindt de wetenschap in de mens zelf. Nu al voorspellen sommige medici dat het mogelijk zal worden de gemiddelde leeftijd van de mens te verhogen tot zeker honderd jaar. En er zijn al onderzoekers die met de gedachte spelen van de ontwikkeling van een super-mens, die dan de tegenhanger van de super-machine zou moeten worden. Op medisch-wetenschappelijk terrein worden ontdekkingen gedaan die er op wijzen dat het in de toekomst mogelijk zal worden om de mens zelf te „veredelen”, bijv. door zijn intelligentie te vergroten. Andere experimenten gaan in de richting van het verwekken van kinderen buiten het lichaam van de vrouw. Als dat lukt wordt het mogelijk mensen te „kweken” met vooraf vastgestelde kwaliteiten. In laboratoria. Het is een afschuwelijke gedachte. Maar er is geen reden om uit te roepen, dat zoiets verwerpelijks nooit zal gebeuren. Wanneer iets eenmaal kan — hoe afschrikwekkend ook — vindt bijna altijd wel iemand ergens een voorwendsel om het ook in de praktijk te brengen. En dus dreigt het risico, dat eenmaal in een laboratorium bestellingen van hele reeksen precies eendere super-mensen worden geplaatst. Bijv. voor het beheersen van de supermachines, die uit de hand dreigen te lopen. Zelfs die uit de hand lopende computer is misschien niet eens meer enkel maar fantasie. Tot nu toe hebben wij ons getroost met de gedachte dat een elektronische machine nooit méér zal kunnen doen dan uitwerken wat de mens hem opdraagt. Toekomstkun-digen voorspellen nu echter al de komst van machines die uitvindingen kunnen doen, die van eigen ervaringen en zelfs van de ervaringen van andere machines wijzer kunnen worden, die een zekere mate van scheppingsdrang hebben, die zelf weer een nieuw „geslacht” van nog weer knappere machines kunnen ontwikkelen en die zelfstandig in moeilijke zaken de best denkbare beslissingen kunnen nemen.

De verleiding om de computer ook dat werk te laten doen kan in bepaalde gevallen zo groot worden dat niemand het meer tegenhoudt. De vraag hoe de samenleving er dan zal gaan uitzien leidt tot fantasieën vol schrikbeelden. En dan denken we nog maar niet aan de voorspelling van weer andere deskundigen, dat elektronische apparaten in de toekomst ook gevoelens en emoties kunnen gaan verwerken en er eigen meningen op na zullen houden.

Broeders, het is niet mijn bedoeling door het oproepen van deze toekomstbeelden u vanmorgen schrik aan te jagen. Ik heb alleen even willen trachten te tekenen in wat voor wereld wij leven en wat ons misschien nog te wachten staat. In deze wilde ongeremde voortgang van het menselijk denken en vinden zit iets van een machtige triomf en tegelijk van een bange nachtmerrie. De zenuwen worden tot het allerhoogste gespannen, het levenstempo wordt enorm opgejaagd en onbestemde angstgevoelens maken zich meester van millioenen. Er zijn situaties geschapen die wij innerlijk, geestelijk en zedelijk niet meer aan kunnen, waar we ons niet tegen opgewassen voelen en die ons daarom het benauwende besef geven, dat wij voorthollen naar onbeschrijfelijke verwarring en verwildering.

En toch — het kan niet anders — achter deze onbeschrijfelijke verwarring en verwildering — ligt iets van een nauwelijks verborgen blijdschap. Boven onze ontredderde en dodelijk verschrikte wereld schittert het teken van de Paasmorgen. „Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde”. En zij, dat zijn de gelovigen, hebben hem, de satan en zijn mededuivelen, overwonnen door het bloed van het Lam, waardoor hun zonden verzoend en uitgedelgd zijn en dat zij door het geloof over zich uitgeroepen hebben tot reiniging van hun zonden en zij hebben hem overwonnen door het woord van hun getuigenis, waardoor zij Hem beleden en van Hem getuigd hebben. Daarom is er reden tot grote vreugde.

Tenslotte moeten wij ons nog even bezinnen over de betekenis van al deze dingen voor ons persoonlijk en ons ambtelijk leven. Wat bedoelt Johannes ons hier te zeggen?

Ik dacht, dat hij ons wil plaatsen tussen deze twee dingen: aan de ene kant de angst, die soms kan aanzwellen tot vertwijfeling en aan de andere kant de diepe, onuitsprekelijke blijdschap. Daar zet hij ons neer. Tegelijkertijd wekt hij ons op tot grote waakzaamheid en bedachtzaamheid. We moeten vooral niet denken, dat het vanaf de Paasmorgen gemakkelijker wordt. We zullen meer dan ooit op onze hoede moeten zijn voor de verzoeking. We zullen dagelijks te doen hebben met aanvechtingen van allerlei aard, want de satan zal onvermoeid pogen ons te vangen in zijn web.

De jubelzang, dat het heil en de kracht en het koningschap van onze God verschenen zijn, kan ons soms heel ver en door en door onwerkelijk in de oren klinken. Want deze wereld laat ons er niets van zien, ja, zij ligt op het oog sterker en vaster dan ooit in de greep van de demonen. En er is aan de horizon eigenlijk nog geen streepje licht te zien, nergens vertoont zich het stralende licht van een overwinnende dageraad. Dat alles kan verlammend en verslappend werken en wij doen er wel aan, wanneer wij daartegen ten allen tijde waken. Wij hebben ons voor te bereiden op het allerergste, wij mogen voor het allerver schrikkelijkste geen moment terugdeinzen, maar we zullen ons er klaar bewust van moeten zijn, dat dit alles de noodzakelijke consequentie is van de Paasmorgen en dat, hoe vreemd het ook mag lijken, dit alles de voorbode is van het komende Koninkrijk.

Wij staan nu eenmaal tussen de berg van de hemelvaart en het glorieuze einde, waar God zal zijn alles en in allen. En tussen deze twee bergtoppen ligt de stikdonkere vallei van een bezeten wereld. Daar staat de Kerk, daar staan wij, daar ligt ons levensterrein, daar ligt ook ons arbeidsveld. In het midden van deze ontredderde wereld hebben wij onze diaconale taak te vervullen; hebben wij de gemeenten, waarin Christus ons tot dienst geroepen heeft, op te wekken barmhartigheid te bewijzen aan de naasten.

In ons bevestigingsformulier staat, dat zij, de diakenen, de liefde van Christus mogen zichtbaar maken door in noden en moeilijkheden van onderscheiden aard met raad en daad steun te verlenen. En zij zullen zoeken naar passende wegen en middelen om deze taak op de rechte wijze te vervullen. Daar wil ook deze conferentie dienstbaar aan zijn.

En wie dan boven alles uithoort die jubelzang van de overwinning door het bloed van het Lam, die kan zijn taak aan en behoeft nu niet en in de toekomst niet vervaard te wezen. Want: „Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde”. Na dit openingswoord werd gezongen psalm 118 : 8.

2. Mededelingen van het comité.

Namens het comité deed de secretaris, br.

M. D. Stafleu, enige mededelingen.

Het punt „verkiezing” was niet op het agendum geplaatst.

Wel zijn in 1970 twee comité-leden aftredend. Het comité is echter van mening, dat het aantal leden van acht op zes kan worden teruggebracht.

Aandacht werd bovendien gevraagd voor het feit, dat in 1971 de secretaris aftredend is, in 1972 de penningmeester. Suggesties voor de vervanging van deze functionarissen zouden graag uit de vergadering worden verwacht.

3. Financiën.

De financiën riepen geen vragen op. De diaconieën hebben een overzicht gehad van de ontvangsten en uitgaven 1969. De penningmeester, br. J. H. Duyker, deelde mede dat de stand der financiën het mogelijk maakt in 1970 uit te komen met 9 nummers van Ambtelijk Contact groot 12 pagina’s en 2 nummers groot 20 pagina’s.

4. Referaten betreffende het gemeentediaconaat.

De vergadering zette zich om te luisteren naar een drietal referaten over het gemeentediaconaat. Daar de voorzitter van de conferentie een der referenten was, ging de leiding van de vergadering over naar de voorzitter van het comité, br. K. Geleynse.

5. Discussie

De vergadering ging in zes discussiegroepen uiteen, ter bespreking van het gehoorde. Dit nam alle tijd in beslag tot aan de middagpauze.

Na deze pauze was er een kort overleg met de rapporteurs van deze discussiegroepen, ter voorbereiding van de behandeling der vragen door het aangewezen forum. Dit forum werd gevormd door de drie sprekers van de morgenvergadering, met als voorzitter ds. G. Bilkes te Westzaan.

6. Behandeling der vragen door het forum Na de opening van de middagvergadering met samenzang en gebed nam het forum achter de bestuurstafel plaats. De voorzitter stelde de volgende vragen aan de orde. Het antwoord, kort samengevat, is bij iedere vraag te vinden.

a. Hoe moet men aan met een gezin, dat niet tot de kerk behoort en het blijkt dat er moeilijkheden zijn? Behoort de kerk daar iets aan te doen?

De discussie hierover deed uitkomen, dat te bieden hulp afhankelijk is, deels van het betrokken zijn op het kerkelijk leven, deels van de aard van de bestaande behoefte.

Bestaat er niet meer dan een tijdelijk contact, dan kan volstaan worden met z.g. indirecte hulp. Wijs betrokkenen zo mogelijk de weg om uit de impasse te raken.

Is er een meer blijvend en groeiend contact, als gevolg van evangelisatie-arbeid of aparte leiding Gods, dan staat het geval niet ver van het normale kerkelijke leven af. Met het verlenen van financiële hulp zij men uiterst voorzichtig. De praktijk kent gevallen, waaruit blijkt, dat het alleen om geld te doen is.

Waar wezenlijke nood is, moet naar beste weten in de gegeven situatie worden geholpen. De juiste besteding der gelden is een zaak van beleid, evenzeer als wanneer het leden der gemeente betreft.

b. Hoe wordt gedacht over de ontwikkeling, die er gaande is in de stichtingen, nu van hogerhand wordt gepropageerd om alles in één stichting onder te brengen, een algemene stichting dus.

De discussie maakte duidelijk, dat men algemeen met bedoelde ontwikkeling te maken heeft. De structuren van het maatschappelijke werk zijn aan het veranderen. Met name wordt ook op schaalvergroting aangedrongen, niet alleen gerekend naar de bestuurlijke kant, maar ook naar de zijde van de werkers.

Dit laat niet zonder zorg.

Een territoriale schaalvergroting, die voorziet in een organisatie van één werksoort in een groter gebied is mogelijk zonder dat de „levensbeschouwing” daarbij in het gedrang behoeft te komen.

Hetzelfde geldt van de functionele schaalvergroting, waarbij meerdere werksoorten in één organisatie worden ondergebracht. Moeilijkheden kunnen ontstaan bij de levensbeschouwelijke schaalvergroting, waarbij inter-levensbeschouwelijke instellingen worden samengevoegd.

Kan men de samenvoeging niet houden binnen de kring van de Geref. gezindte of eventueel de protestants christelijke sfeer, dan zoeke men een federatief verband, dat de mogelijkheid biedt naar eigen visie te handelen. Samenvoeging met Humanitas en de R.K. Kerk worde afgewezen.

Deze zaak is bijzonder actueel. Overleg is gaande tussen het ministerie en de organen voor maatschappelijk werk. Een bepaalde overgangstijd is genoemd. Van belang is, dat ons standpunt in bedoelde organen vertolkt wordt. Zij die als lid onzer kerken een bestuursfunctie erin hebben, kunnen hun stem doen horen en hebben hun stem wellicht doen horen.

Deputaten A.D.M.A. zullen op dit punt ongetwijfeld diligent zijn en de bestaande contacten weten te benutten. Anderzijds kunnen zij de diaconieën zoveel mogelijk inlichten en stimuleren.

Ook in de kring van het ontmoetings- en bezinningscentrum (B.O.C.) heeft men reeds aandacht aan deze zaak geschonken. Onze mensen zullen in de praktijk van het maatschappelijk werk actief moeten zijn voor het behoud van het christelijk karakter van dit werk. Temeer omdat vanwege het ministerie is toegezegd, dat bij de uitvoering van de te nemen maatregelen rekening zal worden gehouden met de levensbeschouwelijke achtergronden van vele instellingen en de behoefte aan dienstverlening op basis van de eigen levensbeschouwelijke opvattingen bij de verschillende groeperingen in de bevolking.

c. Hoe kan de gemeente worden opgevoed om haar diaconale roeping te verstaan en die op te volgen?

Bij de beantwoording werd gesteld, dat het er vooral om gaat het ambt der gelovigen zo veel en zo goed mogelijk te doen functioneren. Er is eerder meer dan minder werk voor het gemeentediaconaat te doen. Hier en daar is men drukker dan ooit en heeft men zelfs het aantal diakenen uitgebreid. Voorlichting van de gemeente is nodig om de leden te doen verstaan, dat de dienst der barmhartigheid niet geheel aan de diakenen kan worden overgelaten.

Men zal als lid waar nodig en mogelijk ook zelf moeten handelen en dienen. Wat die voorlichting betreft, is te denken aan de prediking, het huisbezoek, ook het speciale bezoek door de diakenen, uiteenzetting omtrent het diaconaat in ledenvergaderingen (voor de gemeente als geheel of per wijk), voorlichting per brief of via kerkelijke organen, classicaal of plaatselijk. De diakenen moeten er op uit zijn leden in te schakelen voor de dienst der barmhartigheid als geheel en voor het dienstbetoon meer individueel.

Dit is niet eenvoudig, maar het moeilijke ervan mag toch niet tegenhouden. Uiteraard kan het specifieke van het diaconale werk niet aan de gemeente worden overgedragen.

d. Is het gewenst, dat de diaconie afzonderlijk vergadert, ook als er slechts twee of drie diakenen zijn?

Hoe moet verslag in de kerkeraadsvergadering worden uitgebracht?

Speciale bezinning op de zaken van het gemeentediaconaat in de kring van de diaconie, hoe klein ook, verdient alle aanbeveling. Men kan zodoende wat aanhangig is meer voorbereid en concreet ter tafel van de kerkeraad brengen.

Wat het lopende werk betreft kan regelmatig verslag worden uitgebracht in de kerkeraadsvergadering. Dit betreft de globale cijfers van inkomsten en uitgaven. Het ligt voor de hand, dat aparte gevallen van hulpverlening de kerkeraad zullen worden voorgelegd. Deze heeft het recht nadere informatie omtrent de onderdelen van het werk te vragen.

Het houden van diaconale vergaderingen regelt zich naar de omvang van het werk. Wel is het goed een zekere regelmaat te hebben, b.v. eens per 14 dagen of eens per maand.

Vaste punten voor het agendum zijn notulen, financiën, bespreking diaconale zorg en taakverdeling. Stukken, die bij de kerkeraad inkomen en betrekking hebben op het diaconale werk zullen om advies of ter afdoening aan de diaconie worden doorgegeven.

Men doet er goed aan m.b.t. de bespreking van de diaconale zaken in de kerkeraadsvergadering tevoren overleg te plegen met de voorzitter van de kerkeraad. Dan kan men er zeker van zijn, dat de diaconale zaken vooraan op het agendum komen.

Ook schenke men volle aandacht aan de zaken, die behandeling vragen bij de bredere kerkelijke vergaderingen, zoals classis, particuliere synode en generale synode. Ook de afvaardiging naar die vergaderingen hebben alle aandacht.

Ten overvloede wordt aangehaald art. 40 K.O. „De diakenen komen regelmatig samen om onder aanroeping van de Naam des Heren de diaconale aangelegenheden te behandelen. Zij doen verantwoording van hun beleid en beheer aan de kerke-raad.”

e. De verzorging van een invalide kind uit een gezin vraagt opname in een inrichting, of als het kind thuis blijft (zoals de moeder kennelijk wil) zijn thuis speciale voorzieningen nodig, waarvan het verlenen van bijstand afhankelijk wordt gesteld.

Moet de diaconie zich op hetzelfde standpunt plaatsen?

Voorop moet staan wat het beste is voor het kind. Is het een jong kind, dat door opname in een inrichting, behalve goede en noodzakelijke hulp, ook nog onderwijs krijgen kan waarvan het later plezier kan hebben, dan moet hier vóór alles op worden aangedrongen.

Is het kind in sterke mate afhankelijk van de moeder en wordt het welzijn van het kind er door bevorderd, dat het bij de moeder blijft, dan verdient dit alle overweging. Zo nodig kan geholpen worden voor het treffen van de nodige voorzieningen thuis.

Van de ouder(s) mag verwacht worden, dat zij het uiterste doet(n) voor het welzijn van het kind.

De diaconie kan zich niet onttrekken, maar moet betrokkenen met raad en daad terzijde staan.

f. Er is gesproken van diaconaal huisbezoek en van commissies, die wijkge-wijze te werk gaan. Moet dit gezien worden als tegenstelling of als aanvulling?

De diakenen zullen van tijd tot tijd de gezinnen in hun wijk bezoeken om het contact te onderhouden, het bestaan van aparte behoeften te ontdekken en tot de arbeid van het gemeentediaconaat op te wekken.

Men kan echter voor bepaalde vormen van hulpverlening, zoals aan bejaarden, eenzamen of zieken, een commissie inschakelen. Dit biedt juist gemeenteleden de mogelijkheid hun bijdrage in het onderling dienstbetoon te leveren. De opmerking werd nog gemaakt, dat men geen drempelvrees behoeft te hebben. Ongeacht voor welke arbeid men komt, het gaat om het welzijn van de gemeente.

g. Naar aanleiding van een vraag om meer voorlichting ten behoeve van de diaconieën door deputaten A.D.M. A. deelde de voorzitter van deputaten, ds. K. Boersma, mede dat een handleiding of handboek in bewerking is. De uitgave hiervan komt aan de behoefte om meerdere voorlichting tegemoet.

Helaas ontbrak de tijd om alle uit de discussie-groepen opgekomen vragen te bespreken.

De voorzitter van het forum sloot de bespreking af met nog eens te wijzen op het grote belang van bezinning en discussie. De vele vragen bewijzen, dat de werkwijze van de conferentie zoals vandaag gevolgd, zinvol is.

Het conferentiewerk behoudt z’n betekenis. In de loop der jaren zijn tal van onder-weipen besproken. Het geheel der gedrukte handelingen biedt zeer waardevol materiaal. Wat in deze conferentie naar voren is gebracht heeft duidelijk aangetoond, dat het diaconale werk veel omvat. Waar komt de idee vandaan, dat de taak van de diaconie gereduceerd is tot vrijwel nihil? Wie zijn taak goed ziet, heeft handenvol werk. Ook aan de opbouw van het gemeentediaconaat is nog veel te doen. Dit werk vraagt tijd en dus geduld.

Het is te begrijpen, dat om meer voorlichting wordt gevraagd. De beschikbare vormen voor publikatie dienen ten volle benut te worden.

Moge het conferentiewerk ook in de toekomst een goede hulp zijn en een sterke stimulans voor de vervulling van de diaconale taak.

Zegene God alle arbeid.

7. Sluiting

De voorzitter van het comité, br. K. Geleynse, sprak een slotwoord. Sprekers, leden en voorzitter van het forum werd dank gezegd voor hun werk. Er werd op gewezen, dat in Ambtelijk Contact een resumé van de bespreking zou worden gegeven.

Erkentelijkheid werd uitgesproken aan het adres van de aftredende br. C. Drieënhui-zen te ’s-Gravenhage, die veel gedaan heeft als lid van het comité en als voorzitter van de diakenenconferentie. Helaas was hij niet in staat de conferentie mee te maken.

Spreker drong er bij de diakenen op aan om zich goed waar te maken in de kerkeraad. Er is voor de afvaardiging van de diakenen naar classis, particuliere synode en generale synode nogal gevochten. De diaconale inbreng is echter nog niet zo groot.

Hier moet meer over gesproken worden in de kerkeraadsvergaderingen. Ook bij de keuze van afgevaardigden moet men zich de betekenis daarvan goed bewust zijn.

Het diakenambt is een prachtig ambt. Getuige het voorbeeld van Filippus, een van de zeven uit Handel. 6. Zij zijn geroepen om de leemten op te vullen, die de ouderlingen moeten laten.

Wat een rijk contact had Filippus met de kamerling. Hij predikte hem Jezus. De diaken-evangelist in actie.

Het eind was: de kamerling zag hem niet meer, want hij reisde zijn weg met blijdschap. Filippus werd ergens anders ingezet. Laten wij zo allen in ons ambtelijk werk gedreven worden door de liefde voor en tot Christus.

Schriftlezing: 1 Timotheus 6 : 11–16.

Dankgebed.

Samenzang: psalm 135 : 1 en 12.

Hiermede kreeg de landelijke diakenenconferentie 1970 z’n besluit.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1970

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

Landelijke diakenenconferentie 1970

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1970

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's