Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Groet of zegen? 3.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Groet of zegen? 3.

Gezegend in de naam van de Drieënige God

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hiervoor merkten wij nog op n.a.v. Donner’s verklaring van de Psalmen, dat de Kerk van alle eeuwen met het Votum belijdt: de Eenswezensheid van de drie Goddelijke Personen.

Zowel bij de aanvang van de Dienst des Woords, als bij het einde van de bediening des Woords belijdt de gemeente de volle zegenwens van de Drieënige God. Alle zegen voor de mens, die niets dan de vloek verdiend heeft, vloeit voort uit de Middelaarsgenade des Heeren Jezus Christus. (Dr. E.C. Gravemeijer). Dit komt tot uiting zowel bij de aanhef der apostolische brieven als bij het slot van deze brieven.

Petrus bidt de gemeente toe in 1 Petr. 1:2: „Den uitverkorenen naar de voorkennis Gods des Vaders, in de heiligmaker des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus; genade en vrede zij u vermenigvuldigd”. Daarmede begint hij zijn brief.

De Vader is door Zijn vrije liefde en eeuwige verkiezing de bron van alle heil; de Zoon door Zijn offerande de bewerker der reinigmaking van de zonden; de Heilige Geest de overbrenger, toepasser en mededeler hiervan en de voortbrenger van het nieuwe leven in heiligheid voor God.

Desgelijks geeft Johannes getuigenis van de Drieëenheid Gods, Openb. 1:4, 5, wat de meest uitvoerige en uitgebreide zegengroet is en daarom ook in de christelijke liturgie is opgenomen.

Ook hierin smeekt Johannes de zegen af voor de gemeenten in Azië, namelijk genade en vrede, van Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed.

Op welke grond kunnen wij dan deze en meerdere teksten uit het begin of de aanhef der apostolische brieven aanmerken als „een groet zonder meer”?

Stemt niet de bekende apostolische zegen uit 2 Cor. 13:13 volledig overeen met de hiervoor genoemde teksten? Vanwaar dan het onderscheid tussen groet en zegen?

De slotzegen uit 2 Cor. luidt: „De genade des Heeren Jezus Christus en de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen. Amen”.

De beoordeling van groet of zegen kan toch niet gemaakt worden naar gelang deze in het begin of aan het einde van de apostolische brief staat? Het gaat toch om de inhoud?

Het slot van b.v. Filipp. 4:20-23, bevat zowel een groet als zegenbede, zie b.v. ook 1 Kor. 16:21-24 en Ef. 6:23, 24.

Vanzelfsprekend vereist e.e.a. nadere uitwerking, we willen er alleen maar mee zeggen dat op grond van de Schrift er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de aanhef en het slot van Paulus brieven, dat men het begin slechts als een „groet” bestempelt en het slot als een „zegen”.

Dat bij de aanvang slechts één hand hoeft opgeheven te worden en aan het einde twee handen als zegenend gebaar.

Laten we ook in dit opzicht het pand bewaren en de band niet onnodig rekken vanwege ongewenste vernieuwingen.

Wij besluiten met nog een citaat uit de Reformatie van 17.3.1979 van Ds. F. Mul:

„Wanneer dus bij de aanvang van de dienst de zegen opgelegd wordt, komt meteen heel de dienst in dat „klimaat” te staan. En dat is toch ook de bedoeling? We belijden het toch (en we willen tegenover allerlei verwereldlijking de waarde van de kerkdiensten hoog houden), dat de zegen, dat de vrede en de genade van God komt in de kerkdienst? Heel de kerkdienst staat in het teken van de zegen, van de genade en de vrede, die de HEERE schenkt! Dat is de klem van de prediking vooral. Zo gaat God, wat Hij bij de aanvangszegen, zeg dan maar de groetzegen (maar dan de nadruk op zegen!) belooft, in heel de eredienst meteen waar maken!

Zo kan ik ook „uit de voeten” met het „zegenelement” dat ligt in de aanvangswoorden van Paulus’ brieven; en met de „groet” van Christus in de discipelenkring: Vrede zij u, en met de groetenis van de zeven gemeenten in de Openbaring van Johannes. De groet van Jezus aan Zijn discipelen op de eerste opstandingsdag (voor een moment) moet haastig worden de permanente zegen van de hemelvaart. En vanuit de zegen van de hemelvaart van Christus krijgt het zegenelement in Paulus’ brieven en in de Openbaring van Johannes een bijzonder accent. En zo kunnen deze formules gebruikt worden in onze eredienst om daarmee ambtelijk de zegen van de Heere op de gemeente te leggen. Dan komt ook tot zijn recht het element van de verantwoordelijkheid van de kerkmensen, de kerkgangers. De zegen wordt alleen genoten door geloof van onze kant. Zonder geloof wordt de zegen tot een oordeel.

Dat temeer geeft de ernst aan van elke kerkdienst. Omdat de zegen Gods ambtelijk op de gemeente is gelegd, daarom klemt de eis van de Heere: waar is uw geloof? Niet pas als ge naar huis gaat, maar direct al in de kerk! „De rechterstoelen staan hier binnen”. En dan is de slotzegen eveneens een bevestiging van de zegen van Christus, die permanent aanwezig is. Zo krijgt de zegen van Num. 6 een Christologische verdieping bij de hemelvaart van Christus voor de kerk des Heeren. En de formule van Paulus uit 2 Cor. 13 heeft dan als zegenspreuk in de eredienst dezelfde kracht. Die slotzegen geeft aan dat de zegen van God blijft doorgaan in ons leven van elke dag; en roept temeer op om deze verantwoordelijkheid te beleven, en goed te beseffen dat zonder geloof niet alleen de preek van de zondag tot een oordeel wordt, maar dat alle gaven van God dan eenmaal tegen ons zullen getuigen.

Wanneer we het zo mogen zien (en we doen dat vrijmoedig), dan is er geen enkel bezwaar dat ook bij de aanvang van de dienst de Dienaar de beide handen opheft onder het uitspreken van de zegen. Integendeel: we achten dat een juist gebaar. Trouwens, we vragen ons af welke zin de onderscheiding heeft van het opheffen van één hand en twee handen. Wanneer een Dienaar van oordeel is dat hij bij het uitspreken van de zegen met het opheffen van één hand meent te kunnen volstaan, wie zou hem daarover lastig vallen? Is het „opleggen” van de zegen in de Naam des Heeren beter „geslaagd” bij twee handen dan één hand? Maar: als de aanvangszegen eigenlijk geen zegen zou zijn, doch slechts een groet, dan kan het opheffen van de hand evengoed vervallen. In ieder geval; het zal duidelijk zijn wat ons standpunt is: zowel de aanvang als het slot van de eredienst staat in het teken van de zegen van de HEERE: en het zegenend gebaar van de opheffing der handen achten we juist te zijn, ook bij de aanvang.

We zijn van oordeel dat ook hierin uitkomt iets van de meerdere rijkdom van de nieuwtestamentische eredienst boven de oudtestamentische dienst.”

Dit is het einde van het citaat van Ds. Mul.

Door ruimtegebrek kon dit gedeelte niet eerder geplaatst worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 december 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Groet of zegen? 3.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 december 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's