Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar de Catechisatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar de Catechisatie

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

74.

Het Genadeverbond (slot)

We menen, dat veelal onze „oudvaders”, de mannen van de Na-reformatie, toch niet altijd goed zijn begrepen ten opzichte van hun verbondsbeschouwing. Men heeft het vragenboekje van vader Hellenbroek terzijde gelegd, omdat hij leerde, dat het verbond der genade is opgericht alleen met de uitverkorenen. Inderdaad stelt hij zo zijn antwoord.

Toch laat hij aan de andere zijde duidelijk uitkomen, dat het genadeverbond is opgericht: terstond na de val. Dit is dus met Adam (materieel) en met Abraham (formeel).

Het begrip „opgericht” zien Hellenbroek e.a. als de volle verwezenlijking van het verbond, de deelachtigmaking van de beloften. En deze geldt inderdaad alleen de uitverkorenen, want die worden begiftigd met het zaligmakend geloof, waardoor zij het verbond inwilligen.

Anderzijds spreekt deze oudvader en met hem vele anderen ook van de „zondaar” en van een AANBIEDING van het verbond der genade met zijn beloften.

Op de vraag: hoe gaat de zondaar over in dit verbond? antwoordt Hellenbroek: „God nadert eerst tot hem als Hij de zondaar vriendelijk nodigt en bidt, 2 Kor. 5 : 20: met veel ernst en oprechtheid, Ezech. 33 : 11: en al zijn zwarigheden oplost, Jes. 55 : 2”.

Na dit antwoord komt hij bij de „deelachtigmaking” of de „inwilliging” van het verbond. „Ik trok ze met mensenzelen, met touwen der liefde”, Hosea 11 : 4.

Brakel onderscheidt in zijn „Redelijke Godsdienst”, deel 1, blz. 364, vier dingen: 1. De aanbieding Gods aan de zondaar om hem in een verbond op te nemen. 2. De aanlokking door het aanbieden van vele voordelige voorwaarden (met voorwaarden bedoelt hij de beloften). 3. De toestemming en de aanneming van die aanbieding. 4. Het recht, dat de bondgenoot uit kracht van dit opgerichte verbond verkrijgt om die goederen, van God beloofd, waartoe hij nu gerechtigd is, door het gebed in het geloof te verzoeken.

Brakel spreekt ook van een „uitwendig inlaten in het verbond”. „Daar is dan wel een uitwendige inlating in het verbond der genade, maar geen uitwendig verbond”, blz. 378.

Met dit „uitwendig inlaten” bedoelt Brakel duidelijk, dat men uiterlijk als een „kind des koninkrijks” in het verbond kan verkeren en toch. zoals Gods Woord zegt, als „kind des koninkrijks” kan buitengeworpen worden. Matth. 8 : 12.

Deze uiterlijke relatie aan de zijde van de zondaar stelt dan ook een zeer grote verantwoordelijkheid, waarop ook onze vaderen wijzen. En dan citeren we weer Brakel. Hij schrijft op blz. 381 :

„Het verbond der genade is een onbegrijpelijke genade en weldaad Gods; als God dat iemand aanbiedt, dan is het de uiterste goddeloosheid dat te versmaden, zodat een ieder, die het Evangelie verkondigd wordt, verplicht is dat met een grote graagheid met al zijn hart aan te nemen en zich in het verbond in te laten. Dies is het moeten ingaan geen bewijs, dat er een uiterlijk verbond is. Goddelozen, verplicht wordende in het verbond in te gaan, mochten niet goddeloos blijven, want de belofte van dit verbond was ook heiligmaking. Hiertoe moesten ze lust hebben, en de lust tot heiligmaking moest hen bewegen om in te gaan. Als iemand dan goddeloos bleef, dat was een blijk, dat hij niet in waarheid met God handelde, gelijk hij verplicht was te doen, maar dat hij alleen uitwendig in de vertoning voor de mensen inging, en dat hij geen waar bondgenoot was”.

Hoe ruim onze vaderen waren in de aanbieding en nodiging tot inwilliging van het verbond, blijkt ook uit Brakels verhandeling hierover. Nadat hij veertien artikelen heeft opgenoemd om de voortreffelijkheid en de waarde van het verbond der genade te laten zien, besluit hij deze veertien zaken met de volgende ontroerende woorden:

„Neemt deze veertien artikelen eens bij elkander en overlegt of er een artikel is, hetwelk u niet aanstaat, en hetwelk gij er uit wilt hebben; bedenkt of er niet iets is, dat gij er nog bij begeerdet en gij zult bevinden, dat het volmaakt en heerlijker is dan alle mensen tegelijk verzonnen zouden hebben of zouden hebben durven eisen. Is het niet genoeg bevrijd te zijn van alle kwaad, waaronder men ligt en alle zaligheid tot in eeuwigheid te genieten? Is het niet genoeg om uw ziel met een volle toestemming te doen besluiten dit verbond met God aan te gaan? Wat dunkt u, is hij niet van zinnen beroofd, die zulk een verbond, op zulke voorwaarden, en dat met God, niet wil aangaan? Of God moest wederom van de mens onaannemelijke voorwaarden eisen”.

Ten slotte willen we nog luisteren naar wat Ralph Erskine schrijft in zijn „Dc zwangere belofte en haar vrucht”:

„Vraag. Ja maar, zult gij mogelijk zeggen, indien de volstrekte belofte aan ons allen voorgesteld wordt, hoe kan dat dan zijn, wanneer zij in ons allen niet vervuld wordt?

Antwoord. Iemand kan ons zijn woord en belofte geven en nochtans, wanneer wij zijn woord niet willen aannemen en geen gebruik maken van zijn belofte, zo kunnen wij geen vrucht daarvan hebben, ofschoon nochtans zijn woord waar is. Alzo is het ook hiermede gelegen. God stelt aan ons, in de uitwendige bedeling van het Evangelie, Zijn belofte en Zijn Woord van genade voor. Wanneer wij nu Zijn Woord niet aannemen, zo verhindert dat daarom niet, dat Zijn Woord waar is, ofschoon de waarheid ervan niet tot ons voordeel zal zijn, omdat wij Zijn Woord niet aannemen, Zijn belofte niet geloven, noch Zijn getuigenis bevestigen. Er is een groot onderscheid tussen het ongeloof van een gelovige en tussen het ongeloof van een ongelovige. Het ongeloof van een gelovige doet hem groot kwaad en ofschoon het de belofte Gods niet krachteloos maakt, zo brengt het hem evenwel veel onheil toe. Maar het ongeloof van een ongelovige, zo hij daarin leeft en sterft, is de eigenlijke oorzaak van zijn uiterst verderf. Toch stelt het ook de belofte Gods niet krachteloos, doch Zijn waarheid in de belofte doet ons geen nut, dan alleen in de weg des geloofs. De belofte is de beste verzekering voor de hemel en de zaligheid. Maar die deze verzekering weigert en haar niet wil aannemen, voor die zal zij de verdoemenis verzwaren; want „die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden”. Mark. 16 : 16. Maar zij, die de belofte omhelzen door het geloof der werking Gods, en die haar voor hun enige zekerheid aannemen, die zullen Hem getrouw bevinden om ieder woord der belofte aan hen te vervullen”, (blz. 30).

En verder op blz. 31 :

„Wanneer gij iemand een schuldbekentenis voor een zekere som gelds aanbood en hij die weigerde, dan zijt gij door die schuldbekentenis niet verbonden om hem de inhoud daarvan te geven. Zo hij die schuldbekentenis aanneemt, dan verbindt gij uzelf; maar verwerpt hij die, dan zijt gij vrij en gij kunt niet beschuldigd worden van ontrouw aan uw belofte. Alzo is het ook hiermede gelegen. Zo gij waarlijk God op Zijn Woord gelooft, dan is Hij door Zijn eigen belofte verbonden om u alles te geven; want dan hebt gij, gelovende, het eeuwige leven. Maar zo gij Gods belofte of Zijn getuigenis niet wilt aannemen en deze door ongeloof verwerpt, zeggende: dat het in kracht geen zekerheid genoeg is tot uw zaligheid en het eeuwige leven, dan maakt gij Hem tot een leugenaar, Zijn Woord tot een leugen en Zijn belofte tot een onwaarheid. In dat geval, zo gij daarin leeft en sterft, is Hij zó ver van de verbintenis om u de zegeningen van Zijn belofte te geven, dat Hij, integendeel, verbonden is om al Zijn bedreigingen aan u uit te voeren, want „hij, die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden”.

Tot zover de citaten.

Beware de Heere ons voor „onderschatting” van het verbond, want dit berooft God van Zijn eer en ze is zulk een krenking van Zijn goedheid. En dan is de verbondswraak zo ontzettend. „Het zal Tyrus en Sidon verdragelijker zijn in de dag des oordeels dan u”. Matth. 11 : 22.

Maar beware de Heere ons ook voor de zo gevaarlijke „OVERschatting” van het verbond. waardoor men het genadeverbond maakt tot een verkapt WERKVERBOND en bij de verantwoordelijkheid van de bondeling zo ver gaat, dat men het „geloven” en „aannemen” geheel legt in de hand van de mens zelf. Hoevelen worden in onze dagen door onderwijs en prediking aldus misleid!

Urk

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 mei 1970

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Naar de Catechisatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 mei 1970

Bewaar het pand | 4 Pagina's