Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevrouw N.N. te N.,

U hebt me doen weten wat u tot uw vraag gebracht heeft. Het was geen vraag eigenlijk van uzelf, zoals u mij hebt doen weten. Maar een gesprek met anderen heeft u tot uw vraag gebracht. In dat gesprek werd de opmerking gemaakt dat de oudvaders toch zo ruim zijn in het voorstellen van de weg der zaligheid. Blijkbaar kon men zich heel goed daarin vinden, want dan zag men zich er ook in plaats van buiten gesloten, veel meer ingesloten. U hebt me doen weten dat dit bij u zo niet is. Van Jane Welleman hebt u ook onlangs nog gelezen, dat hoe meer ze ervan zag, hoe meer zij in het gemis kwam. Maar u spreekt nu nogal eens mensen die wel wat beleefd hebben, maar ze schijnen geen gemis te kennen. U kunt daar echter niet jaloers op worden. Maar anderen hebt u wel horen spreken waarbij u dacht: die hebben iets wat ik niet heb. Aan het eind van uw schrijven wenst u mij sterkte toe gelijk mijn dagen.

Het is eigenlijk steeds maar weer hetzelfde onderwerp waarover ik heb te schrijven. En dat behoeft ons niet te verwonderen, want we reizen allen op dood en eeuwigheid aan. Het belangrijkste voor ons allen moet zijn om de enige troost deelachtig te mogen worden, die onmisbaar is in leven en in sterven. Daartoe heeft de Heere me ook zovele jaren in het werk der bediening gesteld, opdat ik dit als het voornaamste mijn hoorders altijd zal voorhouden. Uw vraag heeft me dan ook weer doen denken aan wat de Heere Jezus als de grote Leraar ter gerechtigheid altijd de schare voorgehouden heeft. En daarom zou ik nu ook iets willen schrijven over wat Hij gezegd heeft en wat we beschreven vinden in Mattheüs 7 : 13 en 14, waar we lezen: "Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan. Want de poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven vinden." Men heeft het in het gesprek met u over de oudvaders gehad, die ik nu ook wel graag aan het woord wil laten, want er zijn nogal wat preken van de oude schrijvers over die woorden door Christus gesproken, te vinden. Maar we behoeven er niet aan te twijfelen dat niemand ooit het Evangelie op zulk een rechte wijze verkondigd heeft als Christus Zelf Hij heeft dan toch wel een allervolmaaktste voorbeeld ervan gegeven hoe de prediking dient te zijn. De schriftgeleerden en wetgeleerden in Zijn dagen waren met al hun Schriftkennis blinde leidslieden der blinden. Ze verkondigden het volk een weg der eigengerechtigheid als de weg tot de zaligheid. Maar Christus heeft duidelijk op Zichzelf gewezen als de enige Weg tot het leven. Hij heeft gesproken in de door mij nu aangehaalde woorden van een poort en een weg. Van het Koninkrijk der hemelen wordt vele malen als een huis en een stad gesproken. Tot dit huis en tot deze stad is alleen toegang te vinden door een enge poort. Daarom sprak Jezus: "Gaat in door de enge poort." Die poort is niet anders dan Christus Zelf en Zijn volkomen gerechtigheid. Er is ook een weg die tot die poort leidt. Dit is de weg van de waarachtige bekering, van het zaligmakende geloof en van een evangelische heiligmaking. Allereerst wordt echter over een poort gesproken. In een poort is een deur waardoor men binnengaat. In Joh. 10 heeft Christus op Zichzelf als de Deur gewezen. Daar horen we Hem zeggen: "Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden."

Door de poorten vond men oudtijds alleen maar toegang tot een stad, zodat wanneer iemand over de muur of over een gracht zocht binnen te komen, voor een dief, voor een moordenaar, verrader of vijand kon worden gehouden. Welnu, al de­ genen die buiten de poort van Christus' gerechtigheid zoeken in te gaan door hun eigengerechtigheid, zullen jammerlijk bedrogen uitkomen, daar zij missen het bruiloftskleed van Christus' gerechtigheid. De Koning zal dan tot Zijn dienaren zeggen: "Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden."

Daarom heeft Jezus ook met zoveel ernst gezegd: "Gaat in door de enge poort." Buiten Jezus is het ware leven en de zaligheid voor de ziel niet te vinden. Als Hij van Zichzelf spreekt als een enge poort, dan heeft ons dat veel te zeggen. Een enge poort loopt niet zo licht in het oog. Christus is ook verborgen voor het oog der wereld, ja voor elk natuurlijk mens die het geestelijk leven mist. Grote mensen met veel ballast kunnen ook niet door deze Poort. De Poort waarover de tekst spreekt, is zo eng dat men er ook niet door zal kunnen gaan met de klederen van zijn eigengerechtigheid. Christus heeft gezegd: "Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan." De Heere zal Zijn hand tot de kleinen wenden. Dat alleen een naakte zondaar door die Poort kan gaan, leert Gods Woord ons duidelijk genoeg. De apostel begeerde geheel en al in Christus gevonden te worden. Een enge poort nu wordt door niet velen gezocht. Men ziet die eigenlijk met verachting aan. Er is geen luister of sieraad aan. En wie van nature ziet er nu schoonheid en heerlijkheid in Christus? En zullen we ingaan door deze enge Poort, dan zullen we ook de smaadheid van Christus moeten dragen. Wie begeert er nu door zo'n poort in te gaan?

Maar Christus heeft toch met zoveel nadruk gezegd: "Gaat in door de enge poort." Dat is wat anders dan er slechts bij stil te staan en erover te spreken. Het ingaan wijst ons op de noodzakelijkheid van met die Persoon des Middelaars verenigd te worden. We zullen aan Hem en Zijn gerechtigheid deel moeten krijgen. Maar daartoe is het onwederstandelijk werk des Geestes nodig. Dat werk dat ons wederbaart en Christus door een waarachtig geloof inlijft. We kunnen dus van dat werk des Heiligen Geestes ook spreken als een enge poort waardoor we ingaan. Zo is er dus al een enge poort aan het begin van de weg.

De Farizeeërs achtten het niet noodzakelijk om door zo'n enge poort in te gaan. Nicodémus wist als een overste der Joden niet wat wedergeboorte was. Maar buiten deze poort komt men ook niet op de smalle of nauwe weg die ten leven leidt. Maar die nauwe weg wordt niet door de mens begeerd, zomin als de enge poort. Een krachtdadig werk van Gods genade is ons nodig om ons op de nauwe weg te brengen. Dat is een zaligmakend werk. Er is zoveel wat daarbuiten omgaat. Velen zien een historisch geloof voor het zaligmakend geloof aan. Anderen hebben niet meer dan een algemene verlichting. Maar met een algemene overtuiging blijft men liggen in de geestelijke doodstaat. Men blijft daarmee buiten Christus en alzo kent men dat nieuwe leven niet dat men alleen door de geloofsinplanting in Christus deelachtig wordt. Men blijft dan ook vreemd van dat ontdekkend werk van Gods Geest, want alleen door een inwendige vernieuwing zal men daar geen vreemdeling van blijven. Het ontdekkend werk des Geestes zal ons buiten Christus alles doen verliezen, opdat men door deze Poort zal ingaan.

Maar nu zegt Christus ook nog dat er weinigen zijn die deze Poort en weg vinden. De oude schrijvers wijzen in de verklaring van deze woorden ons daar ook maar onomwonden op. Er zijn nogal wat oude verklaringen over deze woorden te vinden. We denken aan het boek van Mobachius over de staat van een uitverkorene, zo voor, als bijzonder onder en na zijn bekering. Comrie schrijft in zijn preken nog wel eens over de geleerde Mobachius. Welnu, Mobachius heeft in dat zeldzame werk wel twee preken over deze tekst. En hij toont het daarin met de Schrift aan, dat er altijd maar weinigen zijn die deze Poort en weg vinden. Bij het omkomen van de eerste wereld werd alleen het gezin van Noach maar behouden, waar dan toch ook nog een Cham onder was. En in Sodom en Gomorra waren ook geen tien rechtvaardigen te vinden. En Israël was ook maar een klein volk in vergelijking met de heidenen. En dan was het ook nog niet alles Israël wat de naam van Israël droeg. En klein

was ook het getal der ware vromen tijdens Christus' omwandehng op aarde. En Jezus heeft ook nog gezegd: "Als de Zoon des mensen komen zal, zal Hij ook geloof vinden op de aarde? "

Ik heb nu Mobachius aangehaald. Ook Sheppard heeft in zijn boek over de ware bekering een preek over deze woorden. Hij schrijft daarin, dat er een weg van verwaandheid is, als de mensen hun zonden gezien hebbende, zeer licht Gods genade aangrijpen, en nemen de vertroosting aan eer zij hun aangeboden wordt. Verder heeft ook Hellenbroek een verklaring over deze tekst, alsook Alardin en Barueth en Justus Vermeer.

U hebt me doen weten waarom u mij uw vraag gesteld hebt. Het gesprek dat u met anderen had, die door zo'n ruime voorstelling van de weg der zaligheid zoals ze die bij de oude schrijvers vonden, zich zo daarin meegenomen zagen, heeft u wat te denken gegeven. En inderdaad, de oude schrijvers hebben de weg der zaligheid zeer ruim voorgesteld. Ik hoop dat ook te mogen doen, maar dan ook net als zij, op een rechte wijze. Dan laat ik toch maar weer eens even Mobachius aan het woord.

Hij zegt zo: "Doch wat helpt een poort, zo men niet door dezelve ingaat? In het natuurlijke is het niet genoeg, dat een poort voor een stad of huis openstaat en dat men ze blotelijk aanziet en daarvoor staan blijft. Men zal door dezelve moeten ingaan.

Dus is het in het geestelijke ook niet genoeg, dat men weet en gelooft dat Jezus alleen de rechte Poort tot de stad des hemels is, en dus dat door Jezus de zaligheid weder openstaat voor heilbegerigen en dat Hij voor dezulken de weg ten leven wederom gebaand en genaakbaar heeft gemaakt, en dat men zulks uiterlijk toestemt en zich daarop verlaat. O neen! zover komen nogal veel mensen, dat zij weten en geloven dat er een Jezus is en dat Hij alleen de Weg ten leven is, zodat niemand tot de Vader kan komen dan door Hem. En dat zij zich voorts op Hem en Zijn verdiensten verlaten en daarop valselijk vertrouwen, even alsof dat uiterlijk en letterlijk kennen van Jezus en dat bloot historisch geloven dat Hij de Zaligmaker is en daarop een gebouwd vertrouwen, de ganse zaak kwam uit te maken. O! hoevelen zijn er niet van dezulken met een ingebeelde Christus, en dus met een ingebeelde hemel al naar de hel gegaan! Hoevelen, die dus menen in te gaan, en echter niet zullen kunnen ingaan! Jezus zegt niet: staat stil voor de enge poort, tracht ze te kennen, beschouwt ze, spreekt daarvan, maar het is: Gaat in door de enge poort, willende zo, dat men ook dadelijk tot Hem moet komen, zich tot Hem wenden, van Hem gebruik maken, met Hem in onderhandeling treden en met Hem verenigd worden en dadelijk gemeenschap oefenen op die wijze, als we nu straks nader bij de stukken hopen aan te tonen, waarin dit ingaan in en door Jezus, als de enge poort, al bestaat, en wat daartoe al behoort, opdat niemand zich met een blote kennis, toestemming en historisch geloof der gemelde waarheden gerust moge stellen en het blijke dat er al vrij wat meer dan even dit toe vereist wordt om zalig te worden."

Mobachius gaat dus aantonen wat het is om door die poort in te gaan. Hij wijst er dan eerst op "dat de mens van nature daartoe dodelijk onmachtig is en even onwillig, ja geheel blind en onkundig nopens de juiste wijze, zoals dit ingaan door Jezus als de enge Poort, in de ziel toegaat. Hij moet eerst van Jezus Zelf krachtdadig getrokken worden. Joh. 6 : 44. Hij moet hem eerst ogen geven om te zien en voeten geven om te gaan, anders zal de zondaar nooit tot Jezus komen."

Ik kan nu maar even de voornaamste dingen aanstippen die door deze schrijver worden genoemd als noodzakelijk om door deze Poort in te gaan. Hij schrijft even verder: "Als de Heere de zondaar nu een levendig gezicht geeft van dat men nog buiten deze Poort Christus is, o, dat zag hij tevoren niet. Nee, hij meende reeds binnen deze poort en zo in een behouden haven te zijn en dat hij deel aan Jezus had. Tevoren meende hij, dat zo hij niet zalig zou worden, niemand zalig zou worden, en nu zou hij zich graag voor de grootste der zondaren uitroepen. Als hij tevoren wellicht dacht op Jezus' verdiensten te steunen en zich op zijn Remonstrants zulke ruime, en algemene begrippen van de zaligheid en van een algemene genade zijn praktijk maakte, daar leert hij nu prijs stellen op vrije genade, want hij ziet dat hij zich wat ingebeeld heeft en wat heeft laten wijs maken van satan en zijn verdorven hart. De zondaar wordt door Jezus' Geest bereid om door Hem als de enge Poort in te gaan ten leven, als hij daarbij nu ter enerzijde ziet het gevaar zijner ziel, in welke hij steekt, zolang hij buiten deze Poort blijft, en ten andere zijde nu mag zien de schoonheid, heerlijkheid en noodzakelijkheid van deze Poort. O, zulk een merkt zich aan als weggeworpen op het vlakke des velds, vertreden in zijn bloed, rondom van vijanden, van moordenaars en allerlei verscheurend gedierte omringd. Hij staat buiten de Poort. Zo moet hij sterven en voor eeuwig omkomen.”

Mobachius gaat dan verder verklaren hoe er een ingang komt door die Poort. Dan verheffen zich die poorten en eeuwige deuren voor de ziel, zodat de Koning der ere daardoor zal ingaan. Hieruit ontstaat verwondering, dat men tot zo'n groot voorrecht verwaardigd is. De enge Poort schijnt nu voor de ziel de ruime hemel zelf te zijn, zodat de ziel met Jakob mag uitroepen: "Dit is een huis Gods, dit is de Poort des hemels." Ik zou de gehele preek van Mobachius wel neer willen schrijven, maar wil ten laatste als antwoord op uw vraag het volgende uit die preek er nog even aan toevoegen: "Denkt dan niet langer, alsof het er ook niet op aankomt, dat men van zo een gehele verandering ondergaan te hebben, weet te spreken, en dat men, al weet men juist van die dingen niet en al weet men daarvan juist zo geen rekenschap te geven als wel anderen kunnen doen, dat men echter de zaak nog wel kan bezitten. O, dit zijn dodelijke bedriegerijen, die u de satan, de wereld en uw eigen hart wijs maken."

Er is over dit onderwerp dus nog wel heel wat te schrijven. De rechte prediking wijst ons enerzijds op een onmogelijkheid en anderzijds op een noodzakelijkheid. Dit zou ons in de engte moeten brengen. Maar dit is een prediking die men over het algemeen niet begeert. Die prediking is voor velen te weinig evangelisch. We zijn toch nog in het leven en het kan toch nog? Zo weet men zichzelf en anderen af te vragen. Ja juist, zolang we op de brede weg zijn, kan het nog. We verraden met al zulk geredeneer onszelf wel. De weg is voor ons zo smal en nauw nog niet. Geen wonder, want we zijn nog op de brede weg.

Het moet voor ons eens niet meer kunnen. God brengt de mens in de onmogelijkheid. En dan kan men niet achter zijn onmacht wegschuilen. Dat is altijd dezelfde beschuldiging die men tegen de rechte prediking inbrengt, dat men zich achter zijn onmacht verschuilt. En zeker, dat zullen velen wel onder die prediking doen, maar daarmede betoont men ook nog op de brede weg te zijn. Degenen die op de nauwe weg gebracht worden, worden met hun onmacht niet met rust gelaten. De noodzakelijkheid gaat op de ziel drukken. God eist ook rechtvaardig wat er niet is en wat de mens niet doen kan. Dan wordt het een verloren zaak. Maar voor een verlorene is er nu juist behoudenis. Die in de enge poort komen, zullen zeker tot de zaligheid komen. Waar alles van de mens wegvalt, wordt de ruimte in de engte ontsloten. Voor zo'n verlorene is die dierbare Persoon des Middelaars in de wereld gekomen.

De inhoud van het zuivere Evangelie wordt over het algemeen maar niet recht verstaan. Maar hoe ouder ik word en hoe nauwer de weg wordt, ook onder alles wat het betreden van die weg met zich medebrengt, hoe meer ruimte dat ik ga zien in die enge Poort en in die nauwe weg. Waarom? Wel, omdat ik steeds meer ga zien dat als er in het zaligworden nog iets van mij bij moest komen, dat het dan voor eeuwig kwijt was. We worden met die uitspraak van Christus ook aan het einde van de weg geplaatst. Velen gaan in, maar dan in het eeuwig verderf, door een wijde poort. Ze sterven heel gemakkelijk in het geloof dat Jezus hun Zaligmaker is, maar ze hebben Hem als hun Zaligmaker nooit recht nodig gekregen. Voor degenen die door de enge Poort zullen gaan, blijft er waarlijk niet anders over dan de gerechtigheid des Middelaars. Maar die zullen dan ook weten wat ze eeuwig moeten gaan doen. O, die zaligheid die hun bereid is! Ik moet afbreken, want hier is veel meer over te schrijven, maar als ik afbreek, doe ik dat met de innige wens dat u door die enge Poort ook zult mogen binnengaan. Wees daarmee hartelijk gegroet en Gode bevolen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 februari 2002

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 februari 2002

De Wachter Sions | 8 Pagina's