Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doop en Verbond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doop en Verbond

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Wij moeten dus goed onderscheiden. Er is maar één genadeverbond, doch dat verbond heeft twee zijden. Het heeft een innerlijke en een uiterlijke zijde. Er is een zijn in het verbond door hartvemieuwende genade en een leven onder de bedeling van het verbond. Dit is niet iets specifieks van de Geref Gemeenten.

Dit is de - leer der Reformatie en der Nadere Reformatie. Calvijn spreekt over een dubbele reeks kinderen in de kerk. Calvijn onderscheidt tweeërlei soort van aanneming, tweeërlei verkiezing, tweeërlei zaad, tweeërlei aanbieding des heils en tweeërlei roeping. Onze kanttekenaren ? n

spreken niet anders. De kanttekening bij 1 Kor. 7:14 luidt: De kinderen zijn in het uiterlijke verbond Gods begrepen en hebben toegang tot de tekenen en zegelen van Gods gena- •de. De Statenvertalers hebben het dus over een uitwendig en een inwendig verbond.

Zo sprak Gomarus er ook over. In zijn disputatie over de sacramenten zegt hij in stelling 31: Het uitwendige verbond nu bestaat in een uitwendige vereniging met God en de zichtbare strijdende kerk op aarde, waardoor men door uitwendige belijdenis van geloof en wandel zich afzondert van de goddeloosheid en onreinheid der wereld en in de dienst Gods zich voegt bij èn verbindt aan de zichtbare kerk, terwijl God van Zijn zijde Zelf hem erkent voor een uitwendig lid Zijner zichtbare kerk.

Koelman zegt in zijn werk tegen de Ladadisten: Het verbond is een en hetzelfde, maar allen zijn niet op dezelfde wijze in het verbond. Sommigen zijn er alleen in door uitwendige belijdenis tot de tegenwoordige deelgenootschap van de uitwendige privilegiën, maar sommigen ook door hartelijke aanneming tot de genieting van de zaligmakende weldaden door middel van die privilegiën.

Zo spreekt Olevianus over het wezen en de bediening van het verbond, en Brakel heeft het over een uitwendige inlating in het verbond, Appelius heeft het over een in- en een uitwendige gestalte. De inwendige bestaat in een geestelijke, oprechte, vrijwillige onderhandeling en verbintenis tussen God en de zondaar. De uitwendige is gelegen in de uitwendige verklaring en bevestiging van die inwendige verbintenis door Woord, sacrament, belijdenis en gedrag. Doch hierdoor worden het geen twee wezenlijk onderscheiden verbonden, waarvan het ene een inwendig en het ander een uitwendig verbond zou zijn. Schoon men het genadeverbond van zijn /«wendige gestalte het /nwendige verbond en van de wiYwendige gestalte het uitwendig verbond kan noemen. Echter is het maar één en hetzelfde geestelijk genadeverbond; gelijk de in- en uitwendige mens maar een en dezelfde mens is.

Maresius heeft het over een absoluut en een voorwaardelijk verbond. Jacobus Trigland sprak van een uitwendig en een inwendig verbond. Witsius en van Mastricht spraken over een uitwendige bedeling en een inwendige gemeenschap des verbonds. Zo zouden wij door kunnen gaan.

Onze vaderen hebben dus geleerd, dat er één verbond der genade was, maar- zij hebben wel gesteld dat er tweeërlei betrekking is tot het verbond, namelijk een uiterlijke en een innerlijke. Onze vaderen hebben wel onderscheiden, maar hebben nooit scheiding aangebracht in het verbond der genade, hetgeen later wel gedaan is door de zogenaamde drie verbondsmensen.

Onze vaderen hebben ook nooit ontkend de voorrechten die liggen in het ontvangen van het sacrament van de H. Doop, maar zij heb- .ben nooit op enige wijze van de doop een grond gemaakt om God te ontmoeten.

Velen gaan vandaag de kant van de Vrijgemaakten uit. De vrijgemaakten o.l.v. Prof Schilder tekenden bezwaar aan tegen de mening van dr. Kuyper. Zij meenden dat het onmogelijk was, een veronderstelling als grondslag te gebruiken voor de doop. Zij stelden terecht overigens, dat een veronderstelling geen grond voor de doop kan zijn. Maar wat is dan de grond?

De doop, zo zeggen zij is een zegel op Gods belofte. In de doop zegt de Heere: Gij zijt mijn kind. Die belofte geldt alle gedoopten. Niemand behoeft en mag daaraan twijfelen. Hij is een kind van God. Maar op die belofte moet een gelovig antwoord volgen, van de gedoopte, want de beloofde weldaad wordt alleen ont­ vangen in de weg des geloofs, waartoe de Heere-ons door de doop aanvuurt. Het is met de H. Doop als met een cheque. De cheque zelf zegt niet: gij hebt f 1000. Die cheque zegt: Gij hebt recht op f 1000. De cheque is een pand, een bewijs van dat recht, van de gedane belofte. Maar wie nu deze cheque ontving en vertrouwt dat deze echt is, die kan zeggen, dat hij f 1000 ontvangen heeft. Om echter dat bedrag in handen te krijgen moet men naar de bank; Welnu, om het in de doop beloofde goed te krijgen moeten wij naar de Heere Jezus. Doen wij dat niet, dan zullen wij als kinderen des koninkrijks buitengeworpen worden en als ranken van de ware wijnstok afgesneden worden, omdat wij geen vrucht droegen.

Het zal voor een ieder duidelijk zijn, dat dit een levensgevaarlijke leer is. Het zou dan van ons geloof afhangen of Gods beloften werkelijkheid worden. Hier wordt een machtige zondaar gepredikt en een machteloze God, Die in de volvoering van Zijn beloften afhankelijk is van de mens. Wanneer de mens niet wil, dan kan God er ook niets aan doen.

Nog iets over het in Christus geheiligd zijn. In de eerste doopvraag wordt gevraagd: Of gij niet bekent, dat zij in Christus geheiligd en daarom als lidmaten Zijner gemeente behoren gedoopt te wezen.

Al die kinderen die geboren zijn op de erve van Gods kerk, behoren gedoopt te worden, omdat zij behoren tot de kring waarbinnen God Zijn genade heerlijk maakt. Zij zijn afgezonderd, geheiligd van de wereld en behoren de Heere toe, zoals ook Israël afgezonderd was van alle volken der aarde opdat het des Heeren volk zou zijn.

De woorden in Christus geheiligd zien dan ook niet op een innerlijke heiliging. Hoe zouden de ouders deze vraag dan met ja kunnen beantwoorden? Het is hen immers onbekend of hun kinderen die innerlijke heiliging des Geestes in het bloed van Christus deelachtig zijn!

Onder dat in Christus geheiligd zijn verstaali onze vaderen dan ook niet een onderwerpelijke innerlijke heiliging, maar een uitwendige verbondsheiliging.

Calvijn tekent bij 1 Kor. 7 : 14 aan: Deze plaats leert dat der gelovigen kinderen door enig voorrecht van de anderen worden afgezonderd; dat zij heilig in de gemeente gerekend worden. Maar hoe zal deze mening overeenkomen met wat de apostel op een andere plaats zegt, dat wij allen van nature kinderen des tooms zijn? Zo is dan in allen de toestand der natuur enerlei, dat zij beiden der.zonde en der eeuwige verdoemenis onderworpen zijn. Maar dat hier de apostel de kinderen der gelovigen een zonderling voorrecht toeschrijft, dat vloeit uit de weldaad des verbonds, waardoor de vervloeking der natuur uitgewist wordt, en degenen, die van nature onheilig waren, worden door de genade Gods geheiligd. Hieruit betoogt Paulus in Rom. 11 dat als Abrahams ganse geslacht heilig is, zo zijn ook de takken heilig; en God noemt Zijn kinderen alleen die uit Israël gegenereerd zijn. En nu, als de middelmuur des afscheidsels is neergeworpen, is datzelfde verbond der zaligheid ons gemeen gemaakt, dat met Abrahams zaad gemaakt was. Indien de kinderen der gelovigen uit het algemene lot van het menselijke geslacht genomen, worden, om de Heere afgezonderd te worden, waarom zouden wij. hun dan het teken des Doops weigeren? Hoe nu de kinderen der gelovigen een heilig geslacht zijn en nochtans velen ontaarden, dat zien wij in Rom. 10 en 11. Tot zover Calvijn.

In Christus geheiligd doelt dus op èen uitwendige heiliging of afzondering. De heiliging van de Israëlitische kinderen bestond hierin, dat zij afgezonderd waren van de onreine en onbesneden heidenen. Dat is ook de inhoud van de heiliging van de kinderen der zichtbare kerk. Het wil niet zeggen, wedergeboren te zijn, ook niet dat ze uitverkoren zijn, en zelfs niet dat ze bekeerd zullen worden, maar het wijst op een verbondsheiliging.

A.

Ds. J. V. Haaren.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1983

De Saambinder | 8 Pagina's

Doop en Verbond

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1983

De Saambinder | 8 Pagina's