Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gereformeerde visie op praktische theologie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gereformeerde visie op praktische theologie

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract
In the past few years, the section Practical Theology of the so-called Promovendi-beraad (seminar of PhD-students within the Gereformeerde Bond (Reformed Association) of the Protestant Church in the Netherlands) deliberated practice and nature of Reformed practical theology. A shared definition regarding practical theology resulted: practical theology is a theological discipline with an empirical orientation that investigates scientifically the individual and collective configurations of the practice of believing. She does her research from within and holds on to a view of the church in her relation to contemporary society. This article presents and discusses that definition. The search for the Reformed character of practical theology ends with the hypothesis that it is to be found on the level of the scholar’s analysis of theological theory.

Inleiding

Wie zich bezig houdt met wetenschappelijk onderzoek, moet zich vroeg of laat richten op de prolegomena van de wetenschap die hij bestudeert. Elke wetenschap werkt vanuit antwoorden op een aantal voorvragen, die het kader vormen van het onderzoek. Een goede wetenschapper is zich bewust van zijn kader en heeft een positie ingenomen binnen zijn wetenschapsterrein. Dat geldt ook voor de onderzoeker in de praktische theologie. In de twintigste eeuw is er een verschuiving opgetreden in het onderzoeksveld. Van een instructie voor de ambten werd praktische theologie steeds meer een reflectie op de praktijk van het geloofsleven. Van een normatief-deductieve wetenschap werd zij een empirisch-inductieve wetenschap1. Met deze verschuiving zijn ook de voorvragen van de theologische discipline complexer van aard geworden en wordt des te meer de noodzaak van een positiebepaling gevoeld.
Reeds in de naamgeving van het vak blijkt een positiebepaling. Er is een lange (gereformeerde) traditie die spreekt van diaconologie2. De diaconologie houdt zich bezig met de diensten in de kerk en op welke manier daaraan vorm gegeven kan worden. Vanaf de negentiende eeuw wordt er steeds meer over praktische theologie gesproken, niet alleen als naamswisseling maar vooral als een nieuwe positiebepaling. In de naam praktische theologie komt de aandacht voor de praktijk binnen het theologische veld naar voren. Daarmee wordt ook ruimte gemaakt voor de resultaten van empirisch onderzoek. Tegelijk is er binnen het spreken over praktische theologie als theologische discipline nog veel discussie over de aard van het vak, zodat praktische theologie altijd een term is die moet worden uitgelegd. Zo verschillen onderzoekers in de rol en de betekenis van empirische gegevens. J. van der Ven bijvoorbeeld, laat praktische theologie geheel opgaan in empirisch onderzoek en spreekt dan ook van empirische theologie3. Aan de andere kant van het spectrum staan degenen die spreken over empirisch onderzoek dat alleen via sociale wetenschappen als hulpwetenschap de arena van de theologie kan betreden4.
Direct daarmee verbonden is de vraag naar de theologische aard van praktische theologie. Binnen de algemene ontwikkeling van de theologische discipline naar religiewetenschappen, spreekt de faculteit van Nijmegen bijvoorbeeld van ‘empirische religiewetenschap’. Anderen geven het vak een plaats binnen de (klassieke) theologie, waarbij het ook nog verschilt of het daarbij gaat om een zelfstandige theologische discipline een vorm van toegepaste theologie of ‘de praktische kant’ van theologie. Belangrijk is de keus van het object van onderzoek. Onderzoekt praktische theologie het handelen door ambtsdragers, het handelen in de kerk, het geleefde geloof of alledaagse religie of welke variant dan ook? Daarbij speelt ook de vraag naar de betekenis van de gemeente of geloofsgemeenschap en de samenleving een rol. Wanneer bijvoorbeeld onderzoek gedaan wordt naar stille tochten5 is dat dan praktische theologie? Of als er onderzoek gedaan wordt naar de christelijke identiteit in het basisonderwijs, is dat praktische theologie? Of is er alleen sprake van praktische theologie als het gaat om kerkelijk handelen, bijvoorbeeld het onderzoek naar de effecten van de Alpha-cursus als catechese6? Kortom: een ieder die zijn onderzoek wil plaatsen binnen het veld van praktische theologie zal zich moeten afvragen wat zijn of haar onderzoek tot een praktisch-theologisch onderzoek maakt.
Voor onderzoekers die nadrukkelijk zich verbonden weten met de gereformeerde traditie komt daarbij de vraag op welke manier het gereformeerde in hun manier van onderzoeken naar voren komt. De ontmoeting van de onderzoekers binnen het promovendiberaad van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk staat niet alleen in het teken van de ontmoeting tussen vakgenoten, maar is ook een treffen van elkaar binnen het gereformeerd belijden. Juist wanneer dat nadrukkelijk gesteld wordt, dringt de vraag op wat het wetenschappelijk spreken nu gereformeerd spreken maakt. Immers, ook binnen de theologie zijn verschillende varianten mogelijk. Zo is er de rooms-katholieke theologie met aandacht voor het sacramentele van het heil en de bemiddeling van de kerk daarin. De evangelicale theologie legt veel meer nadruk op charismata. Binnen de gereformeerde theologie neemt het Woord als godsopenbaring een belangrijke positie in, waarbij het sola fide, sola gratia en sola scriptura uit de tijd van de Reformatie een achtergrond zijn. Als we willen spreken van gereformeerde praktische theologie, wat bedoelen we daar dan mee? Hebben we het dan over een andere manier van onderzoek en is er sprake van een gereformeerde methode? Blijkt het gereformeerde uit het object van onderzoek? Of wordt het gereformeerde bepaald door de bronnen die gehanteerd worden en het gezag dat aan deze bronnen wordt toegeschreven? Op het eerste gezicht wordt al snel duidelijk dat het gereformeerde karakter niet tot een van deze vragen beperkt kan blijven, maar veel breder een plek krijgt. Tegelijk blijft de verlegenheid in het omschrijven van ‘gereformeerd’ bestaan.

Praktische theologie: definitie en gestalten van de praxis

Als sectie Praktische Theologie van het Promovendiberaad hebben wij ons bezig gehouden met de grondvragen van de praktische theologie en de daarmee verbonden vraag naar het gereformeerde karakter ervan. Deze besprekingen zijn uitgemond in een definitie van praktische theologie die in dit artikel gepresenteerd en uitgewerkt wordt. Het zoeken naar antwoorden is een lang proces van steeds opnieuw afwegen en keuzes maken. In feite gaat het om een voortdurende beweging van zoeken en verantwoorden, zodat op geen enkele manier de pretentie gedaan wordt een blijvend antwoord te hebben. Voorlopig willen we praktische theologie als volgt omschrijven:
“Praktische theologie is een theologische discipline met een empirische oriëntatie die op wetenschappelijke wijze onderzoek verricht naar individuele en collectieve gestalten van de geloofspraxis vanuit en met het oog op de gemeente in relatie tot de hedendaagse samenleving.”
In dit artikel wordt een verantwoording van de kernpunten van deze definitie gegeven. Aan het slot van het artikel wordt teruggegrepen op de vraag waarin het gereformeerde van de definitie tot uiting komt.
Praktische theologie wil zich bewijzen als wetenschap door binnen geformuleerde vooronderstellingen op systematische en verifieerbare wijze onderzoek te verrichten. Dat praktische theologie op wetenschappelijke wijze onderzoek wil verrichten, vraagt om een verantwoording van de methode die voor het onderzoek wordt gevolgd. De methodologische verantwoording wordt niet in dit artikel gedaan, maar daaraan is het artikel van T. Pleizier en H. Schaap-Jonker gewijd.
In de definitie wordt als object van onderzoek gekozen voor ‘individuele en collectieve gestalten van de geloofspraxis’. Daarmee sluit de definitie aan bij G. Immink die spreekt over ‘geloof-in-uitvoering’7. In zijn benadering voert Immink een pleidooi voor een praktische theologie die vanuit het concept van geloven is opgebouwd. Praktische theologie heeft zich bezig te houden met de mensen die geloven, de mens die leeft in betrekking tot God en de medemens8. Immink wijst daarbij ook op de dynamiek van het geloof die zichtbaar wordt. Het geloof wordt geleefd, waardoor geloof en leven met elkaar verstrengeld zijn. Door het geloof komt het leven in een bepaald licht te staan. Het wordt zichtbaar in het dagelijks leven vanwege de persoonlijke betrokkenheid van de mensen, geloven doe je met het hart; het krijgt vorm in godsdienstige activiteiten9.
Door te spreken over onderzoek naar de geloofspraxis wordt meteen ook duidelijk dat praktische theologie niet begrensd wordt als handelingswetenschap. In de loop van de twintigste eeuw is deze benadering wel opgekomen aan de hand van het werk van J. Habermas, een ontwikkeling die uitvoerig beschreven wordt door G. Heitink10. Heitink zelf kiest nadrukkelijk wel voor praktische theologie als handelingswetenschap. Bij hem gaat praktische theologie over de bemiddeling van het christelijk geloof in de praxis van de moderne samenleving11. Als handelingswetenschap is praktische theologie dan een crisiswetenschap van het communicatief handelen in dienst van het evangelie. De praktisch- theoloog probeert dit handelen te begrijpen, verklaren en veranderen.
De benadering van het vak als handelingswetenschap ademt enigszins de sfeer van de benadering van diaconologie12. De aandacht die deze benadering kent voor de diensten in de kerk, krijgt binnen de benadering als handelingswetenschap vorm in de focus op het kerkelijk handelen13. Praktische theologie heeft zich dan bezig te houden met een aantal handelingsvelden die in de kerk van belang zijn voor de communicatie van het evangelie. Zo gaat C.J. de Ruijter uit van de oorspronkelijke Latijnse betekenis van ‘praxis’ als ‘handelen’, die hij dan betrekt op de kerkelijke handelingspraktijk. Daaraan verbindt hij de conclusie dat de praktische theologie zich zou moeten bezighouden met de handelingsvelden die ontleend zijn aan de concrete opdracht van God aan de kerk14. Hij laat daarbij wel de ruimte open om het onderzoeksveld niet te beperken tot de kerk, maar - bij wijze van excurs - daarbij ook de bredere cirkel van geloof te betrekken. Voor hem duidt de handelingspraktijk het handelen zelf, het theologisch betekenissysteem en de concrete handelingscontext aan15.
Toch zijn er ook bezwaren aan te voeren tegen de benadering als handelingswetenschap. Een eerste bezwaar wordt al door De Ruijter aangevoerd: het dreigt in de praktische theologie vooral om de techniek te gaan16. Door eenzijdig te focussen op het bieden van strategische aanwijzingen wordt praktische theologie een crisiswetenschap, zoals Heitink dat ook omschrijft. Het onderzoek gaat uit van de veronderstelling dat er een probleem in de praktijk gevonden moet worden waarvoor vervolgens een oplossing wordt aangedragen. De eigenheid van de geloofspraktijk die ook in zichzelf begrepen wil worden, komt zo minder een beeld.
Een ander bezwaar is dat bij een benadering als handelingswetenschap de aandacht vooral ligt bij de handelende persoon. In zijn titel ‘Meewerken met God’ laat De Ruijter die primaire focus ook tot uiting komen. Het gaat dan in de praktische theologie om hoe mensen gestalte geven aan de opdracht van God aan de kerk. Zo bezien is de afstand tot het diaconologisch paradigma niet heel groot: ook nu blijft het immers vooral gaan om de diensten in de kerk17. Met Immink kan echter gezegd worden dat de primaire aandacht voor de handelende mens te weinig aandacht geeft aan de mens als geestelijk wezen18. Het is niet alleen de mens die gelovig handelt, maar die in zijn houding zich het geloof heeft eigen gemaakt. In het reflecteren op de geloofspraktijk mag dit aspect, het geloof waarmee geloofd wordt, niet buiten beeld blijven. Dat gevaar bestaat wel wanneer het handelen centraal wordt gesteld. Het geloof waardoor de mens handelt en zijn handelen betekenis geeft, verdient een duidelijker accent dan in de benadering als handelingswetenschap mogelijk is. De geloofspraktijk bestaat immers uit meer dan handelingen alleen.
In onze benadering kiezen we voor een praktische theologie die niet alleen strategische aanbevelingen doet, maar ook beschrijft en interpreteert wat er aan geloofspraktijk bestaat. Praktische theologie gaat dus over meer dan het geloofshandelen, maar over alle facetten waarin het geloof in het leven van alledag tot uiting komt. Dat kan de preek van de voorganger zijn, het gebed voor de maaltijd en het bezoek aan een gebedsgenezer, het fluiten van psalmwijsjes in de trein. Het gaat om die gebeurtenissen waarin mensen gedrag vertonen dat verbonden is met geloof. De praktische theologie beschrijft deze praktijk, geeft er betekenis aan, en zoekt naar verbetering van bestaande praktijken. Daarmee houdt praktische theologie zich bezig met de waarneembare gestalte van het heil,19 de gestalten van de geloofspraxis. Het doen van strategische aanbevelingen is in deze opvatting niet het uiteindelijke doel van praktische theologie, maar is een mogelijkheid die voortkomt uit beschrijving en interpretatie.

Theologische discipline met empirische oriëntatie

In de formulering ‘theologische discipline met een empirische oriëntatie’ wordt een spanningsvol gebeuren onder woorden gebracht. Enerzijds willen we het vakgebied nadrukkelijk benoemen als theologisch. Dit houdt in dat praktische theologie op theologische wijze onderzoek doet om theologische uitspraken te doen. Binnen een gereformeerd theologisch paradigma komt daarin het sola scriptura en de openbaringsgestalte van het heil mee. Theologisch gezien is er altijd ruimte voor het anders zijn van de werkelijkheid en de beperktheid van ons kennen en waarnemen, waarbij wat in de Schriften gevonden wordt altijd voorrang krijgt. Anderzijds betekent een empirische oriëntatie dat nadrukkelijk gerekend wordt met wat door waarneming van de werkelijkheid gekend kan worden, vanuit het beginsel dat wat zich als feit aandient niet ontkend kan worden. Dit houdt in dat praktische theologie op theologische wijze onderzoek doet om theologische uitspraken te doen. Dit leidt onherroepelijk tot een botsing van normen.
Een poging om dit spanningsveld ten volle recht te doen, wordt gedaan door De Ruijter. In plaats van een benadering die spanning wegneemt, bepleit hij een dubbel perspectief. 20 In het ‘tweepolenland’ van het handelen van God en het handelen van de mens is er enerzijds de focus op Gods openbaring en anderzijds de blik gericht op het handelen van de mens zoals dat in de empirie naar voren komt.21 In zijn visie gaat het in praktische theologie om een kruispunt van kennisstromen, waarbij op verschillende niveaus reflectie plaatsvindt: handelen in de praktijk, praktijktheorieën, basisvaktheorieën, basistheorie praktische theologie, theologisch en interdisciplinaire paradigma.22 Bij een botsing van normen wordt met dit model zichtbaar hoe het eigen paradigma van de discipline een rol speelt in het hanteren van de norm. De spanning tussen verschillende normen zal dan op een hoger reflectieniveau opgelost moeten worden.
De benadering van De Ruijter biedt aanknopingspunten voor de interdisciplinariteit van het vakgebied, hoewel nog niet helemaal duidelijk wordt hoe deze benadering in de praktijk van het onderzoek vorm moet krijgen. Echter, het nadeel van zijn benadering is dat deze te weinig biedt voor een visie op praktische theologie waarbij de empirische oriëntatie nadrukkelijk eigen is aan de discipline en niet via andere wetenschappen binnenkomt. Een model dat wat dat betreft meer biedt is dat van Richard Osmer.23 In zijn model vindt naast het praktisch theologisch onderzoek op het eerste niveau een reflectie op het tweede niveau plaats (zie daarvoor het artikel van Pleizier en Schaap-Jonker).
Praktische theologie kenmerkt zich door een nauwe betrokkenheid op de praktijk, wil deze praktijk proeven en daar uitspraken over doen. Echter, met de principiële uitspraak dat praktische theologie altijd de empirische oriëntatie kent, is niet gezegd dat onderzoek alleen dan praktisch-theologisch is als dat empirisch van aard is of empirisch onderzoek bevat. Binnen praktische theologie zal er altijd ruimte moeten zijn voor fundamenteel onderzoek en voor literatuurstudie. Maar het onderzoek is wel gericht op de praktijk en draagt bij aan het vormen van hypothesen (die vervolgens empirisch getoetst kunnen worden). Ook zal de praktisch-theologisch onderzoeker niet altijd zelf empirisch onderzoek uitvoeren, maar kan hij daarvoor ook putten uit bestaande resultaten. De empirische oriëntatie zorgt er voor dat er geen uitspraken worden gedaan over de praktijk zonder dat daar enige vorm van empirische toetsing bij gepaard gaat. In dit verband wordt opnieuw verwezen naar Osmer, die in het artikel van Pleizier en Schaap-Jonker besproken wordt. De taken van de empirische cyclus op het eerste niveau kunnen niet los van elkaar gezien worden, maar wel zelfstandig uitgevoerd worden. In zekere zin biedt Schaap-Jonker daar een voorbeeld van door zich in haar proefschrift te concentreren op beschrijving en interpretatie24 en in een andere publicatie strategische aanwijzingen te formuleren.25 Naast het onderzoek op het eerste niveau biedt ook de bezinning op het tweede niveau ruimte voor onderzoeken waarbij de empirie niet rechtstreeks in beeld komt.

Gemeente en samenleving

In de gereformeerde theologie is men zich bewust geweest van de betekenis van de kerkelijke gemeente voor het theologiseren. Theologie is een activiteit van de tweede orde,26 want het wetenschappelijk denken volgt op het alledaagse denken. Theologie volgt op wat er in de christelijke gemeente aan denken voorhanden is. Hiermee wordt de belangrijke positie van de praktijk van het leven van de kerk binnen de theologie geschetst. Voor praktische theologie is die positie niet anders. Praktische theologie verricht onderzoek vanuit en met het oog op de gemeente. Zo hebben A.K. Ploeger en J.J. Ploeger- Grotegoed de gemeente nadrukkelijk in het centrum van de praktische theologie gezet.27 Op een andere manier is deze nadruk op kerk ook terug te vinden bij Heitink28, De Ruijter29 en T. Brienen30.
Met de aanduiding ‘vanuit en met het oog op de gemeente‘ willen we de grenzen van het onderzoeksgebied aangeven. Niet elk onderzoek naar gestalten van de geloofspraxis is praktische theologie. De inbedding in het leven van de gemeente maakt praktische theologie iets anders dan bijvoorbeeld godsdienstsociologie en godsdienstpsychologie. Concreet betekent dat dat de gemeente op enigerlei wijze altijd in beeld is. Soms is dat vrij gemakkelijk helder te maken, bijvoorbeeld als onderzoek gedaan wordt naar de plaats van het klaaglied in de liturgie. Een andere keer is dat lastiger, bijvoorbeeld als het gaat om de toerist die schuilend tegen de regen een kaarsje in een kathedraal brandt. Maar ook in dit laatste geval gaat het (op een hoger reflectieniveau) over de betekenis van de gemeente voor de geloofsbeleving van individuele mensen. Daarbij heeft het onderzoek ook het oog op de gemeente. Praktische theologie wil de gemeente dienen: door voor de gemeente relevante onderwerpen te beschrijven, begrijpen, beoordelen en waar nodig en mogelijk aanbevelingen te geven.
In onze definitie bepleiten we dus een praktische theologie waarbij de gemeente nadrukkelijk in beeld is. Daarbij is het niet de intentie dat het praktisch-theologisch onderzoek beperkt blijft tot die onderwerpen die uitsluitend binnen het leven van de gemeente een plaats hebben. Naast de aandacht voor de gemeente is er binnen praktische theologie nadrukkelijk een plaats voor de hedendaagse samenleving.
Dat er een verbinding is tussen gemeente en samenleving, behoeft nauwelijks betoog. De gemeente is niet gesloten voor de samenleving. Een voorbeeld daarvan is het gebruik van beamers in de kerkdiensten waarmee een element van de hedendaagse beeldcultuur binnen de gemeente een plek krijgt. Deze openheid in relatie tot de samenleving geldt ook voor de individuele gelovigen. Wanneer bijvoorbeeld managers ook zitting hebben in kerkenraden, wordt daarmee iets van die bestuurscultuur ingebracht. Omgekeerd heeft de gemeente ook betekenis voor de samenleving. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het spelen van koralen bij de Nationale Dodenherdenking of het bijwonen van de Mattheüs Passion door het kabinet. Uit recente cijfers van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat in het maatschappelijk vrijwilligerswerk het aandeel kerkgangers groter is dan niet-kerkelijken.31
Deze relatie tussen samenleving en gemeente krijgt ook in het praktisch-theologisch onderzoek een plaats. Wanneer alleen de geloofspraxis van de gemeente wordt onderzocht zonder de samenleving in het oog te hebben, blijft de blikrichting beperkt. Wanneer deze versmalling wordt volgehouden, dreigt praktische theologie niet verder te komen dan het evalueren en toepassen van dogmatische inhouden. Praktische theologie is zich er juist van bewust dat de gemeente zich verzamelt binnen een culturele en maatschappelijke context. Aan de andere kant kan praktische theologie niet alleen de hedendaagse samenleving bestuderen. Als theologische discipline wil zij uitspraken doen over de werkelijkheid van God die in de geloofspraxis gestalte krijgt. Een theologie die de kennis van God en de praktijk van het leven van de kerk in het centrum plaatst32, zal daarmee ook uitspraken doen over de gemeente als de samenleving theologisch geduid wordt. Een voorbeeld van een onderzoek waarin de relatie tussen samenleving en gemeente duidelijk naar voren komt, is het onderzoek van P.W. van de Kamp naar kansen voor kerk-zijn in een stedelijke samenleving.33 Daarin betoogt hij hoe kenmerken van de stad van betekenis zijn voor de praktijk van de gemeente en strategisch ingezet kunnen worden (in een mee- en tegenbewegen).

Gereformeerd?

Aan het begin van het artikel is verwoord hoe we vanuit een gereformeerde achtergrond ons bezonnen hebben op een definitie van praktische theologie. Nu de definitie is toegelicht dringt de vraag zich op waar nu in deze definitie het gereformeerde karakter blijkt. Is deze definitie niet zo breed geformuleerd dat ook niet-gereformeerden deze kunnen onderschrijven en benutten?
In onze definitie is nadrukkelijk de gemeente een plek gegeven. Daarmee plaatsen we ons in een lange gereformeerde traditie die steeds de betekenis van de kerk voor de theologie voor ogen heeft gehad. Of het nu gaat om praktische aanwijzingen voor de ambten, bezinning op de diensten of het kerkelijk functioneren, steeds draait het in de praktische theologie om de kerk. Door te spreken van onderzoek vanuit en met het oog op de gemeente wordt deze gereformeerde trek ook in onze definitie zichtbaar. Echter, deze ene trek biedt te weinig om van gereformeerde praktische theologie te spreken. Daarvoor is meer nodig.
Dat blijkt ook wel als we bijvoorbeeld nagaan hoe Immink zich aansluit bij de ‘klassiek- gereformeerde benadering’.34 Zoals eerder beschreven geeft hij praktische theologie vorm vanuit het concept geloven en krijgt de kerk daarin meer impliciet een plaats. De gereformeerde trek die we hierboven beschreven, is dus bij hem minder aanwezig. Zijn gereformeerde benadering blijkt op andere punten. In zijn theologisch deel beschrijft hij hoe hij het heil als een gave van God beschouwt, welke plaats de inwoning van het heil heeft, hoe geloof getekend wordt door de noodzaak gerechtvaardigd te zijn. Het blijkt uit zijn beschrijving van geloof en ervaring waarin hij benoemt dat heil ons van Godswege ten deel valt.35 Het gaat er nu niet om een afgewogen oordeel te geven over de manier waarop hij deze zaken bespreekt. Wel blijkt dat het gereformeerde karakter niet zozeer in zijn definitie vorm krijgt, maar bepaald wordt door de theologische vooronderstellingen die gehanteerd worden.
Op soortgelijke manier kan naar De Ruijter gekeken worden. In zijn definitie staat het kerkelijk functioneren centraal, dat - zo bleek - niet eenduidig het gereformeerd karakter van zijn benadering aantoont. De Ruijter kiest voor zijn theologische verantwoording een trinitarische benadering. Daarin bepleit hij vanuit de openbaringskennis dat God zowel Vader, Zoon als Geest is, en dat praktische theologie een dubbelperspectief van geopenbaarde en empirische kennis nodig heeft.36 Op een ander moment blijkt ook dat De Ruijter uit gereformeerd hout gesneden is, doordat hij bij de bespreking van praktijk en norm uitgaat van het reformatorische sola scriptura, overigens zonder de normativiteit van de empirie terzijde te schuiven.37 Nogmaals, het gaat er niet om een inhoudelijke bespreking van zijn visie te geven. Wat echter wel blijkt, is dat naast een parameter met betrekking tot theologische vooronderstellingen, ook in de methode van onderzoek aanwijzingen te vinden zijn voor het gereformeerd karakter. Dit karakter van praktische theologie ligt dus niet alleen verborgen in de keuzes die binnen een definitie gemaakt worden, maar ook in de theologische vooronderstellingen en in de gehanteerde methode. Daarmee kan het weleens zo zijn dat het gereformeerde vooral herkenbaar is in the eye of the beholder, namelijk de onderzoeker.38
Aan het slot van dit artikel kan enerzijds geconcludeerd worden dat de bezinning op een gereformeerde praktische theologie een goed bruikbare definitie oplevert, waarin verantwoorde keuzes gemaakt zijn. En anderzijds dat dit ons niet meteen dichter bij het grijpen van ‘het gereformeerd karakter’ brengt. Daarvoor is de reflectie op het theologisch paradigma èn de methodologische verantwoording belangrijk. Met het eerste wordt gestalte gegeven aan hoe de praktisch theoloog staat ten opzicht van de waarden van de gereformeerde traditie, met het tweede wordt aangegeven hoe dit paradigma doorwerkt in de praktijk van het onderzoeken.


Noten
1 W. Gräb, B. Weyel, Handbuch Praktische Theologie, Gütersloh 2007; C.J. de Ruijter, Meewerken met God. Ontwerp van een gereformeerde praktische theologie, Kampen 2005; G. Heitink, Praktische Theologie. Geschiedenis - theorie - handelingsvelden, Kampen 1993. In deze ontwikkeling zijn verschillende tussenposities te noemen, zoals bijvoorbeeld Jonker die uitgaat van een interpolaire relatie tussen waarheid en waarheidsverwerkelijking (H. Jonker, Theologische Praxis. Problemen, peilingen en perspektieven bij kenterend getij, Nijkerk 1983), zie daarover ook bijvoorbeeld G. Immink, ‘Praktische Theologie in een meer stromenland’, in: G. Immink, H. de Roest (red.), Praktische Theologie in meervoud. Identiteit en vernieuwing, Zoetermeer 2003, 11-42.

2 A. Kuyper, Encyclopaedie der heilige godgeleerdheid, (Deel 3. Bijzonder deel) Kampen 1908-1909; C. Trimp, Inleiding in de ambtelijke vakken, Kampen 1989; T. Brienen, Handboek voor de diaconologie. Inleiding in de theologie van de ‘bediening van het Woord’ in al zijn dimensies, Heerenveen 1999.

3 Zie bijvoorbeeld J. van der Ven, Entwurf einer empirischen Theologie. Kampen 1990.

4 Brienen, Handboek voor de diaconologie.

5 Zie L. Bal, M. van Dijk-Groeneboer, C. Menken-Bekius, ‘De stille tocht van Gorinchem. Een sociologische analyse’, Praktische Theologie. Nederlands tijdschrift voor pastorale wetenschappen, 28 (2001), 278-291; C. Menken-Bekius, L. Bal, M. van Dijk-Groeneboer, ‘De beleving van de stille tocht van Gorinchem. Pastoraal-theologische overwegingen’, Praktische Theologie. Nederlands tijdschrift voor pastorale wetenschappen, 28 (2001), 292-301.

6 W. Verboom, De Alpha-cursus onderzocht. Een onderzoek naar hedendaagse missionaire catechese, Zoetermeer 2002.

7 F.G. Immink, In God geloven. Een praktisch-theologische reconstructie, Zoetermeer 2003, 12.

8 Immink, a.w., 17v.

9 Immink, a.w., 60.

10 Heitink, Praktische Theologie. 11 Heitink, a.w., 18.

12 Zie daarvoor Kuyper, Encyclopaedie der heilige godgeleerdheid; Trimp, Inleiding in de ambtelijke vakken; Brienen, Handboek voor de diaconologie.

13 Heitink, Praktische Theologie, 58; De Ruijter, Meewerken met God,11v.

14 De Ruijter, a.w., 135.

15 De Ruijter, a.w. 17.

16 De Ruijter, a.w., 14. De Ruijter noemt dit bezwaar in verband met het theologisch karakter van praktische theologie dat mogelijkerwijs vervaagt. In dit artikel wordt het theologisch karakter in de volgende paragraaf besproken.

17 Vergelijk hierbij T. Brienen, Van ambt naar dienst. Een Bijbelse visie op diensten en bedieningen, Kampen 2008.

18 Immink, In God geloven, 34.

19 T. Pleizier, ‘De waarheid is praktisch’, Theologia Reformata 51 (2008), 136-149.

20 De Ruijter, Meewerken met God, 39.

21 De Ruijter, a.w., 88.

22 De Ruijter, a.w., 80-95. Voor dit artikel voert het te ver om dit uit te werken.

23 R.R. Osmer, The Teaching Ministry of Congregations, Louisville 2005.

24 J. Schaap-Jonker, Before the Face of God. An Interdisciplinairy Study of the Meaning of the Sermon and the Hearer’s God Image, Personality and Affective State, Zürich 2008.

25 J. Schaap-Jonker, Ruimte om te horen. Preken en de psyche van de luisteraars, Amersfoort 2009.

26 A.L. Th. de Bruijne (red.), Gereformeerde theologie vandaag: oriëntatie en verantwoording. Barneveld 2004, 13. Zie ook R.R. Ganzevoort, ‘Waarheen met de praktische theologie?’ Theologisch Debat, 4 (2007), 20-24.

27 A.K. Ploeger, J.J. Ploeger-Grotegoed, De gemeente en haar verlangen. Van praktische theologie naar de geloofspraktijk van de gemeenteleden, Kampen 2001.

28 Heitink, Praktische Theologie.

29 De Ruijter, Meewerken met God. In de praktische theologie van Immink krijgt de kerk maar zeer impliciet een plaats (Immink, In God geloven). In zijn model maakt hij het concept geloven tot kernbegrip als centrale functie van het godsdienstig leven. Wel geeft hij toe dat ook gesproken kan worden van kerkelijke praxis, maar hij acht het geloof een belangrijker samenbindend principe. In onze definitie willen we de gemeente een meer uitgesproken plaats geven, mede om scherper te kunnen afbakenen ten opzichte van andere wetenschappen die geloof en godsdienst als thema hebben. Overigens geeft Immink in ander verband aan dat praktisch-theologie onderzoek gaat om kerk in context (F.G. Immink, ‘Praktische theologie in een meerstromenland’, in: F.G. Immink, H. de Roest (red.), Praktische theologie in meervoud. Identiteit en vernieuwing, Zoetermeer 2003, 27).

30 Brienen, Handboek voor de diaconologie.

31 P. Dekker, J. de Hart (red.), Vrijwilligerswerk in meervoud. Civil society en vrijwilligerswerk 5, Den Haag 2009.

32 De Bruijne, Gereformeerde theologie vandaag, 17.

33 P.W. van de Kamp, Hart voor de stad. Een praktisch-theologische studie naar kansen voor kerk-zijn in een stedelijke samenleving, Kampen 2003.

34 Immink, In God geloven, 114.

35 Zie Immink, a.w., deel II: Theologie van de praxis.

36 Zie De Ruijter, Meewerken met God, hoofdstuk 3.

37 Zie De Ruijter, a.w., hoofdstuk 6.

38 Een poging om dat te conceptualiseren heeft De Ruijter gedaan door verschillende reflectieniveaus te hanteren (De Ruijter, a.w., 80-95). Een andere benadering (namelijk die van Osmer) wordt in het artikel van Pleizier en Schaap-Jonker besproken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2009

Theologia Reformata | 120 Pagina's

Een gereformeerde visie op praktische theologie

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2009

Theologia Reformata | 120 Pagina's