Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gaat naar het einde (10)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gaat naar het einde (10)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar ik heb het ook gehoord dat ze klaagden over hun ongedode natuur, over het onverenigd zijn met Gods wegen, over hun geringe geestelijke kennis, over de kracht van him verdorvenheden, over de pijlen van satan, over hun ongelijkvormigheid, over hun aardsgezindheid, en zo veel meer wat ik allemaal niet neerschrijven kan.

Ik heb dat volk aan het einde van hun leven horen bidden: Heere, zou U mij nog willen bekeren? Ook op een keer: Heere Jezus, maak Uzelf nog weer eens noodzakelijk, dierbaar en beminnelijk voor mijn hart.

Dan gingen er vele gedachten door mijn hoofd en dan rezen er vele vragen op in mijn ziel. Dan dacht ik: Het gehele dorp weet toch dat het een van God bekeerde man is. Het is toch genoegzaam bekend dat die man of die vrouw geen vreemdeling van de Heere Jezus is. Zij hebben toch soms, wanneer de Heere hun op een gezelschap opening gaf, getuigenis ervan gegeven hoe God Zijn Zoon in hen geopenbaard heeft. En dan nu de Heere om zulke zaken vragen?

Ik dacht in die tijden dat de Heer-e Jezus altijd dierbaar en begeerlijk was. Ja, de Heere kan bij wijze van spreken een mens wel in één dag alles leren. En soms doet de Heere het wel eens in een zeer korte tijd maar in de gewone weg loopt het over jaren.

Het zal aan deze zijde van het graf voor Gods kinderen blijven: „En Ik zal de blinden leiden door de weg die zij niet geweten hebben. Ik zal ze doen treden door de paden, 'die zij niet geweten hebben". Maar dan volgt er ook: „Ik zal de duisternis voor hun aangezicht licht maken, en het kromme tot recht. Deze dingen zal Ik hun doen en Ik zal hen niet verlaten", Jes. 42 : 16.

En waarom moet dat volk nu altijd maar in de dood worden overgegeven om Jezus' wil? Opdat ook het leven van Jezus in hun sterfelijk vlees zal geopenbaard worden (2 Kor. 4 : 11).

Na dezen zal het verstaan worden. En in de eeuwigheid zal alles voor dat volk opgelost worden. Daarom verwachten zij die dag met groot verlangen, om dan verlost te zijn van zichzelf. Om dan nooit meer te kunnen zondigen.. Om dan voor eeuwig in de gemeenschap met God te mogen verkeren. Om dan een drieënig God al de eer, dankzegging en aanbidding toe te brengen.

Het was hier, al zijn ze van dat hemelleven geen vreemdeling gebleven, toch altijd maar ten dele en voor een weinig tijds. Daar zal geen tijd meer zijn. Dan is het een eindeloze eeuwigheid, waar zij zonder enige storing of verstoring drinken zullen uit de beker van Gods wellusten. Ja, daar zal zijn „verzadiging van vreugde bij Üw aangezicht; lieflijkheden zijn in Uw rechterhand eeuwiglijk", Psalm 16 : 11. Ja, daar zullen zij Gods aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, en verzadigd zijn met Zijn beeld als zij zullen opwaken, Psalm 17 : 15.

O vrienden, zou het dan niet te verstaan zijn wanneer een ziel een gegronde hoop op God mag hebben, nabij God mag leven, dat hij uitziet naar die dag, dat God hem opnemen zal in heerlijkheid? Het is hier toch maar een uitwonen van de Heere.

Het gaat met dat volk toch precies eender als met de koningin van Scheba, nadat Salomo haar raadsels had opgelost. Nadat zij zijn wijsheid had gehoord en zijn heerlijkheid had gezien. Er was geen geest meer in haar. Maar dat ze weer wederkeerde in haar eigen land. En nu hier dat telkens wederkeren in onszelf. O, wat baart dat een bittere teleurstellingen. Steeds ellendiger, steeds armer, steeds leger en steeds meer in het gemis. Maar. daar eenmaal die volle vervulling in de gemeenschap met God.

Ik kan me nog gedurig herinneren dat toen ik bijna achttien jaren oud was er bij ons in de kerk door een ouderling een preek gelezen werd. Een catechismuspreek van de godzalige Beukelman, over Zondag 44. En in de toepassing zei deze leraar in de aanspraak tot Gods volk over de scherpe wetsprediking: Laat het uw ziel maar niet te zeer bedroeven dat uw hart met zovele pijnen doorwond wordt.

Het is zo noodzakelijk tot vernedering, om in de diepte van de val ingeleid te worden. Maar ook om tot Christus gebracht te worden als het einde der wet tot rechtvaardigmaking. En om meer en meer te verlangen naar de volkomen verlossing.

Ik schrijf het misschien niet woordelijk, maar dat waren toch de zaken, die daar neergelegd werden. Welk een' onderwijs lag er in en het heeft mij menigmaal ontmoedigde ziel moed gegeven en versterkt. Och vrienden, sterven is God ontmoeten. En van onze kant kan dat nooit en zal het ook nooit kunnen, tenzij wij stervensgenade van de hemel ontvangen. Ik hoorde ook als jongen een- oude geoefende leraar, die nu ook al jaren voor de troon juicht, met ernst waarschuwen tegen al die mensen, die zo gemakkelijk over de dood spreken. Hij zei: Het kan wel wezen dat ge honden zult horen blaffen, die ge in uw leven nooit hebt horen blaffen!

Die gezegende Borg heeft in de hof van Gethsémané dé doodstrijd gestreden voor ai Zijn volk. En Hij heeft die strijd alleen gestreden. Niemand van de volkeren was met Hem. En daarbij. Hij was zonder erf- en dadelijke zonden. Maar toch zegt de waarheid dat Zijn zweet werd als grote droppelen bloeds, die op de aarde vielen!

Dus laten wij er maar niet te licht over denken en er niet onbedacht over spreken. God heeft de dood niet geschapen, maar wij hebben de dood door onze zonden in de wereld ingebracht.

En om nu eenmaal van die dood, die we in onszelf moeten omdragen, verlost te mogen worden. Wat zal dat een wonder, een groot wonder, een eeuwig wonder zijn. Och, ik heb geen woorden om het uit te drukken. Ik zou willen schrijven: De eeuwigheid zal er voor nodig zijn, wanneer dat ooit waar zal mogen zijn, om God eeuwig te bewonderen en te aanbidden, te roemen en te prijzen.

In ons leven moeten wij meer naar de hel dan naar de hemel. Voor duizenden en tienduizenden in onze dagen is dat onbegrijpelijke taal. Maar toch geloof ik zeker met al wat in mij is dat dat de ervaring en de beleving is van al het levendgemaakte volk var» God.

John Newton, die godvruchtige leraar in Engeland, schreef dat er voor hem twee wonderen zouden zijn. Ten eerste, dat hij er komen mocht. Maar ook ten tweede, dat hem zou worden toegeroepen: „Vriend, kom hoger op!" Het is waar, het ligt van eeuwigheid in God vast, en het zal een onuitsprekelijk voorrecht zijn als het ook voor ons vastgemaakt is door de Heilige Geest, Die het Onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. Maar dat sluit niet uit dat dat volk door vele verdrukkingen zal moeten ingaan in het Koninkrijk Gods, Hand. 14 : 22.

Dat het dus voor al Gods volk vast ligt, niet in hun bekering, niet in hun rechtvaardigmaking, en niet in al hun doorleefde bevindingen en ervaringen, maar in een drieënig God. Gods volk wordt zalig omdat God het gewild heeft. En geen klauw zal er achterblijven, of zij het kunnen geloven, of dat zij het de meeste tijd vanwege strijd en aanvechtingen niet kunnen geloven.

Doch wij schreven reeds, dat alles sluit niet uit dat zij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods.. Lazarus, die als bedelaar is gestorven, werd door de engelen gedragen in Abrahams schoot. Daarom zal ook door de meerdere en grotere Zerubbabel een hoofdsteen worden voortgebracht, met toeroepingen: Genade, genade zij dezelve, Zach. 4:7.

Niets in ons, maar al in Hem, Zo komt men in Jeruzalem.

En dan door de genade van de Heilige Geest te mogen beoefenen, temidden van al de beroeringen van binnen en van buiten, met de dichter van Psalm 26 : 12:

Nu stap ik rustig aan;
'k Betreed een effen baan;
mijn God verhoort nu mijn gebed.
'k Zal Hem met blijde klanken
in Zijn vergaad'ring danken
wanneer Zijn gunst mij heeft gered.

Maar nu het onderscheid. Voor Gods volk komt er een einde aan de zonde, een einde aan al het verdriet, een einde aan al de banden en aan al de gevangenissen. i. Een einde aan al de verwoestingen, aan al de e benauwdheden en strijd, waar ze hier in dit it leven aan onderworpen waren.

Ja, die godzalige Ledeboer schreef eens in a één van zijn brieven: een rusten van alle e onrust. Geen leeuw, geen verscheurend gedierte meer. Geen verdorven vlees meer, geen n pijlen des satans meer, geen vijandschap van de e wereld meer. Geen ongeloof en geen bijgeloof meer. Geen acht geven op vogelgeschrei, geen ^ gemis van God meer. Geen andermaal kruisigen van de Heere der heerlijkheid. En zo veel meer wat allemaal niet op papier gezet kan worden, maar wat God weet en wat die ziel weet.

Het zal straks voor dat volk een eeuwig bezitten, een eeuwig kennen, een eeuwig liefhebben, beminnen en verheerlijken van God zijn met al de gekochten en verlosten door het bloed des Lams.

Grand Rapids.

(wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1978

De Saambinder | 8 Pagina's

Het gaat naar het einde (10)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1978

De Saambinder | 8 Pagina's