kerstfeest
I
Wij spreken graag van sterren en van wijzen*, van 't Kindje, in de kribbe neergelegd, van 't heilzaam woord, aan herders eens gezegd, van eng'len, die Gods grootheid gingen prijzen.
De kindermoord vervult ons met afgrijzen; elk vindt Herodes goddeloos en slecht, een wrede heerser en des duivels knecht, die veinzend 't Kind zijn hulde wou bewijzen.
En toch verlangen wij de vrede niet, wij lopen voort met schilden hoog verheven, wij biddent in de riood de bede niet: „Wil onze schuld om Christus' wil vergeven." Hij is de Vredevorst die vrede biedt, de Sterke Gocl, die doden weer doet leven.
II
Wij scheppen graag een sfeer van groen en licht en zingen vroom wat sticht'lijke gezangen en vragen dan: „Hoe zal ik U ontvangen? " Maar alles is op 't eigen ik gericht.
W' ontroeren vreemd en voelen Ons gesticht en menen clat wij naar het Kind verlangen, dat ons Zijn heil als kleren om zal hangen .... wij zien Hem niet, want blind is ons gezicht.
O Sterke God, werp onze steunsels neer, want tegen U vermag geen dwaas verweer. Wil, Wonderlijk, Uw wond're daden tonen. Geef, Raad, ons raad, ons denken is verward. Schenk, Vredevorst, Uw vrede in ons hart. Gij zijt gekomen om bij ons te wonen,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1961
Daniel | 8 Pagina's