Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Engelendienst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Engelendienst

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

2

„Nou nou, dat is nog een hele wandeling” antwoordde Wijgert hierop. „Ik moet nog naar Huizen, dat is nog wel een stukje verder. Maar laat ik u toch wat geven. Toch wil ik je eerst nog zeggen vriend, dat ge op een zeer gevaarlijke weg zijt”.

„Welneen man! die weg is mij overbekend, ik vind de weg naar huis wel terug al is ’t aarde donker”.

„Neen vriend” hernam Wijgert, Zo bedoel ik het niet. Gij zijt op de weg des verderfs met zulke plannen. En geen rover zal het koninkrijk der hemelen binnengaan. En nu zie ik je nog niet aan voor een rover, maar je bent op weg om er één te worden. Ga op die weg niet voort, ’t Zou tot je eeuwig verderf en ondergang kunnen worden. En wat je plannen waren, daar zie ik niet van op. Ik was ook eerst tamelijk bevreesd, dat je niet veel goed in de zin had, maar....”

„U bevreesd! ? Dat zal toch nog wel loslopen als je met z’n drieën zijt”.

„Ja, toch was ik eerst bevreesd, maar mijn God, op Wien ik vertrouw, nam opeens alle vrees van mij weg. En wat die mannen betreft, ik wil je verzekeren, dat er zelfs niet één naast me gelopen heeft. Maar dit blijkt me thans duidelijk, dat de Heere Zijn engelen gezonden heeft om mij te bewaren en te beveiligen. De Heere heeft Zijn Woord en belofte waar gemaakt. Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. God heeft mij bewaard tegen de minder mooie plannen, die gij ten opzichte van mij had beraamd. Uit dankbaarheid aan mijn God, Die mij zo bewaard heeft, zal ik u iets geven, zodat ge voorlopig uit uw ergste nood wat geholpen kunt worden. Thans heeft de Heere u nog verhinderd uw plan uit te voeren, ge had een rover en moordenaar kunnen zijn. Denk er aan, we hebben met een alziend en alwetend God te doen. Eens zullen we rekenschap hebben af te leggen van al wat we gedaan hebben in het openbaar en in ’t verborgene”,

Een forse, sterke kerel stond daar tegenover de kleine Wijgert. En toen Wijgert hem uitzijn goed gevulde beurs enkele guldens gaf, beefde de hand die het geld aannam. Was hij getroffen door dit alles? Zou ’t nog ten goede uitlopen mede door dit voorval? God weet ’t alleen. Wijgert heeft nooit meer iets van hem gehoord. De vreemde, die ontroerd enkele woorden stamelde, richtte zijn schreden op de weg terug naar Weesp.

Wijgert, vol over wat hem wedervaren was, kwam ongemerkt door Muiden heenop de weg die van Muiden naar Huizen leidt. Achter hem ligt nu al ’t Muiderslot in ’t zilverlicht van de maan stil te dromen van voorbijgegleden tijden. Wijgert droomde niet. ’t Pas gebeurde kwam hem nog helderder voor de geest te staan dan zoëven. Ook ’t gevaar waarin hij verkeerd had. Ja, ’t gevaar ziet hij nu nog groter dan de almachtige bewarende hand des Heeren.

En dan is ’t met zijn rust gedaan. Zo rustig hij was op de weg tussen Weesp en Muiden met een onbekende volger achter hem, maar met de Heere bij hem-zoonrustigwerdhij nu, hoewel hij toch zo bijzonder de bewarende hand zijns Gods over hem had mogen ervaren. Erg verstandig was het niet je geldbeurs voor de dag te halen in tegenwoordigheid van dat heerschap. Erg leep was het niet er nog bij te zeggen, dat je naar Huizen moest. Dat heerschap kon nog wel eens tot andere gedachten gekomen zijn, nu hij weet, dat je meer dan de enkele guldens hebt, die je hem gegeven hebt. En Wijgert, wat doe je nu tegen die sterke jonge vent, als die je zo meteen weer op de hielen zit? Dan zal hij toeslaan zonder zich te bedenken. Dan slaat hij je neer - dóód! Z’n gedachten vermenigvuldigden zich, maar ’t waren angstgedachten. Hoorde hij daarachter hem in de verte al ’t geluid van voetstappen? Van angst durfde hij al niet meer om te zien. Dan zette Wijgert het op een lopen. Maar in zo’n draf houdt hij het niet vol. Zo jong is hij niet meer. Hij moet minderen; wat gematigder draf dan maar, afgewisseld met tussenpozen van haastige snelle stappen.

Mat van ’t zweet door inspanning en angst zag hij eindelijk de massieve oude toren van Huizen opdoemen. Na nog een kwartier ongeveer gejaagd te hebben gelopen, kwamen de huizen in ’t zicht. Weldra bevond hij zich in de nauwe straatjes van het dorp. Dan pas waagde hij ’t stil te staan enomte zien. Maar dan stond hij ook stil van verbazing en beschaming. ’t Dorp lag in stille nachtrust. Geen voetstap die de nachtelijke stilte verstoorde. En hoe hij zich inspande, ook geen verwijderende voetstappen kon hij waarnemen.

Zacht maanlicht overstroomde het hem zo vertrouwde dorp met zijn lage huisjes. Zwaar stak de massieve toren tegen de donkerblauwe, met fonkelende sterren bezaaide hemel af. Alles ademde vrede.

Wat heb ik mij door vrees laten vervoeren, sprak W ijgert bij zichzelf. Wat een wantrouwend schepsel ben ik. Ik, die zo kennelijk de bewhrende hand des Heeren over mij heb ervaren. Heere wat een dwaas ben ik. Tussen Weesp en Muiden hebt gij mij beschermdalsof Gij het tussen Muiden en Huizen niet zou gekund hebben. Waar was mijn geloof en vertrouwen op mijn God?

Rustig, geheel nu tot zichzelf gekomen, betrad Wijgert zijn woning. En Wijgert, die alleen woonde, boog in de eenzaamheid zijn knieën. Hij dankte de Heere uit een verbroken hart voor de bijzondere bewaring en beveiliging hem geschonken. O, Heere, engelen in dienst, gedienstige geesten om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen. En dat voor één, die nog zo vol wantrouwen en met zondig ongeloof vervuld is. Als Wijgert dan z’n bed ingestapt is, slaapt hij spoedig in. Zo vol van ’t goede hem door de Heere bewezen; zo klein en beschaamd vanwege z’n ongeloof en wantrouwen.

Drie slagen van de bronzen klok trillen de galmgaten uit van de eeuwenoude toren. Over de huizen en zijn slapende bewoners; over ’t dorp en over de Eng met haar roggeakkers; over de Zuiderzee, wier golfjes ’t zakkende maanlicht weerkaatsen. Engelendienst voor de kinderen Gods. Voor zulken waarvan God weet hoe zwak van moed en hoe klein zij zijn van krachten.

Overgenomen uit OPEN VENSTERS, eerste jaargang, nr. 2.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Engelendienst

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's