Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herinnering aan schrikkelijke dagen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herinnering aan schrikkelijke dagen

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Meimaand, tijd van nieuwe groei en bloei, van krachtig jong leven, roept ons steeds opnieuw in herinnering, wat nimmer weer zal worden uitgewist, de verraderlijke inval van de Duitsers; als we slechts zeggen „De Meidagen", dan weten w T e al waarover het gaat; dan gaan jammer en ellende weer aan ons geestesoog voorbij. Weten we nog de angst voor de V-I? Niet? Hoor dan slechts:

Men ligt, nu hier, dan daar, in slapeloze nachten door 't redeloos product van Duitsche razernij;

waarvan zijzelf reeds lang niets anders meer venvachten, dan kwelling voor de toch al zoo getroffen burgerij.

Wat angstig: als 't geluid ineens is weggezonken, en menigeen in vrees de vuisten samenbalt:

Waar is zij nu? ik hoor haar niet meer ronken God! Sta ons bij! daar komt zij aan!! zij valt!!!

Herinnert ge u nog de dorpen en steden die in puin lagen? Is die herinnering al uitgewist? Luister dan:

Verlaat de stad; ze brandt tot puin en as en tuimelt steen op glas en gruis op steen in ene nacht tot knekelhuis ineen.

Verlaat die stad, als een verbannen ras voortstrompelend over kalk en splinters glas, terwijl een muur afknapt als brekend been.

Reeds spookt de dood door de ruïnen heen die resten van wat eens mijn woonplaats was.

Of het andere:

Ik waag mij haast niet in die straat,

Waar gloeiend puin in 't donker staat.

De wind loeit om een bouwvaltop,

Een schelle vlam schiet suizend op,

Belichtend, als in spotternij,

De resten van wat huisgerei.

Hier vond wie daaglijks nam en gaf Een ruw en eindloos massagraf.

Het werk van hersens, hand en lust Is even grondig uitgeblust.

Welk een uitwerking moet het oorlogsgeweld vooral op het tere kindergemoed hebben gehad!

Hij hoort 's nachts vliegtuigen en het geschut en dringt dan angstig onze kamer binnen.

„Ze vliegen weer", zegt hij, „ze gaan beginnen." Hij waant zich bij ons veilig en beschut.

Ik had hem willen leren te beminnen al wat ter wereld leeft en adem put , planten en dieren, schadelijk en nut, de vogels en de vissen met hun vinnen.

Inplaats daarvan moet ik hem leren dit: wat kogels zijn, en bommen en granaten, en dat hij schuilen moet bij luchtalarm.

Ik houd hem vast, vertroostend in mijn arm. Ik heb een zware schuld op mij geladen, waarvoor ik daaglijks om vergeving bid.

Behalve de materiële schade, die heel groot is geweest, is er cloor de oorlog een achteruitgang te bespeuren in de zeden van de mensen. Deze schade is veel groter: door de verschrikkingen zijn velen van hun ankers los geslagen; ze geloven niet meer aan een God, die de wereld bestuurt; dood is dood; de aarde is geen plaats meer om te wonen. Velen zwerven heden ten dage nog van de ene plaats naar de andere, als opgejaagd vee, en ze hebben geen vaste woonplaats. Men noemt deze opgejaagden in het engels: displaced per-

sons. Wat er omgaat in het binnenste van deze arme mensen, kunnen we duidelijk horen in de volgende coupletten:

Ik ben een eengezel, mijn vrouw is jong gestorven, Zij kreeg een bomscherf in haar achterhoofd; Mijn kind is destijds aan de tering weggesmolten; Mijn haardstee is als hakhout kleingekloofd.

Ik heb geen tranen meer, want ik ben leeggekreten; Ik schuw de woorden, ik ben leeggevloekt; Ook bid ik niet, want ik ben leeggebeden; Ik sta als een verdoemeling geboekt.

God heb ik afgeschaft, van hem kan ik niet eten; Nu heb ik meer aan rats en aan een nap met vocht; Principes heb ik op mijn vluchtweg afgesmeten; Ik sta met ziel en lichaam op de tocht.

Hoe geheel anders klinkt het gedicht, waarvan begin luidt: het

Ik ben de zeiler op Uw mateloze zeeën, die aan Uw verre veilge kusten rustloos slaan; al lokken allerzijds mij vele vreemde reeën, Gij hebt mijn koers bepaald: 't gaat op Uw haven aan.

Als de Heere onze koers heeft bepaald, clan kunnen we niet vergaan, maar dan zal onze verwachting ten allen tijde van Hem moeten zijn. Het gedicht eindigt dan ook met deze woorden:

Loopt straks de reis ten eind en nader ik de stranden, waar, dreigement des doods, Uw zwaarste zeeën staan, neem, trouwe Loods, mij 't stuur dan uit de zwakke [handen en doe mij, stil-verrukt, Uw haven binnengaan!

INDEX.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 1954

Daniel | 8 Pagina's

Herinnering aan schrikkelijke dagen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 1954

Daniel | 8 Pagina's