Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

GIDEON (6)

En het geschiedde in diezelfde nacht, dat de Heere tot hem zeide: Neem een var van de runderen, die van uw vader zijn, te weten de tweede var van zeven jaren; en breek af het altaar van de Baal dat van uw vader is en houw af de haag die daarbij is. En bouw de Heere uw God een altaar op de hoogte dezer sterkte, in een geschikte plaats; en neem een tweede var en offer een brandoffer met het hout der haag, die gij zult hebben afgehouwen. Toen nam Gideon tien mannen uit zijn knechten, en deed gelijk als de Heere tot hem gesproken had; doch het geschiedde dewijl hij zijns vaders huis en de mannen van die stad vreesde om het te doen bij dag, dat hij het deed bij nacht.

Richteren 6:25-27.

Heel het Richterenboek is in de diepste grond der zaak een grote worsteling tussen een heilig God en een zondig volk. De Heere doet zijn volk telkens voelen hoe bitter het is van zijn wegen af te dwalen en de zonde te dienen. Maar Hij doet dat

niet om te verderven doch om te behouden. De Heere moet komen met zijn straffende hand omdat het volk Israël de zonde niet wil loslaten en aan haar eigen wegen blijft vasthouden. De slaande hand des Heeren moet hen tot inkeer brengen. En in dit alles zijn wij aan dat volk van Israël gelijk.

Maar onder dit alles is de Heere lankmoedig en genadig. Onder dit alles blijft Hij de trouwe God des Verbonds. Hij wil ons zo gaarne genade bewijzen. Wij klagen zo menigmaal over dorheid en geesteloosheid en liefdeloosheid en geestelijke onvruchtbaarheid, maar zou hier niet een grote nood liggen, dat we te weinig onderzoeken waar de oorzaak van dit alles ligt. We moeten een onderzoek instellen naar de schadelijke wegen, die we bewandelen, opdat we in die weg wederkeren tot de Heere en vragen: Wat wilt Gij dat we doen zullen?

Nu is de Heere een getrouw God, maar in een schadelijke weg geeft Hij zijn zegen niet. Hij wil ons lokken en trekken, opdat wij die verkeerde weg verlaten en dan zullen we ervaren hoe goed de Heere is voor een volk, dat Hem de zonde en de schuld belijdt en smeekt om genade voor recht.

Toch is de Heere altijd de eerste. Zo is Hij ook Gideon komen opzoeken, opdat deze in de kracht Gods Israël zou verlossen uit de hand van de Midianieten, die het volk zo zwaar verdrukten. Dat is voor Gideon een wonder geweest. Toen die Engel des Heeren hem verscheen heeft hij geklaagd, dat de Heere wel in het verleden verlost heeft, maar waar is nu God, die zoveel wonderen aan Israël heeft gedaan? En dan is het alsof de Heere zegt: Zie, hier ben Ik. Wij denken menigmaal, dat de Heere onze nood en ellende niet ziet. En wij zeggen zo dikwijls: Mijn weg is voor de Heere verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij.

Dan peinst de ziel: is 't waar, zou God Ook weten van mijn droevig lot, Zou d'Allerhoogste van mijn klagen En bitt're rampen kennis dragen?

Maar de Heere weet wel van ons leed en onze smart, van ons kruis en onze druk. Hij wil ons echter ontdekken aan de oorzaak van dit alles. De oorzaak van Israëls ellende lag in het verlaten van de wegen des Heeren, in het dienen van de afgoden van het land Kanaan en de Heere onze God is een jaloers God, Hij kan zijn eer met geen ander delen. En dat moet Gideon nu eerst leren voordat Hij als Verlosser van zijn volk kan optreden.

En het geschiedde in diezelfde nacht, dat de Heere tot hem zeide: Neem een var van de runderen die van uw vader zijn, te weten de tweede var van zeven jaren; en breek af het altaar van de Baal dat van uw vader is en houw af de haag die daarbij is. (vers 25)

Hier ligt dus de zonde van het volk Israël. Het diende de afgoden van de heidense Kanaanieten. Dat waren voornamelijk twee afgoden, die we in de Bijbel telkens weer tegenkomen. Het waren Baal en Astarte, twee vergoddelijkte natuurkrachten. De apostel Paulus heeft het diepste wezen van het heidendom beschreven in zijn brief aan de Romeinen als een verheerlijken van het schepsel boven de Schepper. „Zij hebben de heerlijkheid van de onverderfelijke God veranderd in de gelijkenis van een beeld van een verderfelijk mens en van gevogelte en van viervoetige en kruipende dieren... zij hebben de waarheid Gods veranderd in de leugen en het schepsel geëerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is in der eeuwigheid" (Romenen 1 : 23 en 25).

De heidenen van Kanaan vereerden de levenwekkende zon in de mannelijke afgod Baal. En naast hem stond de vrouwelijke godin Astarte in wie de vruchtbaarheid der natuur aangebeden werd. En de dienst dezer afgoden ging met allerlei uitspattingen gepaard. Het was in de grofste zin des woords een dienst van het vlees, waar we maar niet nader over zullen spreken, want er zijn dingen, die te schandelijk zijn om uit te spreken. En uit dit Schriftgedeelte blijkt nu, dat Israël altaren had om deze afgoden te dienen en te vereren. We willen hierbij uw aandacht op vestigen, dat de schrijver van deze geschiedenis melding maakt van een bos of haag. We moeten hier niet denken aan een verzameling struiken of bomen, maar aan een heilige paal, die in de nabijheid van de altaren stond, en die dan de vrouwelijke godin afbeeldde. Wij spreken er hier enigszins uitvoerig over omdat we dit alles in de geschiedenis van Israël ook later geregeld terugvinden.

De Heere zag hoe zijn volk zich verslingerde aan de dienst van deze afgoden. Dat was trouwens geen wonder, want die dienst was voor het vlees zeer aangenaam. In de dienst van God moet het vlees gekruisigd worden met al haar begeerlijkheden. Dat is een zware weg doch een zalige weg voor ieder die door de Heere geleid en onderwezen wordt. Want de dienst des vleses verzadigt nooit. Maar de dienst van God geeft een zalige vreugde in Christus, een vrede, die alle verstand te boven gaat en een rust, die ons stil doet vertrouwen op de Heere. Maar daarom moeten we ook wederom geboren worden, opdat we een nieuw hart verkrijgen en de Heere leren zoeken tot eer van zijn Naam.

Voordat Gideon nu echter mag optreden als verlosser van zijn volk moet hij door een daad tonen, dat hij de Heere erkent als de enige God, die gediend moet worden. En daarbij moet hij als 't ware een profeet zijn onder zijn volk om hen af te roepen van de dienst der afgoden en op te roepen tot 's Heeren dienst. Hij moet de altaren van de heidense afgoden afbreken. Dat is de eis, die de Heere aan Gideon stelt in dezelfde nacht na zijn roeping. Eerst 'heeft de Heere zich aan Gideon verbonden, nu komt de Heere hem roepen, opdat hij openlijk zal belijden, dat hij alleen de enig ware God wil dienen. En daartoe moet de dienst van de afgoden worden uitgeroeid. Alleen dan, wanneer het volk wederkeert tot de Heere, kan er sprake zijn van verlossing en redding in de gunst Gods. En nu moet Gideon met zijn hfervormingsdaad beginnen bij het huis van zijn vader. Joas, de vader van Gideon, is te zwak geweest om zich te verzetten tegen de volksgeest. Ook te Ofra is een altaar gebouwd met zijn goedvinden voor Baal, als beschermgod van het land. En daarnaast staat de heilige paal voor de godin der vruchtbaarheid. Gideon moet zich nu naar het altaar begeven met een var, een stier, van zijn vader, die nauwkeurig wordt aangeduid als „de tweede var van zeven jaren". Vermoedelijk werden de stieren onder Israël aangeduid naar hun plaats, grootte of leeftijd als de eerste, de tweede, de derde enz. De Heere kiest dus juist uit het vee van Joas, die de afgodendienst heeft toegelaten als hoofd van zijn geslacht en die er waarschijnlijk ook aan heeft meegedaan, een dier om de ware dienst van God te herstellen. Het moet een stier van zeven jaar oud zijn. Dit is een toespeling op de zevenjarige onderdrukking van de Midianieten. En deze stier is dan het beeld van Israël, dat na zeven jaren van druk zich weer wijdt aan de dienst des Heeren. Dit is immers de betekenis van het brandoffer, dat Gideon brengen moet, hoewel ook de gedachte aan verzoening niet uitgesloten behoeft te worden. We lezen immers in Levitikus 1 : 3 en 4: Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij het offeren naar zijn welgevallen voor het aangezicht des Heeren. En hij zal zijn hand op de kop van het brandoffer leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen."

Maar voordat Gideon tot dat offer over kan gaan moet hij eerst het altaar van Baal afbreken. Hij mag ook de heilige paal niet sparen van de godin der vruchtbaarheid, hij moet die haag ombouwen en het hout er straks van gebruiken voor het offer, dat hij aan de Heere moet brengen. Baal moet onttroond worden. Zijn kroon moet van het hoofd worden gerukt. Baal moet verworpen worden en zijn dienst verlaten. Hem moet alle gehoorzaamheid worden opgezegd en zijn dienst moet met wortel en tak worden uitgeroeid. Anders zal de Heere niet kunnen opstaan tot verlossing van zijn volk.

En dan moet ook de Heere een altaar worden gebouwd: En bouw de Heere uw God een altaar op de hoogte dezer sterkte in een geschikte plaats; en neem de tweede var en offer een brandoffer met het hout der haag die gij zult hebben afgehouwen (vers 26).

De dienst der afgoden moet volkomen worden uitgeroeid en de dienst des Heeren moet worden hersteld. De dienst van Baal mag ook niet naast de dienst van de Heere blijven voortbestaan. Daarom moet zelfs het hout van die heilige paal gebruikt worden om als brandhout te dienen voor het offer aan de Heere. We moeten hier goed opletten. Wij willen immers zo menigmaal de dienst des Heeren verbinden aan die van onze afgoden. Wanneer de Heere ons ontdekt heeft aan onszelf, dan

willen we eerst wel veel loslaten, maar hoe moeilijk is het om met onze liefste afgoden te breken, om dat laatste los te laten, om onze afgoden te verbranden, om door het brandhout van onze afgoden de Heere nog te dienen. En dat zal toch moeten gebeuren, hoe zwaar en moeilijk deze weg ook wezen mag, opdat we alleen de Heere mogen overhouden en van zijn genade leren leven, van de verlossing die in Christus Jezus is.

Opmerkelijk is dat de Heere hier dit bevel geeft aan Gideon, die toch niet behoorde tot de stam van Levi, om dit offer te brengen. We leven in een abnormale tijd wanneer de Heere dit bevel geeft, en de offerdienst door middel van de priesters is geheel op de achtergrond geraakt. Wanneer de dienst des Heeren werkelijk hersteld wordt, dan zal natuurlijk ook de priesterdienst hersteld worden. In de abnormale tijd van de kerkhervorming waren er ook wel predikers, die niet geordend waren, maar zodra de kerk opgericht is uit haar diepe val, worden vanzelfsprekend de regels gesteld voor de dienst in het huis Gods. Zo moeten we ook dit bevel aan Gideon zien, wanneer de Heere hem beveelt een offer te brengen.

Gideon gehoorzaamt aan het bevel des Heeren. Toen nam Gideon tien mannen uit zijn knechten, en deed gelijk de Heere tot hem gesproken had; doch het geschiedde dewijl hij zijns vaders huis en de mannen van die stad vreesde om het te doen bij dag, dat hij 't deed bij nacht (vers 27).

Er is wel eens gezegd, dat Gideon zich hier toch wel erg vreesachtig betoonde, dat hij niet bij dag maar in de nacht het altaar van Baal afbrak. Nu zou het geen wonder wezen wanneer Gideon vrees had gekend. Want wanneer we ons eigen hart kennen zullen we daar Gideon zeker niet om laken. Hoe kan ons hart dikwijls vol vrees en twijfelmoedigheid wezen.

Maar we zien in de afbraak bij naclht veel meer een goed beleid van Gideon. De vrees voor zijn familie zal geen bangheid geweest zijn, maar voorzichtigheid. Hij vreest zijn taak niet ongehinderd te kunnen volbrengen als hij het bij daglicht zou doen, en daarom kiest hij de nacht voor dit werk. Dat behoeft nog niet dezelfde nacht geweest te zijn. Dit werk moet immers met overleg geschieden en bovendien heeft hij medewerking nodig. Een tiental knechten, die ook niet de Baal willen dienen, zullen hem helpen. En als de morgen komt is alles klaar.,

Hoe nodig is het nu, dat ook wij de altaren van onze afgoden afbreken en de zondedienst gaan verlaten. Dan kan de Heere ons zijn zegen schenken. We willen zo menigmaal genade van God hebben, terwijl we onze zonden aanhouden en geen ernst maken met de heilige wil Gods. Dat kan niet. Ook in ons leven moet alles afgebroken worden wat tegen de Heere en zijn dienst ingaat. Dat is een pijnlijke zaak, maar het is zo heilzaam. Er zal ook in ons leven eerst gebroken moeten worden. Dan kan de dienst des Heeren worden hersteld. Zalig allen, die het ondervinden mogen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 februari 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

UIT HET BOEK DER RICHTEREN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 februari 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's