Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tolerantie en de gereformeerde theocratie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tolerantie en de gereformeerde theocratie

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

door dr. K. van der Zwaag redactielid van Zicht

Het vraagstuk van de verhouding tussen theocratie en tolerantie is een beleend onderwerp in de kring van de SGP. Wie uitgaat van de volstrekte heerschappij van Gods macht krijgt onvermijdelijk de vraag hoe om te gaan met andersdenkenden. Zijn de gereformeerde theocraten per definitie intolerant? Of is theocratie juist de voedingsbodem voor ware verdraagzaamheid, omdat in zaken van het geloof geen geweld en dwang is?

Het vraagstuk van de theocratie en de tolerantie is een belangrijk probleem in het werk van A. A. van Ruler die daar enkele belangwekkende artikelen over heeft geschreven. Dit onderwerp is geen hobby, zo schreef hij, omdat de theocratische gedachte namelijk geen hobby is. Zij doordenkt de vragen tot op hun grond.' Ons onderwerp is ook relevant voor de christelijke politiek vooral wanneer zij zich wil laten inspireren door een theocratische overheidsopvatting: de overheid is gebonden aan Gods Woord. Maar daarmee is gelijk de vraag naar de tolerantie gesteld: hebben andersdenkenden ook een rechtmatige plaats in de samenleving gekregen^ Met deze spanning tussen theocratie en tolerantie zitten we in het hart van de christelijke politiek.

Grenzen

In dit artikel zou ik vooral twee hoofdmomenten willen belichten: de grenzen van de tolerantie en de toespitsing op de huidige multi-culturele en multi-religieuze samenleving. Met de term theocratie (letterlijk: godsgezag) ver­ disconteren we zowel de oorsprong als de uitoefening van het gezag. Die is ten diepste in God gelegen. God bestuurt alle dingen en regeert door middel van de overheid het burgerlijke en maatschappelijke leven. De term theocratie is in de laatste jaren onbruik geraakt en heeft een negatieve klank gekregen. Zo wordt ze vaak met dwang geassocieerd.

H. J. Heering stelt dat theocratie politiek alleen in enkele moslimstaten praktijk is.^ Hij plaatst theocratie tegenover de scheiding van kerk en staat, die hij overigens weer ziet als onderdeel van het veel omvangrijker proces van secularisatie. Ook de poging van ultra-orthodoxe joden om hun macht uit te oefenen in de staat Israël wordt als een herleving van de oude 'theocratie' beschouwd. Tijdens een demonstratie van orthodoxe joden in februari 1999 organiseerden liberale joden een tegendemonstratie met als leuzen onder meer 'Stop de theocratie'. In de moslim-en joodse staat zou volgens radicaal gezinden de staat bepaald moeten worden door de sharia en halacha, respec­ tievelijk de islamitische en joodse wet.

De term theocratie is veelal in verbinding gebracht met geestelijke dwang en kerkelijke heerszucht. In staatkundige zin doelt de term op het politieke ideaal om de samenleving aan godsdienstige normen te onderwerpen. Men kan volgens de Leidse islamoloog P. S. van Koningsveld spreken van een theocratie in of> tima forma, wanneer de gehele staat aan godsdienstige waarden en wetten is onderworpen en de staatsmacht door functionarissen wordt uitgeoefend die met leergezag in naam van de heersende godsdienst kunnen spreken. Als politiek ideaal kan van een theocratie sprake zijn in expliciete en impliciete zin.

In expliciete zin wordt dit ideaal bijvoorbeeld beleden door de drie klein-rechtse politieke partijen die in het Nederlandse parlement vertegenwoordigd zijn. Bijvoorbeeld bij de SGP wanneer deze partij de scheiding van kerk en staat verwerpt en beide onderwerpt aan de (christelijke) Wet van God en waar officieel geen plaats is voor de islam en nietchristelijke godsdiensten. Maar ook het GPV en de RPF zien de overheid als dienares van God, onderworpen aan de universele Wet van God. Een partij als het

CDA ziet de overheid weliswaar ook als Gods dienares maar ontkoppelt de band tussen overheid en godsdienst veel stringenter dan bij de kiein-rechtse partijen. In impliciete zin zou van een theocratisch ideaal sprake kunnen zijn, aldus Koningsveld, wanneer bijvoorbeeld religieuze minderheden, bijvoorbeeld moslims, een pleidooi voeren voor het invoeren van het islamitische familierecht.

Tolerantie

We hebben in dit artikel vooral over politieke tolerantie. Tolerantie is - algemeen gesproken-het verdragen van eikaars standpunten in een maatschappij waarin diverse geloofsrichtingen moeten samenleven. Dit was in het begin van de moderne tijd niet vanzelfsprekend. In de christelijke cultuur van de Middeleeuwen domineerde de ene kerk het gehele maatschappelijke leven. Aan het eind van de Middeleeuwen ontstonden steeds meer dissidente stromingen, totdat in de zestiende eeuw de kerk van de Reformatie zorgde voor een definitieve breuk in de oude kerk en de eeuwenlange band tussen kerk en samenleving.

Naast het theologische probleem hoe de ene waarheid zich verhoudt tot een veelheid van andere opvattingen, ontstond het politieke probleem van de tolerantie. De staat zag zich gedwongen een standpunt in te nemen ten opzichte van diverse godsdienstige stromingen in de samenleving die zich vooral in de tijd van de Reformatie manifesteerden. Op een gegeven moment rijpte het inzicht dat de staat de diverse geloofsrichtingen - en dat waren in die tijd vooral de protestanten en de rooms-katholieken-heeft te respecteren in die ene samenleving. De godsdienstige eenheid was niet langer voorwaarde voor een politieke eenheid. Binnen die ene politieke eenheid vormde godsdienstige verdeeldheid of pluraliteit geen wezenlijk probleem. De staat moest wel tot die tolerantie overgaan wilde de samenleving niet meer voortdurend geteisterd worden door bloedige conflicten en godsdienstoorlogen. Het ging aanvankelijk niet eens om het toekennen van rechten van andersdenkenden. Dat komt pas na de Verlichting in het vizier. In de zestiende eeuw was tolerantie aanvankelijk slechts een gunst, niet een plicht. Een gunst die opgelegd werd door de praktijk, zonder dat er sprake was van een erkenning van een godsdienstig pluralisme. Er was wel voorzichtig ruimte gekomen voor pluraliteit: een verscheidenheid van godsdienstige stromingen. Van pluralisme is pas sprake als alle godsdienstige stromingen van gelijke principiële waarde geacht worden. Terecht onderscheidt de ethicus G. Manenschijn godsdienstvrijheid van tolerantie van godsdienst. Tolerantie van godsdienst houdt in dat de overheid zich het recht voorbehoudt bepaalde godsdiensten wel of niet te dulden, terwijl godsdienstvrijheid een grondrecht is (geworden). De feitelijke ontwikkeling is gelopen van intolerantie via tolerantie naar godsdienstvrijheid.' Nu blijkt dat in het begin van de moderne tijd die tolerantie op basis van godsdienstig pluralisme nauwelijks aanwezig is omdat zowel kerk als de staat uitging van een exclusieve waarheidsconceptie. Daarmee bedoelen we een beroep op de christelijke godsdienst als de enig ware godsdienst. Het christendom is een openbaringsreligie die stelt dat Jezus Christus de enige weg van behoud is en dat die waarheid voor iedereen geldt. De Engelse zendingstheoloog Lesslie Newbigin heeft eens gezegd dat wat waar is, ook publiek waar is. Dat is een waarheidsconceptie die strijdt met het huidige waarheidsbegrip dat niet-absoluut is, zo niet relativistisch is.

Het woord 'intolerantie' draagt tegenwoordig iets negatiefs in zich, het is haast een scheldwoord. Als iemand intolerant is, dan is dat het slechtste wat je van iemand kunt zeggen. Het heeft ook iets bekrompens en benepens. De term intolerantie versluiert echter de religieuze lading waar het in dit begrip om gaat. Als christen kun je toch immers grote moeite hebben met alles maar toe te laten omdat God ten diepst recht heeft op geheel het leven en Zijn Waarheid niet te verenigen is met dwaling en leugen. De leugen kan geen gelijke rechten hebben als de waarheid. Kortom, een christen dient voortdurend de grenzen van de tolerantie te erkennen.

Grenzen van de tolerantie

Het is onze overtuiging dat in de reformatorische staatsopvatting de grenzen van de tolerantie na-

'De staat zag zich gedwongen een standpunt in te nemen ten of ziekte van diverse godsdienstige stromingen in de samenleving die zich vooral in de tijd van de Reformatie manifesteerden. Op> een gegeven moment rijpte het inzicht dat de staat de diverse geloofsrichtingen heeft te respecteren in die ene samenleving.'

drukkelijk gehandhaafd worden maar tegelijkertijd ook tolerantie wordt beoefend. Vanuit gereformeerd theocratisch perspectief worden mensen getolereerd omdat ze niet gedwongen kunnen worden tot het geloof. Het is een belangrijk aspect van christelijke verdraagzaamheid is dat je anderen in hun waarheidsbeleving verdraagt omdat ten diepste God mensen verdraagt die zich niet aan Hem (willen) onderwerpen. Daar zit iets in van Gods geduld en lankmoedigheid, niet willende dat mensen verloren gaan maar tot bekering komen.

Van Ruler zegt dat de trinitarische God regeert - daarin ligt het theo-cratische van Zijn regeringmaar dat Hij nooit als 'een schoer hagel' over ons heen gaat. Hij vraagt de vrijwillige en oprechte keuze van ons hart. Maar dan wil Hij ook met de totaliteit van ons bestaan gediend worden." Een krachtige verdediging van de waarheid en het beoefenen van tolerantie behoeven niet met elkaar te strijden. Mijn stelling is dan ook dat tussen theocratie en tolerantie wel een spanning heerst maar geen tegenstrijdigheid. Ze sluiten elkaar niet uit, maar ze maken het elkaar wel moeilijk.

Andersdenkenden

We leven nu in een multireligieuze samenleving. Hoe ga je om met andersdenkenden^ Ik denk dat we hier moeten teruggaan tot de kern van de Reformatie. Wat is de Reformatie eigenlijk geweesti Niet anders dan de proclamatie van de vrijheid van de christen ten opzichte van God, zonder de knechtende en bemiddelende instanties van kerk en priester. De protestantse christenen in de tijd van de Reformatie hebben zozeer de vrijheid van de mens ten opzichte van God ervaren dat ze die vrijheid ook bij anderen probeerden te honoreren. Ze hebben de overtuiging van de waarheid van de Schrift met verve ingebracht in het staatkundige leven, maar tegelijkertijd een einde gemaakt aan het principe van het 'ketterdoden'.

Hoe zou het komen dat in rooms-katholieke landen die tolerantie niet werd beoefend en in islamitische landen nog steeds wordt beoefendi Dat is een vraag die we ook als staatkundig gereformeerden tot ons moeten laten doordringen. Het heeft toch te maken met de overtuiging dat je je heil primair zoekt in de kracht van Gods Woord en met geestelijke middelen (gebed, gesprek, het voorbeeld van een levenswandel, etc). Ketters moet je weerleggen uit de Schrift, door de Woordverkondiging van de kerk, maar daarnaast ook de overheid ertoe oproepen haar taak te verstaan in het weren van ketterijen, valse godsdienst en afgoderij. Maar dat moet gebeuren door wetgeving, gericht tegen de publieke uitingen van ketterse en godslasterlijke leringen, waarbij persoon en zaak worden gescheiden.

Elke overtuigd reformatorische overheids-en staatsopvatting dient midden in die spanning tussen theocratie en tolerantie te staan. De spanning kan gemakkelijk naar de ene of andere kant verdwijnen. Dat kan bijvoorbeeld zozeer de eis van Gods Woord, het 'alzo zegt de Heere', benadrukken dat de vraag naar de andersdenkende en de pluraliteit van godsdienstige stromingen niet meer in het vizier komt. Want daarvoor mag immers geen plaats zijn. Die ander hoort er niet te zijn. Ik zou dit als een vorm van geloofsblindheid noe­ men. Het is een principieel afzien van het compromis, van wat denigrerend genoemd wordt: het schipperen en zoeken naar het haalbare. U kent wel die leus: niet wat haalbaar is, maar wat principieel is. Alsof er geen grijs tussengebied is waarin de zaken minder duidelijk liggen.

'We kunnen zozeer het 'alzo zegt de Heere', benadrukken dat de vraag naar de andersdenkende en de pluraliteit van godsdienstige stromingen niet meer in het vizier komt. Want daarvoor mag immers geen f laats zijn. Die ander hoort er niet te zijn. Ik zou dit als een vorm van geloofsblindheid noemen.'

De andere kant is het fragmatisme: je gaat zover op het spoor van de tolerantie dat de theocratische norm achterwege blijft. Dan is politiek ontaard in het bestuurlijk bezig zijn zonder het geven van een principieel geluid. Een dualisme dreigt tussen het christen-zijn en mijn verantwoordelijkheid als politicus.^ Dan legt men zich zozeer bij de bestaande werkelijkheid neer dat het exclusieve karakter van de christelijke boodschap niet meer gehoord wordt. Getuigen wordt bijvoorbaat verdacht gemaakt en als irrelevant beschouwd voor de politieke praktijk.

Historisch gezien heeft het leven in die spanning de beste papieren. De hervormers hebben gebalanceerd op het scherp van de snede: enerzijds de plicht van de overheid om gevaarlijke ketterijen van het pubUeke terrein te

weren, anderzijds het beginsel van de gewetensvrijheid te honoreren. Historisch beschouwd is de vrijheid van het geweten een belangrijk facet geweest van de reformatorische overheidsopvatting. In de zestiende eeuw verscheen een stortvloed van pamfletten en andere geschriften over deze vrijheid van geweten. Vele gereformeerde schrijvers voerden tegenover een rooms-katholieke overheid een pleidooi om te leven naar de ingeving van hun geweten, dat wil zeggen naar de beginselen van het Evangelie van Jezus Christus. Zij voelden dat hun geweten geknecht werd door een overheid die hen vervolgde en niet in staat stelde te leven en te handelen volgens de normen van Gods Woord. Maar ook niet-gereformeerde dissidenten hebben zij vrijheid van geweten gegund, wat de praktijk van de Republiek ten overvloede heeft bewezen.

Tegelijkertijd is die vrijheid van geweten genormeerd door de theocratie. Het was geen gewetensvrijheid in de moderne zin van het woord, maar het ging om het geweten dat bevrijd was door het geloof. Een geweten dat zich niet door het Woord van God liet bepalen was volgens Luther zelfs een vals geweten. Je ziet hierin een verschil tussen de reformatoren en de wat libertijns denkenden als Castellio, Franck en Coornhert, die een pleidooi voerden voor de vrijheid van het ge­ weten maar tegelijkertijd een coulante omgang met dwalingen en zelfs ketterijen praktiseerden. Voor de overheid betekende dit volgens hen dat deze onkruid en tarwe gelijk moest laten opgroeien en elke actieve rol in het weren en uitroeien haar ontnomen werd. Deze in feite doperse overtuiging komen we ook tegen bij christen-politici van deze tijd die zozeer de geestelijke vrijheid en de vrijheid van godsdienst benadrukken dat elke theocratische inperking achterwege blijft. Dus opnieuw een opheffing van de spanning.

Tolerantie anno 2000

De tolerantie is tegenwoordig uitgegroeid tot een volledige vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Tot in de negentiende eeuw werd een algemeen-christelijk fundament van belang geacht als uitgangspunt van de staatsorde. In de twintigste eeuw wordt afstand genomen van een religieuze grondslag en wordt zowel de levensbeschouwelijke pluriformiteit als de gelijkwaardigheid van de verschillende religies aanvaard.'' Artikel 6 (lid 1) van de huidige grondwet stelt: 'Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet'. De overheid mag niet een bepaalde religie verbieden of opleggen noch zeggenschap hebben in kerkelijke zaken. Bovendien bepaalt artikel 1 van de grondwet dat discriminatie wegens onder meer godsdienst of levensovertuiging niet is toegestaan. Uit dit discriminatieverbod volgt dat de overheid neutraal moet staan tegenover godsdienst en levensovertuiging.''

De SGP zit met deze situatie in een grote verlegenheid. Ontkennen en negeren kan zij deze situatie niet, maar toejuichen (zoals het CDA en CU doen) evenmm. Wel accepteren, zij het niet van harte. De huidige overheid is niet bevoegd om een oordeel te geven over de inhoud van de godsdienst. Als zij onderscheidt tussen godsdienst en levensovertuiging, dan zijn dit voor haar louter staatsrechtelijke begrippen. De overheid erkent wel dat er verschillen tussen beide zijn, maar zij verbindt daaraan geen staatsrechtelijke consequenties. De staatsrechtelijke omschrijving kenmerkt zich door een "welwillende neutraliteit".^ De vrijheid van godsdienst geldt voor christelijke en niet-christelijke groeperingen. Gezien de opkomende islam en andere niet-christelijke minderheidsgroepen zal de juridische verankering van de vrijheid van godsdienst een belangrijk aspect zijn van de religieus-politieke agenda die de moslims in West-Europa voorleggen.'

De invloed van de kerk op de 20ste-eeuwse samenleving is inmiddels sterk afgenomen, mede door de toenemende secularisatie en het ontstaan van een multireligieuze samenleving waarin ook andere religies hun rechten opeisen. In het publieke leven is het christendom vrijwel verdwenen sinds de jaren zestig. Die verandering heeft ook de maatschappelijke vorm ontbonden die het Nederlandse christendom de afgelopen eeuw had aangenomen. De kerk heeft ook aan de staat terrein moeten prijsgeven. De staat regelt zaken als abortus en euthanasie, zaken die in feite op het religieuze terrein liggen. In Europees verband is zelfs een tendens te bespeuren naar ver-

'De overheid mag niet een bepaalde religie verbieden of opleggen noch zeggenschap hebben in kerkelijke zaken.'

dere scheiding tussen kerk en staat en privatisering van de religie. Dit is het gevolg van secularisatie en immigratie. In de meeste landen is er sprake van een seculiere meerderheid, met daarnaast zowel een christelijke als nietchristelijke minderheden.'"

Bron van ware vrijheid

De vi/etten van God zijn volgens christenen de bron van ware vrijheid. Voor niet-christenen, die in deze samenleving steeds meer de meerderheid vormen, kunnen wetten in christelijke geest echter een beperking van hun leefruimte vormen. Dat was ook al in het verleden het geval. Niet-gereformeerden genoten wel een zekere mate van vrijheid in de Republiek (zelfs meer dan in de omringende landen), maar werden wel teruggedrongen uit het publieke leven en kwamen niet voor openbare functies in aanmerking.

In die zin is het terecht opgemerkt dat de christelijke religie iets intolerants heeft en dat de politieke vertaling of uitwerking een beperkende invloed heeft op maatschappelijke manifestaties van andere godsdiensten. Die spanning tussen theocratie en tolerantie, tussen theocratie en democratie is immers niet oplosbaar zolang je uitgaat van een exclusieve waarheidsconceptie. Maar de vraag is hoe je hiermee omgaat. Wil je je eigen waarheid aan de ander opdringen, te vuur en te zwaard verbreiden, ook door middel van de overheid, of pas je je aan aan de grondwettelijke situatie van deze tijdi Ik meen te stellen dat een theocratisch gezinde partij als de SGP volwaardig wil participeren in dit democratisch bestel, maar tegelijkertijd de democratie niet normatief acht en het einde van alle tegenspraak. Daar zit ook weer die blijvende spanning zolang je althans niet een van de beide polen wilt opheffen.

Theocratie handhaven

Artikel 36 van de NGB heeft voor de SGP altijd een wezenlijke betekenis gehad. Het is interessant dat dit artikel recent weer hersteld is in onverkorte vorm en het besluit van de gereformeerde synode van 1905 daarmee herroepen is. Al geven de omstandigheden weinig reden om te juichen want binnen de Gereformeerde Kerken is de belijdenis als zodanig, inclusief artikel 36, niet veel meer dan een museumstuk geworden. Toch heeft dit artikel nog steeds een waarheidselement dat breed gedragen worden. Ds. Hette Abma schreef ooit in Kontekstueel in dat we er goed aan doen om artikel 36 "voorshands" compleet met de gewraakte passage te handhaven." Het gaat er in dit artikel allereerst om dat de overheid de belijdenis van de Naam bevordert en dat er partij gekozen moet worden in de strijd der geesten. 'Het positief bevorderen van het komende rijk, kan moeilijk worden losgemaakt van het weren en uitroeien van de manifestaties van het rijk van de anti-christ. Bijbels gezien is daar een onverbrekelijke band tussen beide.' Ds. Abma zegt dat we met het oog op de claim van Gods Woord, zoals Psalm 67: 'De volken zullen U, o God, loven', nooit mogen accepteren dat men godslasterlijke propaganda maakt. De overheid heeft hier een belangrijke roeping. 'Wie zich in zijn activiteiten niet wil richten op het komende Rijk Gods, die speelt het rijk van de anti-christ in de kaart.'

We zien hier hoe theocratie altijd een intolerant effect met zich meebrengt. Het impliceert een bepaalde blik op de multireligieuze samenleving. Het zwijgen over de komst van migranten in de Nederlandse cultuur betekent volgens Hette Abma dat wat nog resteert van het christelijk karakter van onze samenleving, verdwijnt. Hij spreekt zelfs van een verzaking van het theocratisch beginsel.'*' Er wordt hem te gemakkelijk gesproken over een multiculturele en zelfs een multireligieuze samenleving. 'Dit zou ons als een vloek in de oren moeten klinken".

'Het zwijgen over de komst van migranten in de Nederlandse cultuur betekent volgens Hette Abma dat het christelijk karakter van onze samenleving, verdwijnt. Hij spreekt zelfs van een verzaking van het theocratisch beginsel. Er wordt hem te gemakkelijk gesproken over een multiculturele en zelfs een multireligieuze samenleving. 'Dit zou ons als een vloek in de oren moeten klinken".

Uiteindelijk gaat het volgens hem steeds om de verhoging van het theocratisch gehalte in onze situatie. De theocratische pretentie dat God gezag heeft over de hele wereld zal zich ook dienen te ontvou\A'en in een politiek program. Het alternatief van theocratie is chaos of anarchie. In de lijn van Van Ruler stelt Abma dat de échte theocratie de basis is voor de tolerantie. "Het verplicht ons er dan wel toe het theocratisch beginsel niet alleen ondubbelzinnig, maar vooral ook onbekrompen toe te passen'.'-'

Conclusie: zelfs in een multiculturele of multireligieuze samenle-

ving moeten we het theocratisch beginsel blijven belijden met inachtneming van de tolerantie. De zogenaamde neutraliteit is altijd geladen met onchristelijke inhoud. Groen van Prinsterer heeft dat heel duidelijk gezien. Ook Van Ruler heeft daar al op gewezen. We gaan steeds meer in de richting van een geestelijk vacuüm, schreef hij. Een belangrijke fase in deze ontwikkehng is die van de neutraliteit. Die pleegt bij de staat te beginnen. Maar de staat is niet zo'n onschuldig ding: hij drukt zijn stempel op het hele leven en op alle mensen. Gaandeweg wordt alles met de staat mee neutraal. In het neutrum loert het nihil.'^

De christelijke tolerantie is dan ook niet geboren uit indifferentisme, maar uit de belijdenis van de waarheid, aldus Van Ruler. Werkelijke vrijheid is er pas wanneer de overheid weer dienaresse Gods wordt. Vandaar de opmerking dat de vrijheid alleen in de gereformeerde theocratie gewaarborgd is.'^ Evenals ten aanzien van de verhouding tussen kerk en staat, blijft Van Ruler ook inzake de verhouding tussen theocratie en tolerantie in een spanning steken. Juist in die spanning, die ten diepste veroorzaakt wordt door de onherleidbaarheid en dualiteit van twee grootheden, bloeit volgens hem het theocratisch visioen op. De naam van God is geheel enig in zijn imperialisme en intolerantie, zegt hij." Maar dat intolerante weet ook van het christelijk ge­ duld dat niet alles realiseerbaar is. Er liggen volgens Van Ruler 'onmiskenbare intolerante elementen' in de theocratie en die scheppen de nodige problemen in de tolerantie. Maar ook de tolerantie zélf is problematisch. We moeten volgens hem de mondigheid van de mens erkennen, maar tegelijkertijd is er ook de onmiskenbare waarheidsvraag.

Van Ruler heeft hier iets verwoord waar ook de SGP mee worstelt in haar handhaven van het onverkorte artikel 36 NGB. Volgens Van Ruler gaat het hier om legitieme vragen, die gesteld moeten worden. Een theocraat zal dit soort vragen niet uit de weg gaan, niet-theocraten praten er volgens hem vluchtig overheen. Van Ruler concludeert dat de ware theocratie het maximum aan tolerantie oplevert, maar dat absolute tolerantie op zichzelf een fata morgana is.'' Van Ruler is beducht voor een cultuur waarin de theocratische gedachte verdwenen is en een grenzeloze tolerantie het voor het zeggen heeft. Duidelijk is dat hij de moderne tolerantie, als een gelijkwaardigheid van godsdienstige overtuigingen, niet accepteert, vanwege zijn gehechtheid aan de theocratische gedachte, die hij op gereformeerde wijze inhoud wil geven. Alleen binnen het levende geheel van de theocratie - de regering van de levende God-is tolerantie mogelijk, daarbuiten is zij in de grond van de zaak indifferentisme oftewel verkapte tirannie. Dan loopt de tolerantie uit op het denkbeeld van de absolute waarheid (van het zelf, de menselijke rede of de werkelijkheid van de wereld).'^

Conclusies

We proberen enkele conclusies te trekken. 1. Het is een goede zaak om theocratie en tolerantie nauw op elkaar te betrekken. Niet als elkaar uitsluitende grootheden, maar theocratie als norm voor de tolerantie. Daarmee bedoelen we niet het opleggen van wetten in naam van God. De mens is een vrije burger en zijn inbreng in de samenleving moet verlopen volgens de democratische spelregels. Tegelijkertijd is vast te houden aan het feit dat vrijheid luistert naar wetten, zij is niet alleen een vrijheid van, maar ook een vrijheid tot, zowel gericht op de ander (medemens, naaste) als op de Ander (met een hoofdletter). De mens is niet een zichzelf genoegzaam wezen, maar aangelegd is op een hem overstijgend Wezen. Juist in een tijd van verzakelijking, vertechnisering en instrumentalisering van de politiek, waarin welzijn steeds meer gereduceerd en uitgehold wordt tot welvaart, is het van belang dat we veel meer aandacht geven aan bezinning op het doel van mens en samenleving.

2. We mogen ons nooit neerleggen bij pluralisme zonder meer, in die zin dat godsdiensten per definitie op gelijke voet tot elkaar staan. Het publieke debat over de moraal en de koers van de samenleving is gebaat bij een duidelijke formulering van een samenhangend wereldbeeld vanwaaruit mens en samenleving bepaald worden. Theocratie behelst niet alleen een overtuiging in de privé-sfeer of in bepaalde maatschappelijke verbanden, maar is naar haar aard ook gericht op het uitdragen en verkondigen (Van Ruler over het imperialisme van de openbaring). Vrijheid luistert naar wetten, ten diepste naar de Wet van God. Juist in een tijd waarin religie weer mag en zelfs 'in' is (zolang

'De ware theocratie levert het maximum aan tolerantie of> , maar absolute tolerantie op> zichzelf is een fata morgana.'

het overigens niet exclusief is: je mag wel alles geloven, maar je mag niet geloven dat je geloof alles is), is het nodig om ook de politiek en de regering te wijzen op het belang van een rehgieuze motivering. De democratie heeft altijd de kiemen in zich van een "tiranniek absolutisme" (Ruler), tirannie van de meerderheid.

3. In een tijd van postmodernisme, want zo kunnen we deze tijd toch samenvatten, is theocratie zo te formuleren dat we ons niet schamen om ons op de Bijbel te beroepen als bron van inspiratie. Voor het postmodernisme tellen de individuele levensverhalen. Zouden we als christenen ook niet ons eigen verhaal mogen vertellen, dat wil zeggen niet zo zeer in plenaire debatten, maar meer in de persoonlijke contacten^ Juist op dit punt is getuigen meer een zaak van persoonlijk tot een voorbeeld zijn in plaats van het bezigen van krachtige taal. Meer een voorleven dan voorzeggen. 4. Het moet mogelijk zijn om in concrete stellingnamen zowel het theocratisch beginsel als de erkenning van de tolerantie te honoreren. Een goed schoolvoorbeeld vind ik de opstelling van de SGP ten aanzien van de islamitische school enkele jaren geleden. De erkenning van de tolerantie zou je kunnen zien in het erkennen van de wettehjke situatie, gegeven met het "Plan van scholen". Op dit punt hebben we geen andere keus, integendeel, we aanvaarden deze regeling en maken er ook dankbaar gebruik van als het gaat om reformatorische scholen. Tegelijkertijd moeten we op gezette tijden ons getuigenis laten horen, zo heeft Van der Vlies gezegd. Dus: zowel praktijk en principe.

5. Als christenen dan intolerant zouden zijn, hoe staat het dan met de houding van de niet-christeneni Is er ook niet de intolerantie van de toleranteni Groen van Prinsterer wist immers ook al van de tolerante liberalen. Den Uyl sprak over de a-democratische partij. Senator E. Jurgens zei eens "Vl^anneer iemand zich beroept op transcendente gronden, plaatst hij zichzelf buiten de discussie."" Steeds meer wordt duidelijk dat een beroep op de Bijbel niet voor een argument geldt. Het geloof moet je bij het betreden van de Tweede Kamer in de garderobe achterlaten (Van Deursen). Ik beschouw het als een hardnekkig misverstand dat geloofsovertuigingen wel in het privé-domein mogen gelden, maar niet in het publieke leven. Dat strijdt met de vrijheid van godsdienst, die impliceert dat we naar die opvattingen ons mogen gedragen.

6. Theocratie en tolerantie, we zouden deze spanning op tal van wijzen kunnen verwoorden: eis en compromis, principe en praktijk, beginsel en werkelijkheid, norm en feit. Eigenlijk is het een probleem dat niet alleen de politiek, maar heel het leven bepaalt: in het bedrijfsleven, het gezin, het onderwijs, overal waar regels voor samenleven bestaan en waar we te maken hebben met een weerbarstige praktijk. Veel afzonderlijke praktijkgevallen zijn niet eenduidig op te lossen met duidelijke antwoorden, het antwoord van het eigen geweten heeft een belangrijke stem. Laten we elkaar ook als SGP daarin respecteren en met de hulp van Gods Geest in de concrete situaties zo veel mogelijk proberen om Gods Woord te laten spreken, beseffend dat onze interpretatie van dat Woord altijd beperkt en ten dele is. Wij zijn daarbij verantwoordelijk voor onze inzet, maar niet voor het resultaat. De spanning tussen theocratie en to-lerantie zal pas in de voleinding opgelost zijn.

Noten

1. A.A. van Ruler, 'Theocratie en tolerantie", in: Theologisch Werk, deel 3, Nijkerk 1971, p. 164.

2. H.J. Heering, Moed voorde politiek. Oefetimgen in politieke ethiek, Meppel/Amsterdam 1988, p 132.

3. G. Manenschijn, 'Tolerantie m een pluralistische maatschappi]", in: A.W. Musschenga en F.C.L.M. Jacobs (red.). De liberale moraal en haar grenzen. Recht, ethiek en politiek in een democratische samenleving, Kampen 1992, p. 132.

4. AA. van Ruler, "Theocratie en tolerantie', p. 166.

5. J. van der Graaf verweet dit minister Donner recent tijdens een bijeenkomst over de plaats van de kerk in de samenleving {Reformatorisch Dagblad, 26 november 2002).

6. B.R Vermeulen. 'Religieus pluralisme als uitdaging aan de rechtsorde De plaats van de vrijheid van godsdienst in de levensbeschouwelijk-neutrale staat", in: K.W. Merks & H.L. Beek (red.). Religieus pluralisme Dynamiet of dynamieki [Annalen van het Thijmgenootschap, jaargang 85, afl. 1], Amsterdam 1997, p. 59.

7. J. de Bruijn e.a. (red.), Geen heersende kerk, geen heersende staat. De verhouding tussen kerken en staat 179b-1996, Zoetermeer 1998, p. 121.

8. A.K. Koekkoek, Willem Konijnenbelt en F.C.L.M. Grijns (red.), Grondrechten. Commentaar op Hoofdstuk 1 van de herziene grondwet, aangeboden aan mr H.J.M. Jeukens in verband met zijn afscheid als hoogleraar aan de Kathoheke Hogeschool Tilburg, Nijmegen 1982, p. 161.

9. PS. van Koningsveld, "Theocratie als pohtiek ideaal in West-Europa", Studium Generale RUL, 10 november 1994, p. 15, 16.

10. H.M.Th.D. ten Napel, 'Europa richt muur op tussen kerk en staat", in: Nederlands Dagblad, 10 oktober 1998.

11. "Kroniek over het theocratisch visioen", in: Kontekstueel 14/1 (oktober 1999), pp. 35-40.

12. G. Hette Abma, 'Kromek" [over het theocratisch beginsel], in: Kontekstueel 7 (1993), p.38.

13. G. Hette Abma, "Het migranten-vraagstuk theocratisch bezien. In gesprek met dr. A, Noordegraaf", in: Kontekstueel 7 (1993), p. 36, 37.

14. A.A. van Ruler, 'Theocratie en tolerantie", p. 171.

15. A.A. van Ruler, Droom en gestalte, Amsterdam 1947, p. 64.

16. A.A. van Ruler, Religie en politiek, Nijkerk 1945, p. 299.

17. A.A. van Ruler, "Theocratie en tolerantie", p. 176, 177.

18. A.A. van Ruler, "Theocratie en tolerantie", p. 196, 197. EETh. Aalders zegt: "Wie de gereformeerde theocratie afwijst, komt èf bij de SS-ideologie èf bij de theocratie van het doperdom terecht: in beide gevallen menselijk geweld" {Woord en werkelijkheid. Over de theocratie, Nijkerk 1973, p. 20).

19. Nederlands Dagblad, 25 september 1999.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002

Zicht | 42 Pagina's

Tolerantie en de gereformeerde theocratie

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002

Zicht | 42 Pagina's