Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theodorus van der Groe. De bekering (10)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theodorus van der Groe. De bekering (10)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere is zeer lankmoedig. Mozes riep uir in Exodus 34:6 HEERE. HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid.’ David zingt hiervan in Psalm 145:8 ‘Genadig en barmhartig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid.’

Lankmoedigheid
We citeren Van der Groe: “O, die handelwijze van God de Heere met het zo diep gevallen snode, verdoemelijke en rampzalige mensdom, vertoont ons aan alle kanten het aanbiddelijke van Zijn oneindige genade, goedertierenheid, lankmoedigheid en barmhartigheid! Immers, de grote en oneindig zalige en heerlijke God, Die niet nodig heeft van mensenhanden gediend te worden, als iets behoevende, komt hier de goddeloze en gruwelijkste zondaar, van welke Hij zoveel smaadheid en oneer ontvangen heeft, en die Hij onder Zijn rechtvaardige toorn en vloek voor eeuwig had kunnen en mogen verpletteren, als zijnde dit een volkomen verdiend vonnis, - het eerst tot vriendschap, verzoening en tot wederkering aanzoeken, en hem de eeuwige zaligheid, het leven en de vrede aanbieden, en niettegenstaande die gruwelijke zondaar deze aangeboden goedertierenheid des Heeren versmaadt en blijft versmaden, en zijn snode ongerechtigheden op de moedwilligste wijze ophoopt, en zijn zonden nog dagelijks vermeerdert, zo blijft nochtans de Allerhoogste God van Zijn zijde, bij die snode en gruwelijke zondaar aanhouden, en laat niet af, hem de vrede en de zaligheid aan te bieden, en hem op allerhande wijze tot bekering te roepen en te nodigen, - totdat Hij eindelijk, door des zondaars volstrekte onbuigzaamheid, ongehoorzaamheid en moedwillige verstoktheid, als gedwongen wordt, van die snode en hardnekkige zondaar af te laten, en hem aan het eeuwig verderf over te geven, zeggende (Psalm 81:12, 13): ‘maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord, en Israël heelt Mijner niet gewild. Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dar zij wandelden in hun raadslagen. Och! dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israël in Mijn wegen gewandeld had!’ Wat kan er groter en heerlijker blijk zijn, toehoorders, van Gods o n e i n d i ge goed er ti eren hei d, lankmoedigheid, barmhartigheid en genade, als zodanig een handelwijze des Heeren, met de snoodste en meest goddeloze zondaren?”

Verdorvenheid
In Jeremia 3:7 gaat het over her tienstammenrijk. Dat blijkt uit vers 6. Daar is sprake van de afgekeerde Israël. Niettegenstaande de zonden van Israël bleef de Heere oproepen tot bekering. Israël ging heen op alle hoge berg en tot onder alle groene boom en hoereerde aldaar. Het tienstammenrijk verliet de dienst van de ware God. Jerobeam had tegen Gods wet in gouden kalveren gemaakt. Maar het volk werd niet direct aan het verderf overgegeven. Het volk ondervond de lankmoedigheid en verdraagzaamheid des Heeren. We lezen Gods Woord ‘En Ik zeide, nadat zij zulks alles gedaan had: Bekeert u tot Mij.’ Wat een onuitsprekelijke lankmoedigheid. Dooi' middel van profeten riep de Heere op tot bekering. De oproep klonk de afgodendienst te verlaten en de Heere te dienen. Hieruit blijkt dat de Heere geen lust heeft in de dood van de goddeloze en zondaar, maar daarin dat hij zich belcere van zijn weg en leve. De duivel probeert harde gedachten over de Heere in de ziel in te brengen. Maar de Heere toont her tegendeel. “En dat Hij een God is Die wacht en gereed staat om aan de allersnoodste en gruwelijkste zondaars, als zij zich in waarheid en met hun ganse hart tot Hem bekeren, alle genade en goedertierenheid wil bewijzen, en hen vergeving van al hun zonden en de eeuwige zaligheid om niet wil schenken.” Maar Israël bekeerde zich niet: ‘maarzij bekeerde zich niet.’ Het volk wilde geen afstand doen van de zonde, het wilde niet terugkeren tot de Heere. Het volk weigerde zich te bekeren. Het volk ging voort in gruwelen en goddeloosheden. We citeren: “Hoe klaar blijkt uit dezelve ook wederom deze waarheid, die ons het ganse Woord Gods door zo overvloedig geleerd, en nochtans maar van zeer weinigen in waarheid geloofd wordt. Dat namelijk God de Heere van Zijn kant geen lust heeft in de dood van de stervende zondaar, maar dat Hij integendeel wil. dat de zondaars zullen leven, en daarom onbegrijpelijk verdraagzaam, lankmoedig en barmhartig is over hen en alle middelen tot hun bekering; en behoudenis in het werk stelt, doch dat de schuld en de boosheid is bij de zondaren, dat deze tot God de Heere niet willen wederkeren, de zonden niet willen verlaten en zich daarom op de snoodste en hardnekkigste wijze tegen God en tegen al Zijn nodigingen, roepingen, vermaningen en bestraffingen tot den einde te blijven aankanten.” De gevallen mens kan en wil zich niet tot God bekeren. De gevallen mens dient de afgoden: de zonde, de satan, de wereld en zichzelf. Maar ondanks die werkelijkheid blijft de Heere oproepen tot bekering. Van der Groe moest het zeggen van de meeste van zijn hoorders: ‘en zij bekeerden zich niet.’ “Daar moet van deze plaats getuigd en openlijk beleden worden, dat bi j zeer verre de grootste hoop der mensen, de allerminste rechte aandoening, ernst en beweging tot bekering niet wordt gevonden, maar dat de zorgeloosheid, verstoktheid, onbekeerlijkheid en de tegenstand tegen God en Zijn waarheid eer toe- als afneemt.’'

Tekort
Van der Groe is overtuigd van zijn eigen tekort in het waarschuwen en vermanen. Hij schrijft: “Och, mensen, als de Heere mij het gewicht van mijn bediening, en van de behoudenis van onsterfelijke zielen mij toevertrouwd, maar enigszins op het hart belieft te drukken, dan moet ik openlijk voor God en voor de mensen belijden, dat, al deed ik dagelijks geen andere zonden, als het weinig getrouwen ernstig waarnemen van mijn dienst onder ulieden - ik daarmee alleen de eeuwige verdoemenis duizendmalen rechtvaardig kom te verdienen, - en dat niets als alleen het bloed van Christus, door mij, door de genade en kracht van de Heilige Geest, in een waar geloof aangenomen en omhelsd, er mij voor eeuwig van kan bevrijden. Wanneer ik maar een weinig recht beschouwen mag, hoezeer ik in mijn dienst en plicht voor de Heere dagelijks te kort kom en in gebreke blijf, dan moet ik uitroepen: ‘Ga toch niet in het gericht met uw knecht, o Heere!’ Ik moet het openlijk voor God en voor u allen belijden, toehoorders, dat het zo is: maar ik wens dat de Heere mij toch genade wil geven, om mij van deze mijn zonde en plichtverzuim ook nog dagelijks meer en meer tot hem te bekeren. Ziet, aandachtigen, zover is her er vandaan, dat ik, zwakke en ellendige, al te zeer voor ulieder zaligheid en bekering tot God zou ijveren, en daar al te zeer en te ernstig op zou aandringen, - dat ik integendeel moet uitroepen: Och! Mocht ik beide, mijn ellendige ziel en mijn zwak lichaam, dat dagelijks sterft, maar geheel in mijn dienst aan de Heere opofferen, en dat door Zijn krachten gedurig- bewerkende genade! Och, mocht de ijver van Gods huis mij maar geheel verteren, en mocht ik die korte tijd, die mij in het vlees te leven nog overig is, ganselijk doorbrengen naar de wil Gods, en voor Hem, - opdat, als de afbreking van mijn tabernakel aanstaande is, ik door de genade van mijn lieve en getrouwe Heere en Zaligmaker Jezus Christus, als een getrouw dienaar van Hem (die Hij Zelf getrouw heeft willen maken) moge ingaan in de eeuwige vreugde mijns Heeren, en op mijn sterfbed eerlang juichen, in navolging van die grote apostel, die nu al zo lange tijd in de eeuwige heerlijkheid is: ‘ik heb de goede strijd gestreden, ik heb het geloof behouden, voorts is mij weggelegd de kroon die de rechtvaardige Rechter mij in die dag geven zal, en niet alleen mij, maar allen die Zijn verschijning hebben liefgehad.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 27 december 2011

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Theodorus van der Groe. De bekering (10)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 27 december 2011

Bewaar het pand | 12 Pagina's