Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONDER DE STREEP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONDER DE STREEP

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dezer dagen lazen we in een krant een bericht over de verkiezing van ambtsdragers. Bijna de helft van de gekozen mannen had aan de kerkeraad om ontheffing gevraagd zo meldde dat bericht. Wij zijn in onze gemeenten zo gewoon geraakt aan bedanken of aannemen van een verkiezing tot het ambt dat we misschien een dergelijke uitdrukking als „vragen om ontheffing" niet meer verstaan. Onder de Dordtse Kerkorde was men echter verplicht om een verkiezing tot ouderling of diaken aan te nemen, tenzij er bijzondere redenen konden worden aangevoerd, waaruit duidelijk bleek dat het niet mogelijk was om zijn ambt goed waar te nemen. In sommige kerken van ons land is dit nog de regel. Men moet om ontheffing vragen aan de kerkeraad, die dan oordeelt of de redenen die aangevoerd worden steekhoudend zijn. Het is niet zo'n best teken wanneer zoveel aanvragen om ontheffing worden ingediend. Maar het is meer en meer duidelijk geworden, dat in verschillende kerken steeds minder mannen zich beschikbaar willen stellen voor het ambt van ouderling of diaken. In de steden kampt men dan ook met veel vacatures in de kerkeraden. Dat dit niet bevorderlijk is voor het kerkelijk leven zal wel iedereen duidelijk zijn. Maar er zijn meer dingen die wijzen op het verval van het kerkelijk en geestelijk leven in onze tijd.

Nu moet men echter de tijd van vroeger niet als het ideaal gaan zien, want ook toen waren er veel misstanden. En ook toen waren er wel moeilijkheden met ambtsdragers.

In 1790 werd door de gemeente van Loonopzand tot ouderling gekozen een zekere B. van Gelsdorp, die gemeentesecretaris was. Hij verzocht echter uit hoofde van zijn functie in een gemeente met een overwegend roomse bevolking van de verplichting om deze verkiezing te aanvaarden ontheven te worden, daar hij meende zijn ouderlingambt niet naar behoren te kunnen vervullen. De toenmalige predikant, ds. Joh. van Roijen, die dit verzoek aan de kerkeraad overbrengt, verklaart daarbij dat hij eigenlijk blij is dat deze vraag om ontheffing is binnengekomen. En het is maar goed dat hij aan de broeders vertelt waarom hij blij is, want men is eerst helemaal niet van plan om aan de gemeentesecretaris in dit opzicht tegemoet te komen. Hij is ook lid van de „gereformeerde gemeente" van Loonopzand en hij heeft daarom ook zijn plichten waaraan hij zich niet onttrekken mag, zo menen de broeders. En hij woont in de kom van de gemeente Loonopzand, terwijl zij meestal een uur of anderhalf gaans moeten komen. Maar als ds. van Roijen vertelt dat hem ter ore is gekomen dat de secretaris als „eenigste gereformeerde lid was van het roomse St. Ambrosiusgilde, die als gildebroeder op Ambrosiusdag deselve mede koomt te vieren en op soogenaamde Loonse kermis als schutter den voogel mede gaat schieten", dan zijn alle broeders het er over eens dat men de gevraagde ontheffing maar moet verlenen. En zo wordt met algemene stemmen besloten om „den heer secretaris als ouderling niet aan te nemen of te ontslaan of ook niet te proclameeren". Men besluit daarbij om de reden van dit besluit strikt geheim te houden. De gemeentesecretaris was aanvankelijk zeer tevreden over het besluit van de kerkeraad, maar toch hebben zeker niet alle broeders hun mond kunnen houden. Want na ruim een jaar komt hem ter ore waarom hij eigenlijk van zijn verplichtingen is ontslagen. En dan gaat hij op hoge benen naar de predikant toe. Hij eist inzage in het notulenboek. En hoewel de predikant hem verklaart dat het beslist niet de bedoeling is geweest om de secretaris met opzet in eer en ambt te benadelen, moeten er toch enige zinsneden in de notulen veranderd worden aleer deze zaak is opgelost.

Wanneer echter enige jaren later Mattheus Ophorst tot diaken wordt gekozen weigert deze pertinent om dit ambt te aanvaarden. Hij vraagt niet om ontheffing, maar hij bedankt zonder meer. Hoewel de kerkeraad zich daarmee beslist niet kan verenigen en de bevestiging gewoon doorgang wil laten vinden, komt genoemde Ophorst eenvoudig niet naar de kerk. Wanneer hij dan vöor de kerkeraad wordt gedaagd zegt hij zich onbekwaam te voelen voor dit ambt en verder beroept hij zich op - de Schrift, zeggende dat hij „ongetrouwd is en geener vrouwe man", terwijl hij wijst op 1 Tim. 3:2, waar gezegd wordt dat een diaken moet zijn „eener vrouwe man". De predikant wijst hem er op dat hij hier de Schrift geheel verkeerd uitlegt en dat de apostel hier bedoelt te zeggen dat een diaken slechts één vrouw mocht hebben; dit in verband met de vele misstanden die toen voorkwamen. De kerkeraad vermaant dan ook Mattheus Ophorst ernstig om zich alsnog als diaken te laten bevestigen, daar anders verwarring zou worden gesticht in de gemeente en later ook anderen zich op zijn voorbeeld zouden kunnen beroepen. Hij blijft echter weigerachtig, zelfs wanneer hij onder censuur gezet wordt en hem het Avondmaal verboden wordt. Maar wanneer zelfs dit laatste niet helpt moet de kerkeraad tenslotte wel berusten.

Geheimhouding

In het geval met de gemeentesecretaris van Loonopzand hebben we even iets gezegd over de verplichting tot geheimhouding van de kerkeraadsleden. Dat is tot in onze tijd nog een teer punt. Het valt voor velen, zelfs voor veel kerkeraadsleden, niet mee om te zwijgen over datgene wat ze uit hoofde van hun ambt hebben gehoord of besproken. Geregeld weer kan men horen hoe ambtsdragers gemakkelijk „uit vergaderingen praten". En dat zijn niet alleen ouderlingen en diakenen, maar ook wel predikanten. Nu is dit een kwaal die niet zo gemakkelijk zal kunnen worden uitgeroeid. Want ze bestaat reeds eeuwen. Vroeger werden er zelfs krasse maatregelen tegen genomen. Zo besloot de kerkeraad van Loonopzand in 1770 paal en perk te stellen aan het „klappen uit de vergadering' . Daartoe werd het besluit genomen „dat noch de predikant, noch ouderlingen of diakenen de handelingen van de kerkeraad zal mogen verbreiden of daarvan praten buijten dese vergadering teegens wie het ook soude wesen, die niet tot dese ons Eerw. vergadering sal behoren, nemende dese wet sijnen aanvank op Dato deses". Verder werd zelfs

besloten dat deze bepaling nooit meer veranderd zou mogen worden. En wie deze wet overtrad zou een rijksdaalder boete moeten betalen aan de diaconie. Een rijksdaalder was in die dagen een hoog bedrag, zodat men dit kwaad beslist heeft willen uitroeien. Overigens hebben de broeders uit vrees voor de hoge boete in het vervolg beslist wel gezwegen. Want bij het nagaan van de diaconierekeningen troffen we nergens een bedrag aan dat als boete van de kerkeraadsleden was ontvangen.

Overigens werkte men in die tijd wel met boetebepalingen. De broeders kerkeraadsleden schijnen niet zo trouw geweest te zijn in het bezoeken van kerkeraadsvergaderingen. Dat viel trouwens voor de meesten ook niet mee. De predikant woonde vlak naast de kerk te Loonopzand, maar voor de meeste kerkeraadsleden was het een tocht van een uur of anderhalf uur gaans. Maar de kerkeraadsvergaderingen moesten toch bezocht worden. Daarom maakte men ook hier strenge bepalingen. Men besloot dat een kerkeraadslid die zonder ziek te zijn of zonder „buijtenslands" te wezen, de vergadering waarin men de diaconierekening behandelde of waarin kerkvisitatie gehouden werd, verzuimde, een boete moest betalen van drie gulden en drie stuivers. Dat was derhalve nog meer dan een rijksdaalder, En daar had men niet van terug. Want men hoort geen enkele klacht meer over het niet bezoeken van de kerkeraadsvergaderingen. En onder de inkomsten van de diaconie vinden we geen enkele melding van betaalde boeten uit dezen hoofde.

Hoe groot een dergelijk bedrag was blijkt wel duidelijk uit een mededeling van de regerende diaken in 1737, Jacobus Oerlemans, die in zijn rekening over dat jaar vermeldt: „met kenisse der predikant en kerkenraadt gegeven aen Hendrick van Osch tot het kopen van een koe voor hem acht en twintig gulden en twee stuivers". En een andere mededeling vermeldt dat „Aerd Snijders en sijne vrou bij de gereformeerde diaconie jaerlijks schuldig sijn aan huer van huijs en hof, 9 gulden sijnde in den jaere 1739 en 40 niet betaelt so heeft het colesie om haar ouderdom ende duerte der levensmiddele tot 't begin van 1741 kwijtgescholde". Negen gulden huur voor huis en hof is wel zeer weinig wanneer we dit bedrag gaan vergelijken met de bedragen van tegenwoordig. Negen gulden voor een heel jaar dan. Daar komt men tegenwoordig voor een week nog niet mee klaar.

Kerk en staat

Er is in het verleden nogal eens wrijving geweest tussen kerk en staat in ons land. De overheid wilde vroeger ook haar invloed in de kerk doen gelden. Trouwens dat vinden we in verschillende landen tegenwoordig nog. Vooral in de dictatoriaal geregeerde landen als de communistische. Ook in Loonopzand was deze wrijving tussen kerk en staat terug te vinden, maar dan vanzelfsprekend in klein formaat. Rondom 1765 was er een gemeentesecretaris en een drost in deze gemeente, die niet zulke trouwe kerkgangers waren. Ze waren misschien alleen lid van de Gereformeerde of Hervormde Kerk van Nederland geworden omdat ze dan een overheidsambt konden bekleden. Nu was de kerkeraad in dit opzicht getrouw. Hij zag niet tegen de hoge heren op, maar vermaande hen verschillende malen om hun leven te beteren. Dat stond deze heren echter niet aan, zodat ze op middelen zonnen om wraak te nemen.

Bij de kerk nu waren verschillende kamers, waaronder de consistorie. Nu mocht de burgerlijke overheid van die kamers gebruik maken tot „een raedthuys". De gemeente Loonopzand had toen derhalve nog geen eigen raadhuis. Maar nu gold ook hier het spreekwoord: als men een vinger geeft neemt men de hele hand. De gemeentesecretaris liet de consistorie van een slot voorzien, waarvan hij alleen de sleutel had die hij niet aan de koster gaf, zodat de kerkeraad niet eens in de consistorie kon vergaderen. Hij zou die kerkeraad wel leren en ze zouden ondervinden dat ze zo'n hooggeplaatst persoon als de gemeentesecretaris niet straffeloos konden vermanen vanwege zijn slechte kerkgang.

De drossaard maakte het nog erger. Deze ging de consistorie gebruiken tot „een gijselkamer of gevangenhuis", zodat de kerkeraad niet bijeen kon komen als er iemand gevangen zat. Daarom moest de kerkeraad wel maatregelen gaan nemen. Hij deelt an de gemeenteraad mee dat de gemeente niet langer van de kerkelijke gebouwen gebruik kan maken, wanneer aan deze gang van zaken geen einde komt. Terwijl deze vergadering gehouden wordt waarin dit besluit genomen werd komt er al een botsing. De gemeentebode komt zeggen in naam van de drost en de schepenen dat de kerkeraadsleden onmiddellijk de consistorie moeten verlaten. De predikant antwoordt hem echter dat hij niet voornemens is te vertrekken voordat de kerkeraad klaar is en de vergadering met dankgebed is gesloten.

De gemeenteraad wist echter van al deze dingen zo goed als niets af en toen het besluit van de kerkeraad daar ter sprake kwam, werd besloten dat de kerkeraad ongestoord moest vergaderen in de consistorie. De secretaris hield zich echter niet aan dit besluit en hij liet de kerkeraad de volgende keer weer voor een gesloten deur staan. Maar dan neemt de gemeenteraad maatregelen. De gemeentesecretaris wordt uitdrukkelijk gezegd dat hij dit nooit meer mag doen, daar hij anders de gevolgen zal ondervinden. Maar zo gauw geeft deze de strijd niet op. Hij laat op een dag, dat de kerkeraad in vergadering bijeen is, door de drost alle bedelaars van de straat opbrengen om deze in de consistorie gevangen te zetten. Hoewel de kerkeraad buitengewoon verontwaardigd was over deze handelwijze, kon men onmogelijk doorvergaderen in bijzijn van al die gevangen bedelaars.

Maar toen was de maat ook vol. De gemeenteraad fiam afdoende maatregelen, zodat er in het vervolg geen conflicten meer konden voorkomen.

Spanningen tussen burgerlijke en kerkelijke overheid komen in onze tijd ook nog wel eens voor, maar ze komen weer op andere wijze openbaar dan in die tijd. Toch wil men in 't algemeen ook in onze tijd nog niet vermaand worden als overheidspersoon om toch te wandelen in de wegen des Heeren en te vragen naar hetgeen de Heere in Zijn Woord ons voorschrijft.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 augustus 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ONDER DE STREEP

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 augustus 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's