Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NIEUWE PERSPECTIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NIEUWE PERSPECTIEVEN

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Visie van deputaten voor kerkjeugd en onderwijs op de plaats van de jongeren in de gemeente

1. INLEIDING

De allereerste taak van het deputaatschap is kerkenraden te adviseren inzake zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de jongeren in de gemeente, wat betreft het pastoraat, de catechese, verenigingswerk en schoolonderwijs.

2. BEGELEIDING VAN JONGEREN IN GEZIN SCHOOL EN KERK

2.1 Welke begeleiding ?

De term ‘geloo/sopuoeding’ is een veelgebruikte term om aan te geven dat er begeleiding van jongeren moet zijn in gezin, kerk en school op hun weg naar Chris-tus toe en ook op de weg van Christus af. De HGJB maakt gebruik van deze term om daaronder het kind ‘te onderwijzen en te doen onderwijzen in de waarheid Gods en het een voorbeeld van een Christelijke levenswandel te geven’ en ‘in de voorzeide leer te doen onderwijzen en te helpen onderwijzen’. Men heeft gezocht naar een term waarin er meteen helder is dat het in christelijke opvoeding niet enkel gaat om het van buiten leren van enige waarheden, het aanleren van gedragingen maar dat het erom gaat dat de jongere begeleiding krijgt in de ‘omgang’ met de drieënige God. Dat de jongere Christus persoonlijk leert aanspreken op zijn beloften; dat hij werkzaam is met de beloften en dat hij daarin gesteund wordt door een ouder, een catecheet, een jeugdambtsdrager of een jeugdleider en ook door een leerkracht op de christelijke school. Kortom: de hele begeleiding heeft een spits op geloof, geloofswerkzaamheid, geschonken relatie. Zo bezien wil dit woord ook de eenheid van leer en leven, kennis en relatie bewaren (vgl. drs. P.D. Hofland, Geloofsopuoeding in gezin, school en kerk hoofdstuk II, Leiden 1993). Degenen die betrokken zijn in de begeleiding van jongeren kunnen het geloof niet overdragen; ze kunnen wel voorgaan en meegaan, onderwijs en nazorg geven. Waar het dus om gaat, is dit, dat vader en moeder, catecheet en jeugdwerker zich bewust zijn van de werkzaamheid van de Heilige Geest onder de kinderen van de belofte en dat zij daarin ‘arbeider’ of ‘medearbeider’ zijn. De jeugdbetrokken ambtsdrager neemt de positie in van de gezondene van Christus en de jongere die van de geroepene door Christus. Binnen het nieuwe verbond is de jongere ‘discipel van Christus’ of ‘leerjongere’ van Christus en wanneer de jongere die positie niet wil innemen, dan moeten er mensen in de gemeente gereed zijn om met de jongere mee te lopen op zijn weg om hem terug te roepen en te verzorgen wanneer hij gewond raakt of verward. (Joh. 10:11–16). Kerkelijke jongerenwerkers moeten zich bewust zijn van het feit dat ze medearbeiders zijn in de zending en roeping die er van Christus uitgaat naar jongeren. Confessioneel gesproken: bevorder dat jongeren voor het aangezicht van Christus werkzaam zijn met Gods belofte en eis voor hun leven opdat ze in die weg Christus leren kennen en het geloof ontvangen.

2.1 Ontwikkeling van visie binnen de kerk en binnen het deputaatschap

Toen in 1944 de GS een commissie instelde voor het contact met de jeugdbonden — op verzoek van de jeugdbonden — stond de toetsing van voorlichting en leiding aan jongeren naar eigen beginsel centraal. Er kwam kerkelijke begeleiding voor de jeugdbonden om vervolgens ook een kerkelijk appèl uit te brengen op kerkenraden — waarvan verschillende principiële bezwaren hadden tegen kerkelijk jeugdwerk — om het gemeentelijk jeugdwerk te steunen. Deze commissie was de voorloper van het deputaatschap voor de jeugd. In 1968 werd de opdracht uitgebreid. Het deputaatschap moest bevorderen dat aan de hele kerkjeugd van 0–25 jaar ‘schriftuurlijke voorlichting en leiding’ werd gegeven. Dus niet aan alleen de jongeren die bereikt worden via het kerkelijke jeugdwerk en aangesloten bij de bonden, maar ook aan de jongeren die niet daaraan deelnamen. Hoe zou het deputaatschap dat kunnen doen? Door terzake voorlichting te geven aan kerkenraden.

In de belijdenis- en doopvragen worden ouders als het ware opgewekt hun kinderen schriftuurlijke voorlichting en leiding te geven. In het bevestigingsformulier worden ook ambtsdragers — hoewel niet letterlijk — duidelijk daartoe opgeroepen: ‘Het behoort tot hun taak de leden van de gemeente trouw te bezoeken en hun geestelijke leiding te geven. Zij zullen ouderen en jongeren opwekken tot de dienst des Heren en erop toezien, dat een ieder naar het gebod des Heren zich zal openbaren als een levend lidmaat van Jezus Christus. Hen die niet naar de regel der Schriften leven, behoren zij te vermanen, en over hen die geen boetvaardigheid betonen, de christelijke tucht te oefenen. ‘Ziet toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van Zijn Eigene verworven heeft”. Voor het begin van de 19e eeuw werd met dat aansporen bedoeld: het bezoek van de erediensten, catechese en huisbezoek, c.q. het persoonlijk pastoraat. De synodale instructie voor het jeugddeputaatschap van 1968 is erop gericht dat hij (a) kerkenraden/jeugdouderlingen (b) en jeugdbonden (b) helpt en aanspoort aan jongeren schriftuurlijke voorlichting en leiding te geven. Markant is dus dat voorlichting en begeleiding (coaching) van het eigen verenigingswerk (‘vrij jeugdvormingswerk volgens de wet’) evenals die van de jongeren die niet meedoen aan verenigingswerk, clubwerk of catechese behoort tot de verant-woordelijkheid van de kerkenraad. In een synode-uitspraak van 1947 was enkel nog sprake van toetsing naar Schrift en confessie van het ‘huishoudelijk reglement en de arbeid’ van de verenigingen. Vanaf 1968 tot 1989 is de meeste energie van het deputaatschap gaan zitten in de neventaak (1968) van de begeleiding van de jeugdbonden. Dit ging ten koste van de hoofdtaak (kerkenraden te helpen, te bekwamen en aan te sporen dat er in de eigen gemeente schriftuurlijke voorlichting en begeleiding aan jongeren wordt gegeven).

Met het oog op haar hoofdtaak hebben deputaten aan de GS van 1998 gevraagd opdracht te geven tot een onderzoek naar de wenselijkheid en de mogelijkheid van een jeugdbureau, geleid door een landelijk jeugdconsulent, met als taak het helpen van kerkenraden bij het geven van schriftuurlijke voorlichting en begeleiding aan hun jongerenwerk. Dat zou concreet vorm kunnen krijgen in het meehelpen op het gebied van ontwikkeling van gemeentelijk jeugdbeleid.

Er zijn vele vragen op dit gebied. Zoals: Hoe wordt het jeugdpastoraat georganiseerd en wie worden daarbij ingeschakeld? Welke instructie en begeleiding krijgt het jeugdpastoraat? Hoe wordt het club- en verenigingswerk georganiseerd en begeleid? Hoe worden jeugdwerkbegeleiders en -werkers geïnstrueerd? Hoe vindt er inhoudelijk afstemming plaats tussen catechese, clubs en verenigingen? Hoe vindt er afstemming plaats over de wijze van benaderen van jongeren? Waar worden jongeren wel of niet ingezet? Wat is programma en doelgroep van de zondagsschool? Hoe kun je met meewerkende en tegenwerkende jongeren (nog) vruchtbaar werken in een groep? Hoe houd je jongeren die alles al hebben gehad (gereformeerd, reformatorisch, goed algemeen christelijk onderwijs), gemotiveerd in een groep van jongeren die basiskennis en vaardigheden missen? Hoe stel je je in op het toenemend aantal jongeren die hyperactief zijn, overbetrokken zijn op enkelingen en niet makkelijk kunnen functioneren in een groep? Hoe moet het jeugdoverleg kiezen wanneer het materiaal dat echt past bij je identiteit nagenoeg ongeïllustreerd wordt aangeboden, terwijl het materiaal dat verder afstaat van je identiteit er in de ogen van jongeren ‘goed’ en ‘aan-trekkelijk’ uitziet? Hoe wordt de kindernevendienst aangestuurd en begeleid? Bevordert die de betrokkenheid op de eredienst of gebeurt het tegendeel?

Het raamplan voor catechese, vorming en opvoeding dat op de synode van 2001 werd ingediend, zou voor het landelijk jeugdbureau en de landelijke jeugdconsulent uitgangspunt van werken kunnen zijn. De synode heeft om allerlei redenen niet besloten tot de instelling van dat jeugdbureau. Het raamplan werd wél aangenomen, met het verzoek om het (vereenvoudigd) beschikbaar te stellen voor kerkenraden en jeugdleiders.

Resumerend

Het deputaatschap heeft vanaf 1998 tot 2004 een ontwikkeling doorgemaakt waarbij ze in toenemende mate bezig kon zijn met haar hoofdtaak: kerkenraden stimuleren in het ontwikkelen van een schriftuurlijke visie op jeugdwerk, jeugdpastoraat en jeugdleiding. Het is wonderlijk en verblijdend dat binnen het CGJO en het LCJ in deze periode zich eenzelfde ontwikkeling heeft voorgedaan. Zij geven in toenemende mate aan dat het belangrijk is dat de kerkenraden die schriftuurlijke visie communiceren met de jeugdbetrokken ambtsdragers en de -leiders. De kerkenraad is er niet slechts voor de ‘toetsing’ achteraf, maar ook voor een levendige betrokkenheid bij de ontwikkeling van visie en bij de ontwikkeling en begeleiding van de jeugdwerkers zelf.

3. VERMOGEN TOT BEGELEIDEN EN BELEIDSVOEREND VERMOGEN

Ben je er wanneer je in je gemeente beschikt over een bijbelse visie op het jeugdwerk en over een goede afbakening van taken en verantwoordelijkheden? We hopen eigenlijk van wel.

We zijn immers blij wanneer we een goed en verantwoord voorbeeld in handen krijgen en wanneer we dat zo kunnen aanpassen, dat ook alle medewerkers er achter staan. Toch blijkt de kwetsbaarheid van het geheel vaak te liggen in de onderlinge samenwerking. Wat we opmerkten over de jongeren die veranderd zijn, die een kortere aandachtsboog hebben en die ondanks de vele oefeningen in het groepswerk het toch vaak moeilijk vinden om in een groep te functioneren of samen te werken, geldt in zekere zin ook voor jeugdwerkers en -ambtsdragers. De laatsten zijn vaak beter opgeleid dan hun voorgangers, maar dat wil niet zeggen dat ze ook beter kunnen samenwerken.

Enkele voorbeelden van zwakheden die samenwerking bemoeilijken: het hebben van een negatieve band met elkaar in kritiek naar geledingen en personen (salonkritiek); het sterk kritiseren zonder duidelijk te maken wat je eigenlijk beoogt; in naam van jongeren spreken zonder dat zij erin gekend zijn; mede-werking afhankelijk maken van vergaande voorwaarden en beleidsaanpassingen; medewerken en tegenwerken vanuit een strikt persoonlijke visie; enthousiast opbouwen en hetzelfde even ijverig afbreken; we niet voor mij is, is tegen mij; alleen wat spontaan gebeurd is nog van waarde.

Voorbeelden van het bevorderen van samenwerking: oog hebben voor onderling vertrouwen; bestaand beleid handhaven tot het moment van beleidsbijstelling; uitzonderingen van te voren melden; teleurstellingen en tegenslagen leggen het af tegen Christus en zijn beloften; ze weten zich mede herder en medewerker met Christus en ze laten niet los waar Christus niet loslaat.

Men moet van te voren inspelen op samenwerkingsvragen door goede voorlichting en instructie over het doel van Christus met de jongeren, gezien vanuit hun betrekking op Adam en op Christus. Jeugdwerkenden moeten allereerst biddend werkzaam zijn met de beloften van Christus voor de jongeren; ze moeten zicht hebben op de vraag hoe Hij wil inwerken op de wereld buiten en binnen de kerk. Ter wille van het werk zal Christus de jeugdwerkers vormen zoals de pottenbakker het klei vormt, zij zullen met elkaar een geestelijke gemeenschap moeten vormen, waarin adequate bijbelse vorming en gebed bronnen zijn voor visie, toetsing en verwachting, ootmoed en afhankelijkheid. Mensen kunnen veel sneller groeien wanneer ze hun eigen zonde en zwakheid leren kennen en hanteren, dan wanneer ze hun sterke kanten benutten (Paul Donders in een lezing ouer de leider als coach).

4. PERSPECTIEF

Dit perspectief wil ik beginnen met een voorbeeld uit een heel andere hoek. Wanneer het gaat om onderzoek naar de aanleiding tot de vraag om euthanasie, blijkt uit verschillende onderzoeken dat niet de angst voor pijn of het gevoel van waardeloosheid van het resterende leven, maar de angst voor eenzaamheid en verlies aan sociaal netwerk de belangrijkste factor is die mensen doet vragen om euthanasie. Waar met dit gegeven gerekend wordt in de zorg neemt de vraag om euthanasie ook navenant af.

Een soortgelijk krachtenspel kun je ook terugvinden in de gemeenten. We worden geroepen en soms gedwongen uitspraken te doen over ‘jeugdkerken’ en over ‘randkerkelijke jongeren’; problematiek die wel eens platvloers, maar met een zeker recht wordt getypeerd als ‘end of the pipe problematiek’. Als er in de buis niet van meet af aan aftakkingen zijn met pastoraat, netwerk en zorg, komen jongeren en jonge mensen uit de gemeentelijke buis zonder een besef van wat een gezegend leven uit Christus en met elkaar inhoudt.

Er gaat veel goed in de plaatselijke gemeenten door de genade van Christus; tegelijkertijd gaat er een appèl van Hem uit rond dingen die misgaan omdat kerkenraden en belijdende leden soms structureel doof zijn voor de stem van de goede Herder. Dat wat in de kiem wordt aangedragen in het bevestigingsformulier zal daadwerkelijk en zorgvuldig moeten worden uitgewerkt. Het goud van het evangelie (Schrift en confessie) heeft ook een ‘gouden koets’ nodig. Dat is een groep jeugdwerkers die door Christus zelf wordt geoefend en getraind, die vertrouwt op zijn beloften voor henzelf en voor de jongeren. Die samen iets geproefd hebben van: Hij moet wassen en ik moet minder worden, juist om te kunnen groeien naar en uit Christus. Een groep die vertrouwen uitstraalt, omdat ze geoefend zijn in het verwerken van verdriet en teleurstellingen (Hand. 15)

Door moeite en malaise die op veel plaatsen sluimerend aanwezig is in het jeugdwerk ontstaat er een tegenbeweging, waarin jeugdwerkers meer dan te voren aantrekkelijk willen zijn. Van veel kanten wordt gedongen naar de gunst van jongeren; het jeugdwerk voelt zich gedwongen om dat met vergelijkbare middelen te doen. In deze lijn wordt het podium binnen en buiten de kerk heel belangrijk. Je gaat ver naar de jongeren toe binnen hun jongerencultuur om hen vervolgens mee te nemen.

Het dingen naar die gunst maakt jongerenwerkers en kerkenraden onzeker en verdeeld. Je wilt communicatie, maar welke middelen mag je daarbij gebruiken? Het ene kerkenraadslid is bereid om veel verder te gaan dan de ander om aandacht vast te houden en gunst te winnen. Anders benaderd: er is veel aan gelegen om christenjongeren bij elkaar te brengen zodat ze tijdens het gebodene elkaar iets blijvends meegeven. Het is werkelijk belangrijk dat er gunst en goodwill is onder jongeren voor het Evangelie en voor jongerenwerkers. Het is goed om te bezien hoe in de Schrift de gunst tot stand komt. Na de uitstorting van de Heilige Geest blijkt dat de apostelen staan in de gunst van het volk. Die gunst is zelf een geschenk van boven. Die gunst staat niet los van de openbaring van de opgestane Christus in de harten van de gelovigen (de doorwerking van de Geest). Er ligt een lijn in Matt. 6 die ook geldig is voor de relatie tussen kerk en jongeren. Zoek eerst het Koninkrijk van God en ook deze dingen komen als toegift naar u toe: de gunst, de belangstelling en de bereidheid van jongeren als gave van Christus aan de gemeente en aan de jongerenwerkers. In het zoeken van het Koninkrijk zelf en zijn gerechtigheid mag een stukje zekerheid naar ons toekomen die we op andere manieren wel zoeken en die ons steeds meer ontvalt. De jongeren mogen zien hoe de Goede Herder in de jeugdwerkers werkt.

We willen opmerken dat jongeren graag zien hoe richtlijnen voor het dagelijks leven afgeleid worden uit de Schrift. De vraag: ‘wat staat er nou precies’, is voor jongeren nog steeds belangrijk wanneer het gaat om seksualiteit, samenwonen, muziek, uitgaan, alcoholgebruik, drugs, homoseksualiteit, geldbesteding, tijdsbesteding etc. Nog steeds kun je merken dat jongeren een heldere relevante prediking belangrijk vinden; men vraagt niet alleen naar andere liederen en andere vormen. Het is een opdracht van Christus om jongeren te zoeken in hun leefwereld; dan mag je niet volstaan met standaardtoepassingen in de preek en op de catechisatie. Juist door in te gaan op de leefwereld van jongeren gaan de Schrift en de Geest de voorganger duidelijk maken wat er gezegd moet worden. Het opzoeken van jongeren op locatie en het zo nu en dan betrekken van jongeren en jongerenwerkers bij de voorbereiding op de prediking is belangrijk. Het verenigingsleven breekt overal af in de maatschappij. Ook de voetbalvereniging kan geen vrijwilligers meer vinden. Vrij kerkelijk jeugdwerk zonder een nadrukkelijk geestelijk dimensie komt onder druk te staan. Kerken zullen meer moeten investeren in jeugdwerkers en minder in gebouwen en orgels.

De zorg om de jeugd is tegelijkertijd ook zorg om de ouders. Veel ouders zijn opgegroeid binnen kaders zonder dat ze de fundering kennen. Jongeren duwen daartegenaan en het is belangrijk dat het fundament alsnog gelegd wordt. Grote gemeenten benoemen jeugdwerkers, die op hun beurt zorgen voor de coaching van contactwerkers. Kleine gemeentes kunnen gaan samenwerken om bijv. met drie kerken één jeugdwerker te benoemen. De Christelijke Hogeschool Ede en de Wittenberg leiden kerkelijke jeugdwerkers op en geven hen niet alleen kaders mee, maar ook een fundament. Binnen veel bevindelijke en evangelische kerken om ons heen is men al lang bezig met de ontwikkeling van een bijbelse visie op jeugdpastoraat. Dat hangt samen met het steeds meer, onder supervisie van jeugdambtsdragers, inschakelen van jeugdconsulenten en -bezoekers. Kerkenraden zullen hun jeugdwerkers moeten instrueren over de wijze waarop ze de jongeren tegemoet treden. Enige diversiteit in pastoraat is al te vinden binnen kerkenraden. Dikwijls is er een voorganger die een afgeronde opleiding in pastoraat heeft. Door een gefundeerde visie en goede instructie moet worden voorkomen dat er tegengesteld pastoraat binnen de gemeente wordt gegeven.

Het is belangrijk om in de gemeente een zeker onderscheid te maken tussen begeleiding en opzicht. Een coach houdt geen ambtelijk vermaangesprek. Laat dus de wijkouderling het vermaangesprek doen en laat de jeugdouderling, jeugdconsulent of de jongerenbezoeker de rol van coach vervullen. Schakel vrouwelijke pastorale werkers in voor meisjes. Het is niet goed dat een dertigjarige ambtsdrager zich steeds maar bezighoudt met de identiteitsproblemen van de 20 jarige vrouw. Het hebben van een hechte gemeenschap onder jongeren is in zichzelf geen aanwijzing voor de vraag hoe het zal gaan met betrokkenheid op kerk en geloof. Wanneer zich in de hechte kerkelijke groep van bevindelijke jongeren thuisgebruik van veel alcohol voordoet, dan is dat dubbel slecht. De alarmfunctie werkt niet meer en je leert het verkeerde te rechtvaardigen. ‘Mijn kinderen gaan wel laat uit en komen ook wel erg laat terug, maar gelukkig is het met jon-geren van onze gemeente’. Er is dus een hechte gemeenschap… maar hoe?

Niet alleen in de landelijke kerk, maar ook in de plaatselijke gemeente lijkt het midden soms te verdwijnen. Zo ook onder jongeren. Het is soms moeilijk om nog vruchtbaar samen te werken wanneer de jongerengroep bestaat uit ‘sterke zoekers’ en ‘sterke mijders’. De leefwereld van jongeren binnen de gemeente is soms heel divers; trof men elkaar vroeger meer in het midden, daar lijkt het dat men nu elkaar meer ontmoet op de polen. Het is spijtig wanneer jeugdkerken met veel power en presentatie de gunst weten te winnen van jongeren, omdat de werkwijze op gespannen voet staat met het karakter van het evangelie. Er is een risico op onthechting van de gemeente. Dat risico doet zich opnieuw voor in de nieuwe gemeenschap, die meer gebaseerd is op motivatie dan op trouw. Ook in onze eigen erediensten kunnen elementen en houdingen zijn die strijdig zijn met het Evangelie. Ik wil graag achter dit alles kijken. Het deelnemen aan samenkomsten die ‘wel’ motiveren, of het helemaal niet meer deelnemen, kan worden gezien als een mislukking van het door de kerk aangeboden traject. Dan zal de kerk zich moeten beraden en zoeken naar middelen die wel aanspreken. Je kunt hetzelfde echter ook zien vanuit het zoeken en uitproberen van een met opzet andere positie of andere houding als deel van het identiteitsonderzoek van de jongere. In dat licht heb je mensen nodig die vertrouwen houden van jongeren ook als ze midden in dat identiteitsonderzoek zijn. De vader van de verloren zoon startte uiteindelijk ook niet met een totaal nieuwe inrichting van zijn huishouding, nadat zijn zoon buitenslands was gegaan.

Wanneer we zo over de dingen nadenken, dan willen we niet de indruk wekken dat we de kerk willen vullen met een soort vakmatige professionals. Het aangedragene wil ons helpen om vrij te komen van starre interpretaties van de houding van jongeren; wil ons helpen nieuwe mogelijkheden te zien en te zoeken vanuit onze kernvisie op de jongere. Die heeft een betrekking op Adam en op Abraham, is verloren buiten Christus en wordt gezocht door Christus. We willen ook graag voorkomen dat we samen als vanuit de salon de jongeren problematiseren. Aan het slot wil ik er graag op wijzen dat er een enorme kaalslag gaande is in het leven van jongeren en ouderen. Veel gemeenteleden -van welke signatuur ook — zijn in vrije val. Ik noem dat nu eens geen seculari-satie of infiltratie, maar ik noem dat een raadselachtige ontvankelijkheid voor dingen die de Heilige Geest bedroeven. Alles lijkt te kunnen en hoewel door Gods genade de alarmbellen rinkelen, zijn velen kennelijk niet in staat om van dingen af te zien en andere dingen te zoeken vanwege het enige nodige.

Het pleidooi voor een eenvoudige, maar trouwe begeleiding van jongeren, gepaard aan een pleidooi voor vroege en duurzame kadervorming, doe ik met kracht. Daarin zijn met name onze jeugdwerkorganisaties onmisbaar. Mijn pleidooi is ook dat de begeleiding en vorming meer dan ooit gebeurt in een kader waarin de begeleiders en de cursisten voortdurend samen een christelijke gemeenschap vormen, omdat Hij alleen in de nood van de tijd ons bekwaam kan maken tot de coaching die Hij bedoelt.

GEBED

Het intensieve gebed voor jongeren in de gemeente is van alle tijden. We eindigen daarom met het gebed om ogen die geopend worden door de Heilige Geest van Christus, opdat we werkelijk pastoraal bezig zijn. Dan ontvangen we richting en tekening in ons werk. Geopende ogen hebben we ook nodig om te zien wat Christus in zijn genade reeds gedaan heeft in onze gemeenten en waar we soms in onze blindheid en klein geloof voorbijgaan. Er gebeuren voortdurend wonderen; de trouwe bidders zullen ze altijd zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2004

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's

NIEUWE PERSPECTIEVEN

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2004

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's