Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar de katechisatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar de katechisatie

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

124

De rechtvaardigmaking (2)

De zekerheid en troost van de rechtvaardigmaking wordt gekend door het geloof. Het is, zo hebben we reeds opgemerkt, een ”rechterlijke daad Gods”, die als een uitspraak en vrijspraak in de vierschaar Gods geschiedt over de uitverkoren zondaar. We mogen deze niet verwarren of vereenzelvigen met de heiligmaking. Deze heeft plaats in de mens, waardoor deze wordt vernieuwd tot het evenbeeld Gods. We noemen nog enkele verschillen. De rechtvaardigmaking geschiedt éénmaal, ofschoon de troost en de inleving ervan steeds voor Gods kind nodig is. De heiligmaking is een voortdurend werk van de Heilige Geest, welk werk eerst voltooid wordt na het sterven van Gods kind, in de heerlijkmaking. Is de rechtvaardigende daad Gods volkomen, de heiligmaking is dus hier ten dele. 1 Kor. 13: 9: „Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele.” In de daad van de rechtvaardigverklaring Gods zijn geen trappen, want zij is een éénmaal gedane verklaring. Ter verduidelijking willen wij hierbij even opmerken, dat wel het geloof als middel, waardoor de zondaar gerechtvaardigd wordt, trapsgewijze beoefend wordt. II Petr. 3: 18a: „Maar wast op in de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus.”

Er is nog een onderscheid tussen de rechtvaardigmaking en de heiligmaking. Neemt de rechtvaardigmaking de schuld en straf weg, in de heiligmaking heeft de reiniging van de smet der zonde plaats, die gedurig weer nodig is vanwege het inwonend bederf van de oude mens, de verdorven natuur.

We willen nu de vraag aan de orde stellen: wanneer heeft de rechtvaardigmaking des zondaars plaats?

Onze vaderen spreken van een „dadelijke” rechtvaardigmaking en wel bij de „wedergeboorte” en van een „lijdelijke” rechtvaardigmaking in de „vierschaar der consciëntie”. De Vader treedt op als RECHTER en eist als de Handhaver van de Goddelijke Gerechtigheid volmaakte gehoorzaamheid aan de Wet en volkomen genoegdoening aan Zijn geschonden deugden.

De gedaagde is de zondaar, die tijdelijke en eeuwige straffen verdiend heeft vanwege de gemaakte schuld als overtreding van Gods heilige Wet.

De beschuldigers zijn: de Wet, die volmaakte gehoorzaamheid eist; de consciëntie of het geweten als de stedehouder Gods; de duivel zelf, die als de „verklager der broederen” wijst op de zonde en schuld van de zondaar. Zacharia 3:1. Zie ook Heidelb. Katechismus: Zondag 23 antw. 60.

Wie is daarbij de Voorspraak of Advocaat? Dat is de BORG, Jezus Christus. Hij heeft door voldoening aan het recht Gods de schuld van de Zijnen betaald en hun straf weggedragen, ja, het eeuwige leven verworven. Jer. 30: 21: „En Ik zal Hem doen naderen en Hij zal tot Mij genaken; want wie is Hij, Die met Zijn hart Borg worde om tot Mij te genaken, spreekt de Heere?”

Zo wordt de Gerechtigheid van Christus de zondaar uit vrije genade toegerekend en geschonken. Deze toerekening kan niet anders dan in de WEDERGEBOORTE plaats hebben. Zij is er de onmiddellijke vrucht van. Want hoe zou de heilige, rechtvaardige God ooit aan de verloren liggende zondaar één genade-weldaad kunnen wegschenken? Buiten die Gerechtigheid van Christus is God immers een verterend vuur en een eeuwige gloed, bij Wie niemand wonen kan! De apostel schrijft zo duidelijk in Rom. 8: 30: „En die Hij geroepen heeft (dit is dus de INwendige roeping) dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd.” In de wedergeboorte liggen dan ook alle genade-weldaden opgesloten. Zo is het ook in de natuur. Wanneer een kind geboren wordt, bezit zulk een kind alles, wat tot het mens-zijn behoort. Alle vermogens der ziel zijn aanwezig. Maar... ze moeten verder ontwikkeld worden. „Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik teniet gedaan hetgeen eens kinds was.” I Kor. 13: 11. En in Hebr. 5: 13 lezen we: „Want een iegelijk die der melk deelachtig is, die is onervaren in het Woord der Gerechtigheid, want hij is een kind; maar der volmaakten is de vaste spijs.”

Maar is dan de wedergeborene zich niet direct al bewust van die weldaad der toerekening of van zijn rechtvaardigmaking? Is dus de vergeving der zonden, welke in de rechtvaardiging geschonken wordt, de e e r s te weldaad in de wedergeboorte, welke gekend en genoten wordt? Er zijn er, die dit zo stellen. Maar dit is niet naar de Schrift en naar de ervaring van Gods kind. Men verwart hier twee dingen: wat aan de zijde Gods vast ligt en wat geldt voor de mens, d.w.z. voor een wedergeborene. Die kan niet zo maar dadelijk aannemen, wat God in Christus geschonken heeft, zoals de apostel schrijft in Efeze 1:7: „In Welke wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar de rijkdom Zijner Genade.”

Leert Gods Geest niet bij de levendmaking des zondaars, dat de zondaar zich eerst als een verloren zondaar voor God ziet liggen? En zal hij niet belijden, dat hij tegen God gezondigd heeft en niet allereerst tegen Jezus? Is niet de kennis der ellende uit de Wet Gods het EERSTE stuk van de drie, die gekend moeten worden om te delen in de enige troost, beide in leven en in sterven? Maar dan die eerste vraag en het antwoord van de Heidelberger: Wat is Uw enige troost, beide in leven en in sterven? Luidt dan niet het antwoord: „Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben”. Dus, dat is toch maar het eerste! Toch niet, want: Zondag 1 is als de verkorte inhoud van heel de katechismus en de leerling, die antwoordt, staat bij die eerste vraag achter de zaken, die hij heeft mogen leren door Gods genade.

Toch zitten we nog met het stuk van de rechtvaardigmaking, waarbij sprake is van een vierschaar. De gerechtigheid van Christus wordt dan de zondaar toegerekend. Hoe komt hij dit nu aan de weet en hoe zal hij daarvan de zekerheid ontvangen?

Wel, de Bijbel leert ons duidelijk, dat de rechtvaardigmaking geschiedt.... door het geloof! Rom. 3:28. „Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet.”

De Heere komt de VRIJSPRAAK bekend te maken in Zijn Woord. Nu is het hart van de zondaar van nature gesloten. Hij is blind in ’s hemels wegen, een vijand van door vrije genade gezaligd te worden. Welnu, daarom is de wedergeboorte noodzakelijk, waarin de oren worden doorboord, de ogen en het hart geopend, de wil omgebogen en de hartstochten geregeld. De Heilige Geest werkt het geloof door het Evangelie in het hart en door dat geloof leert de ontdekte zondaar verstaan de dingen die des Geestes Gods zijn.

Is dat geloof dadelijk tot zijn volle wasdom gekomen? Neen. De beoefening is aanvankelijk zwak en is voeding met melk nodig. De vaste spijs kan men nog niet verdragen. Daartoe is verstèrking van het geloof noodzakelijk, zodat er een „opwassen in de genade en kennis van Christus” komt langs de weg van diepere ontdekking en ontgronding van alle eigen werk. Zo wordt Christus noodzakelijk, gepast en algenoegzaam. Maar hoe wordt nu bevindelijk gekend de weldaad van de rechtvaardigmaking? Zondag 23 geeft hierover rijk licht op de vraag: hoe zijt gij rechtvaardig voor God? Wanneer u dit schone antwoord leest, zult u bemerken, dat het ”aannemen” van die weldaad alleen geschiedt door het geloof: „in zoverre ik zulk een weldaad met een gelovig hart aanneem.” De rechtvaardigmaking wordt hier gesteld als baat van het geloof. Zie vraag 59. We zouden deze willen aanmerken als de rechtvaardigmaking „in de vierschaar van de consciëntie”.

Nog één vraag. Rechtvaardigt dan het geloof de zondaar? Of anders: wordt hij om zijn geloof gerechtvaardigd? Volstrekt niet! Het geloof is het middel, het instrument, de hand. Het heeft zelf geen waardigheid of verdienste. Zie weer het antwoord van de Heidelberger op vraag 61. Leest dat eens nauwkeurig. En geve de Heere bovenal ons dat geloof als een gave van Hem en brenge Gods Geest de heilbegerigen tot de wasdom van dat geloof, ten einde te mogen delen in die rijke baat van dat geloof!

Urk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1972

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Naar de katechisatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1972

Bewaar het pand | 4 Pagina's