Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

“… OM TE BLIJVEN BU DE GEREFORMEERDE LEER …”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

“… OM TE BLIJVEN BU DE GEREFORMEERDE LEER …”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerkelijk toezicht

Het citaat hierboven herinnert aan de zorg die in de kerken besteed wordt aan de volharding bij de gezonde leer. De zaak komt ter sprake bij de kerkvisitatie, die niet in de laatste plaats wordt georganiseerd om het toezicht uit te oefenen op de predikanten, de ouderlingen en de diakenen. Zij dienen hun ambt getrouw waar te nemen. Zij moeten ook bij de zuiverheid van de leer volharden, even goed als zij geacht worden dat zij de aangenomen kerkorde in elk opzicht handhaven en de opbouw van de gemeente bevorderen (KO art. 44). In deze reeks past het onderzoek dat bij de broederlijke visitatie van de kerken onderling ingesteld wordt naar de vraag of de kerken blijven bij de gereformeerde leer.

Dat het werkelijk zo bedoeld is, blijkt ook uit de vragen die gesteld worden bij de kerkvisitatie. Die vragen zijn te vinden in de bijlagen bij de kerkorde, nu in de laatste uitgave (Amsterdam 1999) op bladzijde 132: “Waakt u - mede door Studie en gesprek - over de aangenomen leer, zodat u bij deze leer blijft volharden?” Het zijn vragen die aan de kerkenraad als geheel gesteld worden. Waarmee is gezegd dat de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de vergadering in haar geheel.

Dit betekent niet dat het niet in het bijzonder de opdracht van de ouderlingen is om op deze dingen toe te zien. In het formulier dat gelezen wordt bij de bevestiging van ambtsdragers blijkt heel duidelijk dat het de taak is van de opzieners of ouderlingen. Het formulier zegt dit als volgt: “Zij hebben toe te zien op elkaar en op de dienaren des Woords, voor wier leer en dienst zij mede verantwoordelijkheid dragen. Daarom dienen zij Gods Woord te onderzoeken en zich gedurig te oefenen in de overdenking van de verborgenheden des geloofs”.

Deze formulering stemt overeen met wat het oude bevestigingsformulier aangaf. Met een verwijzing naar het afscheid dat Paulus eens nam van de ambtsdragers uit Efeze wordt de betekenis van deze dingen onderstreept. De ouderlingen vooral hebben “naarstige wacht te houden tegen de wolven die in de schaapskooi van Christus mochten komen. Om hetwelk te doen, Ouderlingen schuldig zijn, Gods Woord naarstig te doorzoeken, en zichzelf gedurig te oefenen in de overlegging van de verborgenheden des geloofs”. Uit de hier gegeven citaten kan duidelijk worden dat de kerken er waarde aan gehecht hebben om permanente aandacht te geven aan de handhaving van de zuivere, gezonde en gezond makende leer. Wat daarmee precies bedoeld is, probeer ik met enkele opmerkingen aan te geven.

Zuivere leer

Dat we hier met oude uitdrukkingen te doen hebben begrijpt ieder. Oudheid betekent echter niet dat zij daardoor van minder waarde zijn geworden. Het is echter wel de vraag wat men er mee bedoelde in de tijd waarin zij in deze formuleringen werden gebruikt, omdat het begrip leer in de loop van de tijd een verandering heeft ondergaan. De bijbel gebruikt het woord om de inhoud van de prediking aan te geven. De kerk van de Reformatie heeft vooral die betekenis weer naar voren gebracht. In de loop van de tijd was de leer zo schools en bespiegelend geworden, dat men nauwelijks nog haar inhoud aan een gewoon gemeentelid kon overdragen. De reformatoren verstaan nu onder de zuivere leer niets anders dan de prediking van het evangelie. De kerk wordt geboren uit het Woord van God. En deze geboorte vindt plaats door de verkondiging van het evangelie. Het geloof is immers door het gehoor van het Woord van God. Men zou de Reformatie kunnen beschouwen als een grootscheepse reveilbeweging, opgeroepen door de prediking. We kunnen ons nauwelijks voorstellen wat voor macht er van de bediening van het Woord is uitgegaan.

Tegen deze achtergrond kunnen we twee opmerkingen maken. De zuivere leer is voor het besef van de gereformeerde belijder niets anders dan de gezuiverde leer: gezuiverd van alle elementen die met de prediking niets hebben te maken. Geen fabels, geen theologische Verhandelingen, geen dingen naar de gunst van de hoorders.

Het gaat om de vraag of wij geloven dat de gemeente zal gebouwd worden door de prediking. Hoe wordt er gepreekt: dat is een allesbeslissende vraag. De taak van de ouderlingen bestaat derhalve voomamelijk hierin dat zij de wacht betrekken bij de prediking van net evangelie. Wordt net Woord bediend? Worden de Schriften uitgelegd en aan het hart van de gemeente gelegd? Vindt er een degelijke verklaring plaats, of wordt de tijd gevuld met bijkomstigheden? De wacht betrekken bij de zuivere leer houdt in dat de ambtsdragers vooral letten op de kwaliteit van de prediking.

Het gaat immers in de prediking om de grondslag van de gemeente. Dit in de tweede plaats. Er is een fundament gelegd. Niemand kan een andere grondslag aanbrengen, dan die welke is aangebracht in het kruis van Christus. Op die fundamentele vastheid moet gebouwd worden, voortgebouwd worden, zodat men niet altijd maar weer opnieuw moet beginnen met de eerste beginseien. De schrijver van de brief aan de Hebreeën heeft daarop reeds gewezen. Een gemeente moet niet al te spoedig klagen dat het allemaal zo moeiiijk is. Wanneer van de prediker geeist wordt dat hij stevig studeert, zal de gemeente stevig moeten kunnen luisteren. Allerlei andere zaken komen op de tweede plaats. Werkelijke gemeenteopbouw is een zaak van de prediking. Het algemene gevoelen van onze tijd, dat de preek heeft afgedaan, betekent een aantasting van het fundament van de gemeente. Wat voor opbouw zou men dan nog kunnen verwachten?

Aangenomen leer

Opmerkelijk is de toevoeging die gebruikt wordt, als het gaat over de aangenomen leer. Dat de gemeente leeft van en uit de prediking staat vast. Zij heeft haar leven er aan te danken. Zij ontleent haar vitaliteit aan het evangelie zelf.

Als dat waar is, moet het ook duidelijk zijn, wat de inhoud van het evangelie is, waarvan Paulus ooit eens heeft gezegd, dat ook al zou er een engel uit de hemel komen, dit geen verandering van het evangelie zelf zou kunnen meebrengen. Er was in de apostolische kerk overeenstemming in de leer. Men vond elkaar daar in. In de tijd van de Reformate kreeg de belijdenis die functie. Het is hier niet de plaats om op de geschiedenis en de ontwikkeling van de belijdenisvorming in te gaan. We mengen ons op dit moment ook niet in de discussie over de samenhang tussen Schrift en belijdenis. Die relatie is in discussie gebracht door de opmerking dat de belijdenis de kerk in een kramp heeft gebracht.

We laten die kwestie terzijde. We gaan uit van de werkelijkheid, die nog steeds in onze kerken onverzwakt geldt, dat we de eenheid van een gemeente, en tegelijk ook de eenheid van de kerken vinden in de aangenomen leer. We behoeven niet te vragen wat de stokpaardjes zijn van deze of gene predikant. In de belijdenisgeschriften vinden we de aangenomen leer. Zij stammen uit de zestiende en de zeventiende eeuw. Wie bezwaar maakt tegen de ouderdom van deze geschritten kan zeker ook de eerste drie oecumenische confessies terzijde schuiven. Wij handhaven ze alle zes, de drie oudste en de drie jongere. En we hebben er voorlopig ook genoeg aan. We hebben ze aangenomen, niet als grondslag, zoals het evangelie zelf. Maar we accepteren ze graag en volkomen als weergave van de prediking op enkele bepaalde concrete punten, waarin het voornamelijk gaat over de Schrift, over Christus, over de genade en over de kerk. Ik noem zo maar enkele zaken, waaraan nog andere zouden kunnen worden toegevoegd. Laten we het voorshands houden op deze drie: de Schrift, de genade en de kerk.

Inzake die punten en wat er mee samenhangt spreken de belijdenisgeschriften tot op heden een duidelijke taal. Ze geven weer wat het evangelie ons heeft gemeld. En we hebben afgesproken dat we ons daaraan zullen houden. Zo functioneert de eenheid van de gemeente en ook de eenheid en de samenbinding van ons kerkverband. Daarmee hebben we niet iets eigens, dat anderen niet zouden kunnen of moeten hebben. We spreken er mee uit dat voor ons besef deze belijdenis van de leer een kerk tot een kerk maakt. We hebben de handen er aan vol en hoeven er voorlopig niets anders bij te hebben. Maar op deze manier voorkomen we een paar kwalijke zaken. We wapenen ons tegen de mentale heerschappij van iemand die meent de waarheid in pacht te hebben. We voorkomen ook dat we altijd aan de eenzijdigheden, de luimen of de grillen van een prediker zijn blootgesteld. Daarentegen zoeken we de katholiciteit van de kerk en van de prediking vast te houden. We zijn ook niet bevreesd voor de actualiteitenjagers, die op de preekstoel een commentaar geven op Nederland 1 of 2.

We vragen van de prediker dat hij de Schrift uitlegt op een betrokken, op een levendige en bevindelijke manier, waaruit blijkt dat hij zelf door het Woord gegrepen is. De hoogste actualiteit is die welke onmiddellijk grenst aan het leven en sterven zelf. De aangenomen leer staat in het teken van die eeuwigheidsernst. Zij is vertolkt in de belijdenisgeschriften, waarvan vooral het tweede, ik bedoel de Catechismus, op de evangelieprediking en -vertolking is gericht. Het eerste, de Nederlandse Geloofsbelijdenis had een apologetische strekking. Het derde, de Dordtse leerregels, bedoelde een nadere verklaring op een zeer aangelegen punt van het evangelie. Alle drie vertolken ze de betekenis van de Schrift, de rijkdom van de genade en de machtige beloften voor de kerk. En wat we zo hebben aangenomen, dienen we met volharding vast te houden. In zekere zin geldt daarvan, wat van de centrale waarheid van de rechtvaardiging door het geloof gezegd is, namelijk dat de kerk daarmee staat of valt. Daarom is het werk van de ouderlingen in hun toezicht ook van levensbelang. Naast het huisbezoek en het pastoraat in algemene zin, is dit een kwestie van leven of dood voor de gemeente van Christus.

Oefening baart kunst en is blijk van gunst

De taak van de ouderlingen, zoals deze is omschreven in het bevestigingsformulier, is van fundamenteel belang voor de gemeente. Het toezicht op de dienaren kan alleen geschieden, wanneer de ouderlingen een hoge opvatting hebben van hun eigen ambt. Maar dit toezicht vraagt van henzelf dan ook het een en ander. Zullen zij hun werk kunnen doen, dan zijn er volgens het formulier twee dingen noodzakelijk. Allereerst dienen zij te voiharden in het onderzoek van het Woord van God. Uiteindelijk moet daaruit alles komen wat zij behoeven. Niet alleen ambtelijk, maar ook persoonlijk. Zij kunnen hun ambtelijke functie niet verrichten wanneer zij in hun persoonlijk bijbelonderzoek tekort schiefen. Zij hebben zich daarin te trainen. Er bestaat een hoeveelheid literatuur over alles wat er met het ambt en de bediening ervan samenhangt. Het is nauwelijks bij te houden: handboeken, tijdschriften, kleine praktische publicaties, referaten, lezingen, voorlichtingsstukken, vormingslessen en wat niet al. Men kan er in omkomen. Het gevaar is echter niet denkbeeidig dat de eigenlijke bron gesloten blijft: het Woord van God. Juist dit moet allereerst onderzocht worden, systematisch, persoonlijk, gezamenlijk, praktisch vooral en zeer toegesneden op de vragen, hoe het Woord werkt in het leven van de ambtsdragers zelf. Strijdlectuur kunnen we wel missen. Opbouwend Schriftonderzoek daarentegen is een eerste vereiste.

Bekend is de uitspraak, dat de ouderlingen zich zullen oefenen in de overdenking van de verborgenheden van het geloof. We herinneren ons dat die laatste aanduiding in het Nieuwe Testament een verwijzing is naar de heilsfeiten. De verborgenheden van het geloof komen tot ons in het werk van Christus, zoals het in de Schriften gepredikt wordt. Zij worden daar genoemd de verborgenheid van de godzaligheid. Dat houdt in dat de ware vroomheid ontstaat uit de heilsfeiten. Geestelijke concentratie daarop leidt tot vastheid, tot inzicht, tot wijsheid, kortom tot die deugden die voor de ambtelijke bediening absoluut onmisbaar zijn. En daarin dient de ouderling zich te oefenen. Zijn exercise bestaat in de meditatie. Dat lijken twee tegengestelde begrippen. Exercitie of oefening betekent orde, tucht, gehoorzaamheid. Meditatie doet ons soms in eerste instantie denken aan het wachten op wat ons te binnen schiet. Niets is minder waar. Wie mediteert, is buitengewoon actief. Hij overlegt en vergelijkt waarheid met waarheid, Woord met Woord, geloof met geloof. Wat uit deze actie ontstaat, is primair vrucht van genade, omdat de actie zelf reeds teken van die genade is, die Christus verwierf in al de verborgenheden van zijn heilswerk. Een ouderling die daarin wel geoefend is, zal de anderen ook meenemen. Hij zal een waardevol dienaar zijn, die de kerk herinnert aan haar fundament, doordat hij de dienaar van het Woord altijd weer terug roept naar de Schriften. Met kennis van zaken, geworteld en gegrond in Gods liefde voor zondaren.

Prof. dr. W. van ‘t Spijker is emeritus-hoogleraar kerkrecht en kerkgeschiedenis te Apeldoorn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2000

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

“… OM TE BLIJVEN BU DE GEREFORMEERDE LEER …”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2000

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's