Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gereformeerde Don Quichot?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gereformeerde Don Quichot?

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Tegen het relativisme de waarheid!" — dat is de aanvalskreet waarmee het Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie van RPF/GPV André Rouvoet als een kruisridder ten strijde trekt tegen de Verlichting, hetpost-modernisme, het multiculturalisme, het relativisme, het homohuwelijk, euthanasie, (late) abortus, en allerlei andere zaken die hem kennelijk minder bevallen. Bezield door Samuel Huntington en diens leerling James Kurth ontwaart Rouvoet binnen de westerse cultuur een "clash of worldviews" tussen Verlichting en christendom, een botsing die zijn gereformeerde strijdlust opwekt omdat "niet valt in te zien hoe beide deel zouden kunnen uitmaken van één en dezelfde beschaving zonder concessies te doen aan hun wezenskenmerken". Het is voor het christendom kennelijk erop of eronder en Rouvoet is klaar voor het gevecht. Bedenkelijk aan Rouvoets belligerente opstelling is in de eerste plaats wat er zou gebeuren als zijn rechtzinnige versie van het christendom het titanengevecht met de Verlichting mocht winnen. Dat is weliswaar onwaarschijnlijk, maar we moeten Rouvoet toch vragen hoe de westerse wereld er dan uit zou zien, al was het alleen maar om erachter te komen wat hij precies denkt. Zouden werkelijk alle sporen van de Verlichting worden uitgewist? Als dat het geval is, dan hadden Van Dantzig en Thomas von der Dunk gelijk toen zij in NRC-Handelsblad betoogden dat andersdenkenden in de Rouvoetiaanse wereld gedwongen zouden worden naar Rouvoets "waarheid" te leven — een zorgelijk perspectief dat ons de godsdienstoorlogen in herinnering roept. Of zou Rouvoet ook na de overwinning vasthouden aan typische waarden van de Verlichting, zoals geestelijke vrijheid en tolerantie voor andersdenkenden? Dit zegt hij expressis verbis voor te staan, maar in dat geval is de spanningsrelatie tussen christendom en Verlichting binnen de westerse beschaving bij nader inzien niet zo'n eenvoudige "clash of worldviews" als Rouvout denkt. Deze conclusie brengt mij op mijn tweede en belangrijkste bezwaar.

Tweedelingen
Rouvoet probeert in zijn artikel een aantal complexe maatschappelijke controverses te wringen in het keurslijf van een simplistische tweedeling, controverses zoals die rond euthanasie, abortus, genetische manipulatie, multiculturaliteit en het (homo-) huwelijk. Bij al deze kwesties zou het er ten diepste om gaan of men "een objectieve waarheid", "een transcendente verankering van 'goed en kwaad'" en "universele ethische normen" aanvaardt. Zo ja, dan behoort men tot de "premoderne universalisten", dat wil zeggen de christelijke heirschare; zo nee, dan is men een postmoderne relativist en een Verlichtingsadept. Ik moet toegeven dat het denken in eenvoudige dichotomieën een bekoring heeft. De oudste classificatie die de mensheid ooit ontwierp is zo'n simpele tweedeling, die tussen manlijk en vrouwlijk, en ze is bewaard gebleven in vele moderne talen. Niettemin komt het mij kunstmatig voor als we moeten achterhalen waarom bij voorbeeld de zon in het Duits vrouwlijk is en in het Frans van het manlijke geslacht. Kennelijk werken eenvoudige dichotomieën niet best als we de werkelijkheid willen begrijpen. Hetzelfde geldt voor Rouvouts tweedeling. Deze belemmert het zicht op de westerse cultuurgeschiedenis en de hedendaagse samenleving evenzeer als het lezen van ridderromans Don Quichot verhinderde de realiteit van het laat zestiende eeuwse Spanje onder ogen te zien. Het onvermijdelijke resultaat is, zoals men weet, dat de held tegen windmolens vecht. Dat dit bij Rouvoet ook het geval is, zal ik hieronder laten zien aan de hand van vijf punten waaruit blijkt dat de dichotomie leidt tot een vertekening van de werkelijkheid.

Bronnen van westerse beschaving
In de eerste plaats construeert Rouvoet de Europese cultuurgeschiedenis in termen van zijn dichotomie als volgt: "Eeuwenlang werd de kern van de westerse beschaving uitgemaakt door het christendom; daar kwam verandering in als gevolg van de Verlichting". Volgens Rouvout liggen de "werkelijke grondslagen van onze beschaving" in het christendom, zodat het verlichtingsdenken de westerse cultuur perverteert. Deze voorstelling is om twee redenen misleidend. Ten eerste zijn culturen geen dingen die een "kern" of "grondslagen" hebben; het zijn eerder complexe weefsels van denkbeelden, artefacten en gedragspatronen die aan velerlei historische invloeden bloot staan. Daarnaast is de joods-christelijke traditie natuurlijk niet de enige belangrijke historische wortel van de westerse cultuur. Minstens even belangrijk is de Grieks-Romeinse beschaving, die aan de wieg stond van de westerse wetenschap, de Europese rechtssystemen en van een belangrijk deel van de westerse moraal (vier van de zeven kardinale deugden van het christendom kwamen regelrecht uit het antieke denken). De anti-christelijke redeneringen van de Verlichting waren deels herhalingen van sceptische argumentaties die in de Griekse filosofie lang voor de inceptie van het christendom werden ontwikkeld (zoals ook de christelijke godsbewijzen adaptaties waren van de filosofie van Aristoteles). Kortom: de westerse cultuur heeft geen "grondslagen" en als ze al grondslagen had, dan zou het antieke denken, dat de overhand kreeg in Renaissance en Verlichting, daartoe behoren.

Verlichting en waardenrelativisme
In de tweede plaats associeert Rouvoet de Verlichting met waardenrelativisme en postmodernisme. Maar hij had in klassieke studies van de Verlichting, zoals Peter Gay's The Enlightenment: An Interpretation, kunnen lezen dat de grootste Verlichtingsdenkers, Kant en Voltaire, juist morele universalisten zijn. Ook de Universele verklaring van de rechten van de wem' (1948) is een typisch product van de Verlichting; ze gaat immers terug op de Déclaration des droits de l'homme et du citoyen van 1789 en de Virginia Bill of Rights van 1776. In de Romantiek wekte dit morele universalisme van de Verlichting nationalistische reacties op, die vaak christelijk geïnspireerd waren (Herder, de Maistre). Rouvoets gelijkstellingen van christendom met waardenuniversalisme en van de Verlichting met waardenrelativisme kan de toets van de historische kritiek dus niet doorstaan. Rouvoets poging de wereld te begrijpen in het licht van een simplistische dichotomie heeft op dit punt nog een ander onwenselijk gevolg: hij onderscheidt waardenuniversalisme niet van universalisme met betrekking tot waarheid, terwijl dit toch heel verschillende zaken zijn. De triomftocht van de westerse wetenschap laat geen cultuur op aarde ongemoeid omdat een goed bevestigde wetenschappelijke theorie onafhankelijk van de culturele inbedding geldig is. De wetenschap is daarom universeel en het is geen toeval dat onderzoekers uit India of Japan evenzeer bijdragen kunnen leveren als Europeanen of Amerikanen. Bij waarden ligt de zaak enigszins anders. Het christendom heeft de neiging aards genot als zondig te veroordelen, terwijl de Islam de genietingen des levens aanvaardt. Zo zijn er vele subtiele en minder subtiele verschillen in waarden tussen godsdiensten of culturen. Er bestaat geen algemeen aanvaarde methode om te beslissen welke waarden beter zijn, terwijl een dergelijke methode wel bestaat voor de keuze tussen wetenschappelijke theorieën.

Grondslagen van moraal en recht
Het is, ten derde, precies met betrekking tot waarden, met name die van moraal en recht, dat Rouvoets tweedeling het meest desastreuse resultaat heeft. In de ban van zijn dichotomie ziet Rouvoet ten aanzien van de grondslagen van moraal en recht maar twee mogelijkheden. Ofwel moraal en recht zijn uiteindelijk door God gegeven, ofwel "recht is wat door de meerderheid als zodanig wordt aangewezen". Rouvoet wijst de tweede hoorn van dit dilemma van de hand: "wanneer rechtsvorming het resultaat is van neuzen tellen, ontvalt de mogelijkheid om minder gewenste uitkomsten te kritiseren". Via een disjunctief syllogisme concludeert hij dan dat moraal en recht wel moeten berusten op Gods gebod. Rouvoets dilemma is echter een false dilemma en het disjunctieve syllogisme is een drogreden. Dat er meer opvattingen van moraal en recht mogelijk moeten zijn dan "Gods gebod" of "de meeste stemmen gelden" blijkt al uit het feit dat elk van beide alternatieven een verschijnsel uitsluit dat in open samenlevingen juist dominant is: het verschijnsel van morele discussie. Immers, als moraal en recht gebaseerd zijn op Gods gebod is discussie erover een blasfemie, terwijl Rouvoets karikaturale opvatting van democratie (de meeste stemmen tellen) discussie overbodig maakt: we kunnen gewoon stemmen. Dat Rouvoets dilemma geen ruimte laat voor het fenomeen van morele en juridische gedachtenwisseling is mijns inziens het meest kwalijke gevolg van zijn zienswijze. Er zijn verschillende redenen om te denken dat een open morele discussie niet leidt tot willekeur, zoals Rouvoet schijnt te vrezen. Ten eerste blijkt uit wetenschappelijk onderzoek over hogere dieren en mensen dat rudimentaire morele neigingen waarschijnlijk verankerd liggen in onze genetische code. De tendens te zorgen voor nageslacht of de tendens soortgenoten te helpen vindt men bij vele diersoorten die er geen godsdienst op nahouden. Deze morele tendenzen zijn dus veel dieper verankerd dan in de godsdienst, namelijk in onze genen, en we kunnen op grond van de evolutietheorie begrijpelijk maken waarom juist deze morele neigingen (in verschillende mate) aangeboren zijn. Ten tweede hebben mensen sinds taal ontstond, neem aan zo'n honderdduizend jaar geleden, culturen ontwikkeld waarin onderscheiden morele tradities zijn ontstaan. Deze morele tradities worden aan kinderen op jonge leeftijd ingeprent en wat men jong leert kan men op oudere leeftijd niet meer afzweren. Deze twee factoren zorgen voor een grote mate van stabiliteit in morele overtuigingen. Over fundamentele waarden ontstaat danook zelden discussie. We vragen ons nooit af of ouders wel zorg moeten dragen voor hun kinderen en we betwijfelen nooit of "gij zult niet doden" een geldige norm is. Wat wel ter discussie staat is wat we moeten doen bij conflicten tussen waarden en bij dergelijke conflicten is een godsdienstig benadrukken van deze waarden contraproductief omdat het de conflicten niet tot oplossing brengt. Laat ik dit kort beargumenteren aan de hand van voorbeelden die Rouvoet zelf naar voren brengt.

Christelijke moraal en abortus
Een goed voorbeeld van een waardenconflict is de vraag naar de legitimiteit van abortus. Hier botsen de waarde van de bescherming van de ongeboren vrucht en de waarde van het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen over hun eigen leven. Verblind door zijn dilemma suggereert Rouvoet dat de christen die gelooft "dat het leven een geschenk van God is" uitsluitend de eerstgenoemde waarde aanvaardt, terwijl zijn tegenpool, door Rouvoet gedoodverfd als degene die "een evolutionistisch en mechanistisch mensbeeld" huldigt, uitsluitend de tweede waarde accepteert. Want hij schrijft: "Daarmee staat het zelfbeschikkingsrecht tegenover principiële beschermwaardigheid van ieder leven. Dit fundamentele verschil in uitgangspunt heeft ingrijpende consequenties voor de opvattingen over zaken als... (late) zwangerschapsafbreking". Het lijdt echter geen twijfel dat dit een verkeerde reconstructie is van de discussie rond abortus. Immers, zowel de Christen als de meer verlichte deelnemer aan het debat zal beide waarden aanvaarden en beiden worden dus geconfronteerd met hetzelfde waardenconflict binnen hun eigen moraal. Of zou Rouvoet aan een vrouw die op straat door een gevaarlijke psychopaat wordt verkracht het recht willen ontzeggen zich te laten aborteren, met het argument dat elke vrucht beschermwaardig is? Zelfs Rouvout zal, dat hoop ik tenminste, niet zover willen gaan. Hij zal, zo neem ik aan, behalve de beschermwaardigheid van het leven ook het recht van een vrouw aanvaarden om te beslissen over iets wat haar leven diepgaand beïnvloedt en zelfs tot een hel kan maken. Wat zijn dan volgens hem de "ingrijpende consequenties" van zijn christelijke uitgangspunt? Het feit dat hij het woordje 'late' tussen haakjes heeft toegevoegd aan zijn tekst bewijst dat die consequenties niet zo ingrijpend zijn als Rouvoet voorgeeft. Hij is, evenals ik, niet mordicus tegen alle abortus, maar alleen tegen late abortus. Maar dat standpunt kan men toch moeilijk aan de Bijbel ontlenen (als aan de Bijbel überhaupt al een standpunt over abortus ontleend kan worden). Het berust onder meer op medische overwegingen. Ergo: Rouvoets christelijke uitgangspunt heeft helemaal geen "ingrijpende consequenties" voor zijn opvatting over brandende morele kwesties. Het is eerder een nutteloos wiel, dat niet verbonden is met de rest van zijn geestelijke machine, en louter de functie heeft hem onevenredig sterk te doen geloven in het eigen morele gelijk.

Goddelijke orde en homohuwelijk
Een beter voorbeeld dat Rouvoet noemt ter illustratie van zijn these is het wetsvoorstel inzake openstelling van het huwelijk voor paren van hetzelfde geslacht. Ook hier is sprake van een waardenconflict. Aan de ene kant staat de waarde van het huwelijk als juridische basis voor het gezin waarbinnen kinderen worden geboren en kunnen opgroeien. Aangezien het (burgerlijk) huwelijk een juridische structuur is die bepaalde rechten met zich meebrengt, staat aan de andere kant de waarde dat men mensen niet mag discrimineren op grond van hun seksuele geaardheid door ze deze rechten a priori te ontzeggen. Maar in het onderhavige geval heeft Rouvoet gelijk dat men op grond van de Bijbelse visie het huwelijk het beste kan reserveren voor heteroseksuele stellen. Voor homoseksuele stellen kan men dan een juridische structuur ontwerpen die geen "huwelijk" heet maar vergelijkbare rechten en verplichtingen met zich meebrengt. Los daarvan kan elk kerkgenootschap natuurlijk zijn eigen opvatting huldigen over het kerkelijk huwelijk. Ook dit waardenconflict construeert Rouvoet overigens op een misleidende manier. Hij doet alsof de christen uitsluitend de eerste waarde zou huldigen en niet de tweede. En hij suggereert dat een verlichtingsdenker louter de tweede waarde zou aanvaarden en niet de eerste. Dat is niet het geval en met betrekking tot het huwelijk kan de Verlichtingsdenker heel goed tot dezelfde oplossing komen als de Christen. Rouvoet interpreteert het waardenconflict in termen van zijn dichotomie tussen waardenuniversalisme en waardenrelativisme. Zijn argument om het homohuwelijk af te wijzen luidt: "de machteloosheid der relativisten ligt hier in de evidentie dat wie het homohuwelijk accepteert op grond van het uitgangspunt van de individuele keuzevrijheid om relaties naar eigen goed - vinden vorm te geven, geen enkel principieel verweer meer heeft tegen polygamie". Daarom zouden we moeten aanvaarden dat "huwelijk en gezin... geworteld zijn in een natuurlijke, bovenmenselijke orde". Deze passage heeft mij geamuseerd omdat er religies zijn, zoals de Islam, volgens welke juist polygamie geworteld is in een goddelijke orde. Mohammed ontving zelfs de openbaring dat het hem geoorloofd was met een onbeperkt aantal vrouwen te huwen. Dit gegeven brengt ons bij het kernprobleem in Rouvoets theologische absolutisme. Hoe kan men aantonen wat de goddelijke orde inhoudt? Hoe kan men bewijzen dat de ene religieuze openbaring (Christus, Bijbel) de waarheid is en de andere (Mohammed, Kor'an) niet? Dit is onmogelijk en daarom is Rouvoets militante christendom een eerste stap op de heilloze weg naar godsdienstoorlogen. Hij schijnt niet te zien wat het gevaar is van voorspellingen a la Huntington of James Kurth: dat ze self-fulfilling prophesies worden. Dit moeten we natuurlijk tot elke prijs voorkomen.

Besluit
Ik kom tot de volgende conclusies. Ten eerste: indien men maatschappelijke controverses analyseert in termen van simplistische dichotomieën, zoals die tussen waardenuniversalisme en waardenrelativisme, is de kans groot dat men de werkelijke kwesties uit het oog verliest en tegen windmolens vecht. Ten tweede: men kan wel de pretentie hebben de (hogere) waarheid in pacht te hebben maar het is onmogelijk deze pretentie te rechtvaardigen, zowel tegenover agnosten of atheïsten, als tegenover gelovigen in een andere hogere waarheid. Daarom is de pretentie waardeloos. Ten derde: omdat het religieuze absolutisme a la Rouvoet niet in discussie met andersdenkenden gelegitimeerd kan worden, zal het gemakkelijk leiden tot onoplosbare conflicten. Het lijkt mij belangrijk hier de les in herinnering te brengen die wijsgeren vanaf de zeventiende eeuw hebben getrokken uit de godsdienstoorlogen. Men kan religieuze tolerantie het beste bevorderen door de sceptische argumentaties die de Grieken ontwikkelden los te laten op religieuze waarheidspretenties. Eén van die argumenten, dat men al bij Plato vindt, luidt als volgt. Aangenomen dat een God bestaat en dat we weten wat Hij of Zij beveelt, waarom zouden we Hem of Haar dan gehoorzamen? Eén antwoord luidt: omdat God goed is. Maar dit antwoordt leidt tot een dilemma zodra we ons afvragen hoe we kunnen weten dat God goed is: ofwel God zegt zelf dat Hij of Zij goed is en dan is de religieuze rechtvaardiging van de moraal cirkulair. Ofwel wij kunnen beslissen of God goed is op grond van onze eigen morele criteria. In dat geval kunnen wij die criteria kennelijk zonder Gods hulp opstellen en dan is de religieuze rechtvaardiging van de moraal overbodig. Een tweede antwoord luidt: omdat God machtig is. Maar wie buigt voor macht kan moeilijk moreel hoogstaand worden genoemd. Een derde antwoord is er niet, dus is religie geen goede rechtvaardiging voor moraal. Deze laatste conclusie heeft een politieke implicatie. Rouvoet pleit ervoor dat "politici onbeschroomd hun diepste overtuigingen over mens, wereld en samenleving expliciteren als uitgangspunt in het politieke debat". Voor christelijke partijen betekent dit dat ze getuigen van hun "diepgeworteld besef van de religieuze grondslagen van recht en moraal". We zien nu dat dit besef een illusie is. En omdat, zoals ik heb betoogd, de religieuze bril ons zicht op maatschappelijk problemen eerder belemmert dan stimuleert, wil ik ervoor pleiten de religieuze politieke partijen in Nederland op te heffen. Dat zou de politieke zakelijkheid en duidelijkheid bijzonder ten goede komen. Want als het CDA verdwijnt, kunnen de Nederlandse stemgerechtigden eindelijk een echte politieke keuze maken tussen een socialistisch of een liberaal kabinet. Pas dan zal het monstrum van Paars definitief tot het verleden behoren.


Noot van de auteur
Herman Philipse is hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Leiden. Correspondentie richten aan:
Prof. dr mr H. Philipse, Willemsparkweg 53-1, 1071 GR Amsterdam. Elektronische post: philipse@rullet.leidenuniv.nl.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2000

Radix | 100 Pagina's

Een gereformeerde Don Quichot?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2000

Radix | 100 Pagina's