Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Praktijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Praktijk

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

5

„Schijn bedriegt” wordt wel gezegd in het gewone leven. En als we zien op het nagemaakte, dan schijnt het og mooier te zijn dan het echte. Let eens op nagemaakte bloemen, hoe kunstig gemaakt en welke mooie kleuren, maar zonder leven, het is dood materiaal, hoe weinig verschil met het echte, dit kunnen wij als mensen wel beoordelen. Het is terecht „schijn bedriegt”, het is bedrog, het woord zegt het reeds.

Als we lezen in Gods Woord, dat de koning Rehabeam schilden maakte van koper in de plaats van de weggevoerde gouden schilden van Salomo, dan zal men op enige afstand wellicht weinig verschil hebben kunnen opmerken, want opgepoetst koper lijkt heel wat, maar koper is koper, en goud is goud.

Zien we op het menselijk gesllacht, dat eens rein en recht door des Scheppers hand is voortgebracht, en waarvan de Heere getuigt, dat alles wat Hij gemaakt had (ook demens) zeer goed was, dus zonder schijn. Maar door onze vreselijke val zijn we zo van onze Schepper afgevallen, dat Adam en wij, zijn nakomelingen, ons de eeuwige dood hebben waardig gemaakt, zodat wij terecht de naam van vloeken doemwaardige zondaars moeten dragen, waarvan niet één mens is uitgezonderd van nature, en in ons geen waarheid gevonden wordt. Want wij zijn verleugend geworden; wij kennen van nature de waarheid niet, en kunnen er geen rechte begeerte toe hebben. En waar het alleen des Heeren Geest is, Die door Zijn Woord overtuigend en overbuigend komt werken in eens mensen hart, daar wordt het waarheid in het binnenste, dat God rechtvaardig en heilig is, en zij een verloren schepsel, en dat rechtvaardig. Dat kost tranen en berouw, zo’n mens begint een andere gang in zijn leven te krijgen. Zijn vorig leven is hem tot schaamte en schande, hij krijgt lust tot waarheid en oprechtheid en schuwt de schijn. Het is zo één om God te doen, om die gunst des Heeren deelachtig te mogen worden, daar wij zo moed- en vrijwillig zijn uitgevallen. Nu weet de Heere alleen op het allernauwkeurigst wie de Zijnen zijn. Wij mensen kunnen in deze het zijn niet altijd van de schijn onderscheiden, want een mens is een slim schepsel, hij wil zo graag wezen wat hij in waarheid niet is. Ja hij bedriegt zichzelf zo gemakkelijk, en dat opzettelijk om wat te zijn. Maar hij kan zich ook bedriegen door onkunde, en menen op de rechte weg te zijn, en evenwel niet als een verloren schepsel voor de Heere te hebben leren bukken en buigen. Toch kunnen dezulken een levenswandel openbaren, waar ’s Heeren volk wel eens jaloers op kan zijn. Wanneer daar alleen opgezien wordt, dan zou men zeker zeggen: die is er zeker een van. Zelfs kan men een naam hebben vanwege zijn handel en wandel.

Het was met enige verwachting dat wij zo iemand eens bezochten.

Al spoedig vonden we aanleiding tot een geestelijk gesprek. Hij vertelde ons dat hij voorheen midden in de wereld leefde. Niet om God of Zijn gebod denkende, maakte hij nogal eens gebruik van de herberg. Niet dat hij leefde als een dronkaard, neen, maar hij vond cjaar toch veelal zijn vermaak en leefde zo zijn leven, delende tussen vrouw en kinderen en de herberg. Totdat hij op zekere dag eens doordacht, dat dit leven toch niets was, een gedeeld leven, het zinde hem eigenlijk niet. Voor de mensen begon hij zich te schamen, hij liep ermee vast, en begon te zien dat wanneer hij dit leven zou verlaten en een meer godsdienstig leven zou aanvangen, dit toch meer bevrediging zou geven, ook met het oog op zijn gezin, temeer daar ook dienaangaande enige woorden indruk maakten op zijn gemoed. Alles tezamen, hij kon niet meer naar de herberg gaan, maar ging zich schikken om de godsdienstoefeningen bij te wonen, hetwelk hij ook nauwgezet deed. Hij ging zich voegen bij sommigen van Gods volk, waar over de wegen des Heeren werd gesproken, en betoonde zich zeer getrouw in plichtsbetrachting aangaande de inzettingen des Heeren, zodat velen van hem spraken: „dat zal wel een bekeerd mens zijn”.

Maar het gesprek begon een wending te nemen toen onze medebroeder een weinig dieper op de zaken inging die ons waren medegedeeld. Want het is toch altijd een teer, maar ook een begeerlijk punt, waar de Heere ons gevonden heeft, en waar wij mee te doen kregen, want innerlijke en uiterlijke dingen liggen nogal eens onderscheiden. Maar wat jammer, toen bleef alles bij het uiterlijke, en moesten we er na langdurige gesprekken op wijzen, dat er toch zo veel veranderingen in ’s mensen leven kunnen plaats hebben en die toch het wezen der zaken niet raken, want verandering is nog geen vernieuwing. Het voorname punt, die rechte vernedering onder de Heere, werd zo gemist, het aangrijpen van Gods beloften kwam zo gedurig naar voren, zonder dat we enige grond daarvoor konden ontwaren, daar de Heere toch plaats maakt voor Zijn toezeggingen in het hart. Werd er voorgesteld wat des Heeren gewone weg is, naar Zijn Woord, dan kregen we een ontwijkend antwoord en scheen alles stil te staan. Zo ook betreffende het gebruik van des Heeren inzettingen. Hoe nodig, zo hebben wij hem voorgesteld, om toch nauwkeurig te onderzoeken wiens werk dit is, óf ons eigen óf des Heeren werk, want toch alleen Zijn werk zal bestaan in die grote dag, en als dan zal blijken dat we onszelf bedrogen hebben, dan zal het onherroepelijk zijn. Nu is het nog het heden, en wordt ons telkenmale toegeroepen: Haast u om uws levens wil.

Lezer, in ’t kort hebben wij neergeschreven een ervaring uit het ambtelijk werk. Huiswaarts kerende, gaven wij onze indrukken betreffende dit bezoek weer. Beiden maakten wij deze opmerking: hetgeen we vanavond gehoord hebben, vertoont vele tekenen van een bekering van de kroeg naar de kerk. Ook hierin zien we hoe een mens het zeer nauw kan nemen betreffende een uiterlijke wandel, en nochtans als het erop aankomt aangaande het innerlijke werk niets weet voort te brengen, waarop men enige verwachting zou kunnen bouwen. Ook onder „de godsdienstigen” is schijn. Alleen des Heeren werk zal de eeuwigheid verduren naar Zijn Woord.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juni 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Uit de Praktijk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juni 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's