Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een dogmatisch geschil?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een dogmatisch geschil?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Eerst dé Gereformeerde Kerken hebben radicaal gebroken met de voorstelling van een plaatselijke nederdaling van Christus naar de hel, hetzij dan gelijk Rome wil om de aartsvaders daaruit te verlossen, hetzij gelijk Luther leerde om Satan te overwinnen.

Wel zrjn er enkele Gereformeerde theologen geweest, die nog aarzelden, omdat ze niet gaarne afweken van wat zij den unanimis consensus patrum, het eenparig getuigenis der vaderen noemden, maar ze vormen een uitzondering en men kan zich op hun getuigenis niet beroepen om daaruit af te leiden, dat dit gevoelen in onze Gereformeerde Kerken zeker burgerrecht zou bezitten. Zanchius, op wien men zich gewoonlijk beroept, laat zich met groote voorzichtigheid uit; in zijn uitlegging van het Apostolisch Symbool deelt hij objectief de verschillende verklaringen van dit geloofsartikel mee en laat ten slotte de keuze aan zijn lezers over, zonder zelf een beslissing te nemen: ed iudicet pius et Christianus animus, quae harum expositio magis quadret, maar het vroom en christelijk gemoed moge oordeelen, welke van deze uitleggingen meer met de Schrift overeenkomt (Zanchius Opera III p. 748); in zijn uitlegging op den Ephezerbrief IV : 9 en 10 schijnt hij echter meer te neigen naar het Luthersche gevoelen. Alleen Aretius, de bekende theoloog uit Bern, gaat verder en verklaart, dat Christus na zijn sterven een oogenblik in de hel is geweest, opdat hij de verdoemden en duivelen zou beschaamd maken en aan de uitverkorenen de zekerheid zou schenken, dat Satan op hun lichamen geen wettig recht zal hebben, daar de Heere hen in het leven terug zal roepen. Christus zou echter dienzelfden dag nog in glorie naar het paradijs zijn weergekeerd met den moordenaar aan het kruis. Hij geeft dit vermoeden echter met groote voorzichtigheid en bescheidenheid, en voegt er aan toe: dit is op dit oogenblik mij" gevoelen over deze zaak; ik wil echter dit gevoelen alleen als waarschijnlijk voorstellen, daar we hier geen afdoend bewijs kunnen voeren, en ik denk er niet aan degenen, die anders denken, te beschuldigen". Zanchius en Aretius staan echter vrijwel alleen ; zoo ' goed als alle Gereformeerde theologen hebben dit gevoelen beslist verworpen en wat alles afdoet, niet één Gere.

formeerde Kerk heeft het in haar belrjdenis opgenomen.

Wel heeft men voor het tegendeel zich soms beroepen op de zoogenaamde Repetitio Anhaltina en op het Colloquium Lipsiense, welke beide door Dr. H. A. Niemeyer in zijn Collectio Confessionum in Ecclesia Reformatis publicatarum.Lipsiae MDCCCXL zijn opgenomen onder de Gereformeerde symbolen. Metterdaad wordt in deze Symbolen geleerd, dat Christus werkelijk naar de hel is nedergedaald om de geloovigen uit de tyrannie van Satan te verlossen (pag, (, 1'j en 659) en wordt hier dus het bekende Luthersche gevoelen overgenomen. Maar volkomen terecht heeft Prof. Dr, E. F. Karl Muller, de beste kenner onzer Gereformeerde belijdenisschriften, deze beide Symbolen uit zijn uitgave van de Gereformeerde Confessies in 1903 verschenen, weggelaten, omdat ze daar feitelijk niet in boeren. „De repetitio Anhaltina, zegt Prof. Muller in zijn Symbolik 1896 p. 443 noot 26, is geen belijdenisschrift, allerminst een Gereformeerd, maar een privaatgeschrift van Wolfgang Amling, die geheel onder Melanchthons invloed stond." En hetzelfde kan gezegd worden van het Colloquium Lipsiense, dat evenmin een Gereformeerd belijdenisschrift is, maar een compromis tusschen enkele Gereformeerde en Luthersche theologen, om tot een vereeniging van beide kerken te komen (p. 536).

De eenige Gereformeerde Kerk die op dit punt, althans oorspronkelijk, eenandere positie innam, was de Engelsche Kerk. In haar geloofsbelijdenis van 1552 stond in Art. III: „Evenals we moeten gelooven, dat Christus voor ons gestorven en begraven is, zoo moeten we ook gelooven, dat hij ter helle is nedergedaald. Want zijn lichaam' rustte tot de wederopstanding in het graf, maar zijn geest, hem verlatende, was met de geesten, die in de gevangenis of hel waren en heeft hun gepredikt, zooals de tekst van Petrus getuigt." Nauwelijks was deze belijdenis echter gepubliceerd, of in de Engelsche Kerk ontstond tegen het tweede gedeelte van dit artikel zoo ernstig bezwaar, dat reeds in 1563 de nadere verklaring van Christus' hellevaart geschrapt werd en alleen het eerste gedeelte, dat het feit van Christus' sterven, begraven en nederdalen ter helle vermeldde, bewaard bleef.

Gerust kan men daarom zeggen, dat de Gereformeerde Kerken eenparig zoowel de Roomsche als de Luthersche opvattingvan dit geloofsartikel verworpen hebben. Ze geloofden evenmin dat Christus met zijn ziel naar den limbus patrum was gegaan om de aartsvaders te verlossen, als dat Christus naar lichaam en ziel was neer gedaald in de eigenlijke hel om Satan te overwinnen. En ze deden dit, omdat niet de onzuivere traditie van Rome, zelfs niet het eenparig gevoelen der Kerkvaders, maar alleen Gods Woord hier* te beslissen had.

Indien metterdaad zoo machtig heüsfeit had plaats gegrepen, dat Christus na zijn sterven naar de hel was neergedaa! 1 en daar hetzij de geloovigen des Ouden Verbonds verlost had, of Satans macht had verbroken, dan zou in de Apostolische prediking daarop telkens moeten gewezen zijn. Naast Christus' sterven en opstanding zou die nederdaling ter helle dan een der hoofdstukken des geloofs geweest zijn, waarop de Apostelen voortdurend de aandacht hadden gevestigd. In hun prediking en brieven, waaruit de inhoud der Apostolische prediking ons blijkt, zou voortdurend van dezen triomf van Christus sprake moeten zijn. En waar noch in de prediking der Apostelen, noch in hun brieven, over dit feit ooit wordt gesproken, het nergens als een fundamenteel geloofsartikel ons wordt voorgesteld, daar blijkt reeds uit dit stilzwijgen der Schrift, dat deze nederdaling ter helle een fictie is. Op grond van de Schrift hebben de Gereformeerde Kerken daarom de Roomsche en Luthersche opvatting van een plaatselijke hellevaart van Christus verworpen.

Daarbij leidde onze Gereformeerde Kerken in de tweede plaats het historisch juiste besef, dat het artikel van de nederdaling niet met den staat der verheerlijking, maar met den staat der vernedering in verband moet staan. Reeds de rythmische cadans: ntvangen en geboren, geleden, gekruisigd en gestorven, begraven en nedergedaald ter helle, wijst er op, dat nedergedaald ter helle bij het voorafgaande] hoort en niet de eerste trap der verheerlijking kaa zijn. Ook het feit, dat in de vroegere redacties van de Apostolische Geloofsbelijdenis, nedergedaald ter helle en begraven met elkaar afwisselen, wijst er op, dat tusschen beide een nauw verband bestaat en verbiedt om de nederdaling ter helle, gelijk Rome in baar Catechismus doet, bij de opstanding uit de dooden te voegen. Terwijl eindelijk de uitdrukking zelf: edergedaald naar de diepte, zooals de Grieksche tekst heeft, in aansluiting aan Ef. 4:10, juist in tegenstelling staat met het „opgevaren naar de hemelen" en niet op de glorificatie, maar op de humiliatie van Christus slaat.

Maar hoezeer de Gereformeerde Kerken hierin eenparig dachten, dat ze de nederdaling ter helle van Christus, rekenden tot den staat van Christus' vernedering, toch was er van meet af verschil over de vraag, hoe dit geloofsartikel in Schriftuurlijken zin moet verklaard worden. Twee hoofdrich-'tagen kan men daarbij onderscheiden, die zich vastknoopen aan de namen van Zwingli en van Calvijn; elk hunner is de vader geweest van een eigen opvatting, die met geringe wijzigingen door heel de geschiedenis der Gereformeerde Kerk heenloopt en ia de verschillende symbolen der Gereformeerde Kerk tot uiting is gekomen. Het bestaansrecht van beide richtingen is in de Gereformeerde Kerk dan ook steeds erkend, en onze uitnemendste theologen hebben steeds uitgesproken, dat hier geen absolute keuze viel te doen, maar beide opvattingen geoorloofd waren, omdat beide in de Schrift steun vonden. Al mocht men voor zichzelf hetz^ aan het gevoelen van Zwingli of aan dat van Calvijn de voorkeur geven, toch mag men daarom het andere gevoelen niet als kettersch verwerpen. Want beide opvattingen zijn op zichzelf volkomen juist en Schriftmatig; ze drukken beide een geloofswaarheid uit, die ieder Gereformeerd Christen op grond van Gods Woord belijdt; en de vraag, wat onder de nederdaling ter helle verstaan moet worden, kan in beiderlei zin werden beantwoord.

Het gevoelen van Zwingli is het duidelijkst uitgesproken in zijn Expositio Fidei Christianae, waar hij zegt: „deApostolische vaderen hebben aan het Symbool toegevoegd: nedergedaald ter helle. Ze hebben deze uitdrukking bij wijze van paraphrase gebruikt, om daarmede aan te duiden, dat Christus werkelijk gestorven was." Het woord hel verstaat Zwingli dus in den zin van het doodenrijk, den staat der afgestorven zielen, waarom hij er aan toevoegt, dat gerekend te worden bij de bewoners der onderwereld (de inferi) niet anders zeggen wil dan uit het menschelijke leven gescheiden te zijn. In den Catechismus van Leo Judae, die te Zurich in gebruik was, is dit gevoelen aldus uitgedrukt: „Waarom is hij ter helle gevaren.? Dit is een teeken dat hij waarlijk gestorven is. Ook is de kracht van zijn lijden ten nutte gekomen niet alleen aan degenen, die op aarde leven, maar ook degenen, die van Adam en Noach's tijden af geleefd hebben. Want de dood van Christus is een verlossing voor al degenen, die van den aanvang der wereld af op zijn heil gewacht en in Abraham's schoot gerust hebben, I Petrus 3, Act. 2 Ps. 16." Bij tal van Gereformeerde theologen is dit gevoelen overgenomen, zooals bij Oievianus in Heidelberg, ten onzent door Vossius, Schultens, Vriemoet, en vooral bij de Engelsche puriteinen zooals Perkins, Amesius e. a. De Westmiastersche Catechismus, die een der beste Gereformeerde symbolen is, verklaart het artikel van de nederdaling ter helle dan ook in dezen zin. Vraag 50 luidt: „waarin bestaat de vernedering van Christus na zijn dood.? " en het antwoord: „de vernedering van Christus na zijn dood bestond daarin, dat hij begraven is geweest en in den staat der dooden en onder de macht des doods is gebleven tot den derden dag, wat aldus met deze woorden wordt uitgedrukt en beteekent, dat Hij is nedergedaald ter helle."

Calvijn heeft zijn gevoelen zeer breed uiteengezet in de Institutie der Christelijke religie; reeds in de eerste uitgave der Institutie van 1536 komt deze verklaring voor (cap, II ed. Baum Cunitz en Reuss Opera Calvini Tip, 69, 70) en Calvijn heeft haar later wel uitgebreid en nader verdedigd, maar in de zaak zelve heeft hij geen de minste Verandering gebracht, zooals men zien kan uit de laatste uitgave der Institutie, die ondsr Calvijn's leiding het Ucht zag en die als standaardeditïe geldt, die van 1559 lib II cap XVI § 8—12 (Opera Calvini x. ^ P-375—397) Calvijn bestrijdt hier eerst het gevoelen van Zwingü e. a., dat nedergedaald ter helle hetzelfde zou beteekenen als begraven. Hij stemt wel toe, dat de uitdrukking in dien zin in de Schrift voorkomt, maar merkt terecht op, dat het toch niet aangaat waar gestorven en begraven voorafgaan, de woorden nedergedaald ter helle in dienzelfden zin te verstaan. Voor-* eerst is de Apostolische Geloofsbelijdenis zoo kort, geeft met zoo weinige woorden de hoofdzaken des geloofs weer, dat het niet wei doenlijk is, juist bij dit artikel een dergelijke onnoodige breedsprakigheid aan te nemen. En ten tweede kan de uitdrukking nedergedaald ter helle niet als een nadere verklaring van gestorven en begraven gelden, want dan zouden woorden, die ieder terstond begrijpt en verstaat, verklaard worden door w^jorden, die op zichzelf zeer duister zijn.

Even beslist keert Calvijn zich dan tegen de Roomsche opvatting, dat Christus naar de hel zou gegaan zijn om de aartsvaders te verlossen. Heel dat verblijf van de aartsvaders in de hel noemt Calvijn een kinderachtige fabel, waarvoor de Schrift geen den minsten grond geeft. Wel stemt hij toe, evenals Zwingü dit gedaan had, dat Christus na zijn dood in den schoot van Abraham bij ds aartsvaders geweest is en dat zij toen met blijdschap zija vervuld, omdat zij „zijnen dag hebben gezien", maar van een doodenrijk, waarin geloovigen en ongeloovigen saam zouden vertoefd hebben, wil Calvijn niets weten.

Ten slotte geeft hij dan in § 10 zija eigen gevoelen, wat hierop neerkomt, dat het nederdalen ter helle ziet op de helsche smarten en benauwdheden, die Christus inzonderheid aan het kruis heeft gedragen. Het is niet voldoende, merkt Calvijn terecht op, dat Christus voor ons den.tijdelijken dood gedragen heefr; hij moest ook, om als borg aan het gericht Gods te voldoen, voor ons de helsche straf dragen. In den smartkreet aan het kruis: ijn God, Mijn God, waarom hebt gij mij verlaten.? ligt dat lijden het diepst uitgedrukt. Christus' sterven i.-? niet maar het sterven van een gewoon mensch geweest, een betalen van den tol der natuur. Hij stierf, eea vervloeking voor ons geworden zijnde. Hij heeft aan het kruis met da. macht van Satan, met de benauwdheid vaa den eeuwigen dood moeten worstelen, hij heeft het branden van Gods toorn tegen de zonde in zijn ziel gevo.'ïld, en geklaagd, dat God hem verlaten had. Dat ontzettende geestelijks lijden van Christus' ziel, waarvan de Apostel spreekt in Hebr. 5 : 7, is de straf, die ons den vrede heeft aangebracht Jes. 53 : 3 en waardoor wij van de helsche smarten verlost zijn. En dat lijden der helsche smarten ziet Calvijn uitgedrukt in het „nedergedaald ter helle". De tegenwerping, dat door deze verklaring ds volgorde van het symbool wordt omgekeerd, omdat het neder­ gedaald ter helle dan aan het begraven had moeten voorafgaan, beantwoordt Calvijn aldus, dat in ons Apostolisch Symbool eerst verhaald wordt, wat Christus geleden had voor de oogen der menschen: ekruisigd, gestorven, begraven, maar dat daarna volgt het onzichtbare en onbegrijpelijke gericht, ­ dat hij voor God heeft gedragen, opdat wij zouden weten, dat niet alleen Christus' lichaam tot een losprijs voor ons was overgeleverd, maar dat hij nog een veel grooter en uitnemender rantsoen betaald had, omdat hij in zijn ziel de bittere kwellingen van de verdoemden en verlorenen had gedragen.

Dit eigenaardige gevoelen van Calvijn is ook door hem overgenomen in den Catechismus van Gesève, die daarna in alle Fransche Kerken als leerboek is ingevoerd. Op de vraag: „wat beteekent hetgeen daarna volgt over de nederdaling ter helle", luidt het antwoord: „dat Christus niet slechts den gewonen dood heeft geleden, die bestaat in de scheiding van ziel en lichaam, maar ook de smarten des doods gelijk Petrus het noemt. Want daaronder versta ik de verschrikkelijke benauwdheden, waarin zijn ziel is gebonden geweest." En in dienzelfden zin wordt dit artikel ook verklaard door onzen Heidelbergschen Catechismus, die in vraag 44 dit artikel aldus verklaart:

Opdat ik in mijne hoogste aanvechtingen verzekerd zij en mij ganschelijk vertrooste, dat mijn Heere Jezus Christus door zijne onuit sprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helsche kwelling, in welke Hij in zijn gansche lijden (maar inzonderheid aan het kmis) gezonken was, mij van de helsche benauwdheid en pijn verlost heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Een dogmatisch geschil?

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's