Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT IS DE JUISTE VISIE OP HET VERBOND?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT IS DE JUISTE VISIE OP HET VERBOND?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vragen van vroeger en van vandaag

Er verscheen in 1946 van de hand van dr. E. Smilde, gereformeerd predikant te Edam, een boek met de titel: “Een eeuw van strijd over verbond en doop”. Het stond in verband met het conflict in de Gereformeerde Kerken in Nederland, dat in 1944 op de Vrijmaking uitliep. Er was in die tijd veel te doen over de leer van het genadeverbond. Het ging daarbij vooral over de verhouding van verkiezing en verbond, de aard en het adres van de verbondsbelofte, de beschouwing van de gemeente en de betekenis van de sacramenten.

Wij leven snel en zowel in de wereld als in de kerk verandert er veel. Jaren geleden verklaarde de voorzitter van een deputaatschap van de Gereformeerde Kerken (synodaal) bij een ontmoeting met deputaten van onze kerken, dat er anders getheologiseerd wordt dan vroeger. Verbond en doop zijn te weinig realiteiten in onze kerken.

Is dat bij u beter? Er is een dogmatisch indifferentisme. In het verschil tussen deze Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerken zou daarom iets onwerkelijks zitten. “De discussie over deze dingen gaat voor een groot deel langs de leden van onze beide kerken heen” (Acta van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, 1965/1966, blz. 154).

Wie dat constateert, moet het tegelijk betreuren. Wij kunnen niet bij de verschilpunten uit het verleden blijven staan, maar wij hebben ons wel te realiseren, dat hierbij in geding is, wat God in zijn Woord zegt over zijn verbond met ons en onze kinderen en wat in de kerken op grond daarvan geloofd en beleden moet worden.

Bovendien dienen wij te beseffen, dat een verbondsopvatting altijd consequenties heeft voor de prediking, de catechese en het pastoraat. Wie de gehele gemeente als verbondsgemeente ziet, zal haar anders benaderen dan wie meent, dat de Here zijn verbondsbelofte slechts aan een deel of klein (uitverkoren) deel van de gemeente heeft geschonken. Als een predikant denkt, dat de kinderen van de gemeente krachtens de verbondsbelofte voor wedergeboren te houden zijn, zal dat ook een stempel zetten op het catechetisch onderwijs dat hij geeft.

Allerlei verschillen binnen de gereformeerde gezindte zijn te herleiden tot verschillende visies op het verbond, al wordt het verbond er niet altijd uitdrukkelijk bij genoemd. Bij de pogingen om tot meer eenheid te komen onder hen die de gereformeerde belijdenis onderschrijven, kan men niet aan de oorzaken van de kerkelijke verdeeldheid voorbijgaan. Wie zich daarin verdiept, krijgt direct of indirect te maken met theologische en praktische vragen die op het verbond betrekking hebben.

Wat vroeger wel overschatting en onderschatting van het verbond genoemd werd, bestaat ook nu nog. Het is van belang goed te zien, wat Gods verbond voor ons betekent.

De verbondsleer in onze kerken

Jaren geleden schreef een predikant van onze kerken een brochure over de verbondsleer der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Dat was ds. W. Heerma (1945). De vraag kon gesteld worden en is ook wel gesteld, of met die titel niet te veel gezegd werd. Hoe en wanneer hebben onze kerken haar verbondsleer geformuleerd? De schrijver had in zoverre gelijk, dat hij verwijzen kon naar een belangrijk rapport, dat in de Acta van de synode van Hilversum (1937) opgenomen is. Het is ook afzonderlijk uitgegeven als Rapport. Breeder omschrijving van de gronden, waarop het antwoord van de Christelijke Gereformeerde Kerk, Syn. 1934 aan de Gereformeerde Kerken rust.

Men moet dit rapport volgens de synode in het licht zien van de aanleiding tot de opstelling ervan. Het bevat geen officiële uitspraken van onze kerken over het verbond, de doop of andere verschilpunten. Maar doordat de synode het aanvaard heeft (art. 54 van de Acta), heeft het kerkelijk gezien meer betekenis voor ons dan wat de opstellers - ds. L.H. van der Meiden (voorzitter), ds. W. Kremer (scriba), prof. J.J. van der Schuit (adviseur), ds. J. Jongeleen of een van de anderen - persoonlijk over het verbond gezegd of geschreven hebben.

Enigszins generaliserend wordt in het stuk opgemerkt, dat in de Gereformeerde Kerken alom een bepaald systeem geleerd wordt. Dit Kuyperiaanse systeem houdt in, dat het genadeverbond alleen de uitverkorenen raakt en dat de doop - ook de kinderdoop - de wedergeboorte veronderstelt.

De leer van de Gereformeerde Kerken heet een ideële verbondsleer, die in strijd is met de Heilige Schrift en de gereformeerde belijdenis.

Het verbond der genade is geen verbond met de uitverkorenen. Het is gesloten met mensen die zonder God in de wereld waren en die door dit verbond genadig worden aangenomen tot een volk van God. Het genadeverbond is de heilsbelofte in de vorm van een verbond. Het is in de tijd opgericht met Abraham, Isaak en Jakob.

Niet alle verbondskinderen zijn echter op dezelfde wijze in het verbond. Daarmee wordt bedoeld, dat men ertoe kan behoren door geboorte of ook door wedergeboorte. Het is nodig, dat de Here ons door de krachtdadige en vernieuwende werking van zijn Geest het verbond doet inwilligen. Zo wordt in de weg van het genadeverbond de verkiezing gerealiseerd. Maar het is mogelijk, dat de bondeling moedwillig breekt met het verbond en met de God van het verbond. Dan ontvangt hij geen deel onder de erfgenamen der genade. Verbondsbrekers zullen door de wraak van het verbond getroffen worden.

Er is onderscheid tussen de belofte aan de mens en de wedergeboorte in de mens. Als de Here ons zijn verbondsbelofte geeft, die het karakter van een toezegging van de verlossing in Christus draagt en die door de sacramenten verzegeld wordt, moet dat ertoe leiden, dat wij er gelovig werkzaam mee worden. Dat gebeurt echter niet altijd. De belofte van het verbond vraagt dus geloof en de eis van het verbond vraagt gehoorzaamheid.

Met dit aspect van de verbondsleer volstond men in 1937 niet. Een van de kenmerken van de korte uiteenzetting is dat met nadruk gesproken wordt over de noodzakelijkheid van de inwilliging van het verbond “door krachtdadige en vernieuwende werking des Heiligen Geestes”.

Meer dan eens wordt in het rapport van 1937 een beroep gedaan op Calvijn en de gereformeerde belijdenis. Beslissend is wat de Schrift zegt. Krachtens het verbond en niet op grond van wedergeboorte of veronderstelde wedergeboorte wordt Israël Gods Volk genoemd (Jer. 2:13). Bij Genesis 17:7 wordt Calvijn geciteerd, die in zijn commentaar zegt, dat niets zekerder is, dan dat God zijn verbond sluit met Abrahams kinderen, die van nature uit hem zouden voortkomen. Er worden ook andere teksten uit het Oude Testament aangehaald. Evenals het Oude leert het Nieuwe Testament, dat iemand in het verbond kan zijn en zich eraan kan onttrekken (Joh. 15:6, Rom. 11:17,18, 21 en 22, Hebr. 10:29, 2 Petr. 2:1 - ook Hebr. 4 en 1 Kor. 10).

Misschien had in het rapport enige aandacht gegeven kunnen worden aan woorden uit de Schrift waarop door hen die deze visie op het verbond niet delen, gewezen wordt. We denken aan Genesis 17:21, Jeremia 31:31-34 (en Hebreeën 8:8-12), Romeinen 5:12-21 en Galaten 3:16. Is dat een lijn in de Schriften waaraan zij zich kunnen vasthouden die menen te moeten uitgaan van een verbond met de uitverkorenen en niet van een verbond met de gelovigen en hun kinderen, of schijnt dat maar zo?

Vanwege de leergeschillen in de Gereformeerde Kerken in Nederland is er ook na 1937 veel nagedacht over het verbond, de doop en de wedergeboorte. Uit verschillende publikaties van christelijke gereformeerde zijde blijkt, dat dit ons aanging en dat het tot verdere bezinning leidde.

Het rapport van 1937 behoeft daarom echter niet herzien te worden. Er komen wel enkele uitdrukkingen in voor die op zichzelf genomen aanleiding konden geven tot misverstand. Is het goed om te zeggen, dat het verbond een uitwendinge en een inwendige zijde heeft? Uit de context is overigens op te maken, dat dit niet bedoeld is als een onderscheiding of scheiding tussen een uitwendig en een inwendig verbond, zoals we die kennen uit geschriften van een aantal oudere theologen. Aanvullingen zouden hier en daar ook niet overbodig zijn.

Maar ook na meer dan een halve eeuw zijn we er in onze kerken, als ik mij niet vergis, algemeen van overtuigd, dat deze visie op het genadeverbond schriftuurlijk is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1993

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

WAT IS DE JUISTE VISIE OP HET VERBOND?

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1993

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's