Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

En legde dat in zijn nieuwe graf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En legde dat in zijn nieuwe graf

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Jozef, het lichaam nemende, wond hetzelve in een zuiver fijn lijnwaad; en legde dat in zijn nieuw graf, hetwelk hij in een steenrots uitgehouwen had; en een grote steen tegen de deur des grafs gewenteld hebbende, ging hij weg." (Matth. 27 : 60).

Hoe zag dit graf er uit?

In de omgeving van Jeruzalem bestaat de bodem van het heuvelland overal uit kalkgesteente. De bovenlaag hiervan bestaat uit versteende kalk, die bijna overal de harde rotsgrond vormt. Daaronder ligt een bepaalde mooie soort van witte kalksteen (malakey genoemd). Deze steen is betrekkelijk zacht en daardoor gemakkelijk uit te graven, maar zodra hij is blootgesteld aan de lucht, wordt hij gaandeweg harder. Op plaatsen, waar deze malakey tot dicht aan de oppervlakte reikt, worden de grafkamers uitgehouwen.

Zon grafkamer had volgens de Joodse mededelingen een hoogte van 4 ellen, een breedte van 4—6 ellen en een lengte van 6—8 ellen. Vóór de grafkamer was een voorhal, even breed als het graf; naar die voorhal daalde men langs de treden van een trap af. Als men van de voorhal in de grafkamer wilde komen, bijvoorbeeld bij de begrafenis, moest men door een betrekkelijk kleine ingang; men moest dus bukken. Deze ingang kon afgesloten zijn door „de deur des grafs." Dat kon een grote ronde steen zijn, die in een gleuf van de bodem paste en daarin opzij gerold kon worden. Verschillende soorten graven.

In de holte van de grafkamer hadden de Joden oudtijds verschillende soorten graven.

1. Schuifgraven.

In de wanden van de grafkamer werden dan gangen gemaakt, die loodrecht op de wand stonden. Men schoof er de lijken in, zodat de voeten naar voren lagen. Zulke tunnelvormige openingen in de rotswand begon men dan uit te houwen in de wand op de vloer van de rotskamer. Een graf had dan een diepte van 1.80 tot 2.35 m, een breedte van 52 tot 72 cm en een hoogte van 65 tot 86 cm. Omdat de opening maar klein»was, kon men er gemakkelijk een steen voor plaatsen. Het was niet gemakkelijk om een lijk, zonder een kist er omheen, in zulk een rotstunnel te duwen. Toch werd dit soort graven het meest gebruikt.

2. Troggraven.

Dan maakte men een nis in de rotswand en daaronder een horizontale schacht, ongeveer ter grootte van een lijk. Zo'n troggraf had dan de vorm van een steenkist.

3. Bankbooggraven.

Daarbij was in de rotswand een boogvormige mis uitgehouwen; aan de onderzijde van die halfcirkelvormige opening was een bank, aan het ene einde iets oplopende; dit hogere deel was bedoeld als hoofdkussen voor de dode. Maar een lijk ligt op zulk een bankgraf open en bloot; daar is het minder beschut clan in een troggraf.

4. Trogbooggraven.

Dit was een troggraf, maar men maakte daarboven in de rotswand een halfcirkelvormige nis (als bij het bankbooggraf). Met een vreemde naam heet zo'n graf een arcosolium. Dit was de meest sierlijke vorm en in de eerste eeuw onzer jaartelling algemeen gebruikelijk door de aanzienlijken.

Deze bijzonderheden wetende, kunnen wij ons een voorstelling vormen van het graf, waarin Christus gelegd werd. We moeten dan letten op de kleine bijzonderheden, in de Evangeliën vermeld.

Volgens Marcus was er een zitplaats: zij zagen een jongeling, „zittende ter rechterzijde" en Johannes vertelt, dat er twee engelen zaten, „en aan het hoofd en een aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had." Hieruit volgt, dat het niet een schuifgraf geweest kan zijn, want daarin was geen plaats om te zitten.

Als Petrus en Johannes bij het graf aankomen, lezen we, dat Petrus zich bukte en zag toen de linnen doeken. Van Maria Magdalena vertelt Johannes ons: „Als zij dan weende, bukte zij in het graf."

Onderstel, dat het een bankgraf was, dan was één blik erin voldoende, om iemand ervan te overtuigen, dat het graf na de opstanding leeg was. Maar van de discipelen, die naar binnen kijken, wordt niet gezegd, dat ze het graf leeg zien, maar dat zij de doeken aanschouwden. Daarom moet het een troggraf geweest zijn.

Nu zijn er in de nabijheid van Jeruzalem de z.g. graven der koningen van de rijke koninklijke familie .van Adiabene; deze graven zijn uit de eerste eeuw. Welnu, men mag aannemen, dat deze graven een beeld geven van de grafsteden van de rijke families uit die tijd. En het is wel zeer waarschijnlijk, dat de rijke Jozef van Arimathea, die een raadsheer was, zijn graf naar het beste van die tijd gemaakt heeft.

Uit het bovenstaande mag men afleiden, dat het graf van Christus een trogbooggraf, of arcosolium geweest is. „Hij is bij de rijken in Zijn dood geweest, " zegt Jesaja.

De plaats van het graf wordt ons thans gewezen in de kerk van het Heilige Graf, die erboven gebouwd is. Van de rotswand is echter niets meer te zien, bedekt als die is door een zware, marmeren plaat. Daarbij lezen we het opschrift: „Hij is hier niet, ziet de plaats, waar de Heere gelegen heeft."

W. van Dijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1958

Daniel | 8 Pagina's

En legde dat in zijn nieuwe graf

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1958

Daniel | 8 Pagina's