Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE JEUGDOUDERLING II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE JEUGDOUDERLING II

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zijn taak

De historie van de jeugdouderling in de Geref. Kerken leerde ons dat er verschil van mening is geweest over de taak van deze bijzondere ambtsdrager: moet hij contacten leggen met de jeugd individueel of met het jeugdwerk of soms met beiden?

Een jeugdouderling, die er slechts is om het jeugdwerk te propageren onder de jonge leden van de gemeente en die zich intensief bezighoudt met allerlei organisatorische vragen, zal de pastorale kant van zijn ambt niet goed tot zijn recht kunnen laten komen. Hij moet een geheid verenigingsman zijn; deze kant van zijn werk zal hem in contact brengen met de jonge leden van de gemeente, maar dat contact vloeit uit zijn jeugdwerkbemoeienissen voort, is min of meer „toevallig” en vloeit niet direct uit zijn taak voort. Hij is immers speciaal aangesteld om het contact tussen de kerkeraad en het jeugdwerk te onderhouden en te bevorderen om op deze wijze het jeugdwerk ingang te doen vinden bij de jeugd van de gemeente. Ik zou willen pleiten voor een andere volgorde.

Zijn eerste taak, direct voortvloeiend uit zijn ouderlingen-ambt, is het pastorale werk onder de jeugd. Hoe belangrijk het jeugdwerk is — en het is buitengewoon belangrijk voor de persoonlijke vorming, de integratie in de gemeenschap van de gemeente en de opbouw van die gemeente — het pastorale contact is m.i. nog belangrijker. Uit dat pastorale contact moet het contact met het jeugdwerk vanzelf volgen. Dat zal in de meeste gevallen de gang van zaken zijn. Het is ondenkbaar dat een jeugdouderling niet van ganser harte het verenigingswerk zou bevorderen of daar neutraal tegenover zou staan. Bij de keuze van jeugdouderling zal men zich op dit facet wel terdege moeten bezinnen. Geen jeugdouderling die anti-verenigingsman is.

Misschien moet de mislukking van het instituut van jeugdouderling voor de tweede wereldoorlog in de Geref. Kerken toegeschreven worden aan het feit dat zijn taak meer bestond in het organisatorische dan in het pastorale contact. Nu de omstandigheden gewijzigd zijn, het pastoraat een actuele zaak is, de afstand tussen jeugd en ambtsdragers zoveel kleiner is geworden, heeft de jeugdouderling grote kansen als het accent komt te liggen op het pastorale contact.

De jeugdouderling moet dus ambtelijke zorg besteden aan de jeugd van de gemeente. Hij is duidelijk van het gewone huisbezoek vrijgesteld, al kan het geen kwaad dat hij in geval van nood invalt in het gewone wijkwerk, daarmee onderstrepend dat er geen principi꤬ verschil tussen een jeugdouderling en een gewone ouderling is; alleen een practische taakverdeling.

Hierbij doet zich direct de vraag voor: moet hij zijn ambtelijke taak verrichten onder al de jongeren van de gemeente of moet hij zich bepalen tot de moeilijke gevallen of is er nog een andere maatstaf?

Prof. Van Riessen heeft gepleit voor het zich bepalen tot de moeilijke gevallen. 18) Het is de vraag of dit juist is. Jongeren, die contact hebben met of overgedragen worden aan de jeugdouderling, zijn dus direct getekend. Stelt men het zo, dan gaat men er in feite van uit dat er jeugdouderlingen moeten zijn omdat er onder de jeugd van vandaag zoveel moeilijke gevallen zitten. Dit lijkt me niet juist.

Ds K.A. Schippers van de Nederlands Gereformeerde Jeugdraad wil het uitgangspunt voor de taak van de jeugdouderling vinden in de eigen situatie van de jeugd. Die eigen situatie wordt het meest getypeerd door het niet meer in het gezin verkeren. Dit betekent dat de pastorale zorg van de jeugdouderling zich richt op al de jonge leden van de gemeente, voorzover zij niet meer in gezinsverband kunnen worden aangesproken.19)

Daaronder vallen de alleenstaande en alleenwonende jongeren (verpleegsters, militairen, studenten — voor zover deze groepen geen andere pastorale zorg krijgen), maar ook die jongeren, die niet bij het gezinshuisbezoek aanwezig kunnen of willen zijn en die door de wijkouderlingen verwezen moeten worden naar de jeugdouderling, die de namen van de betrokkenen van de wijkouderling moet doorkrijgen.

Overigens moet iedere jongere, die dat wenst bij de jeugdouderling terecht kunnen voor bepaalde vragen en/of moeilijkheden zonder zich aan het gezinshuisbezoek te onttrekken.

Op deze wijze wordt de jeugd niet losgepeld uit het gezin en is de jeugdouderling beslist geen concurrent van de wijkouderlingen.

Het lijkt me belangrijk dat de jeugdouderling de jeugd niet alleen individueel ontmoet maar ook in groepsverband. De genoemde Ds Schippers heeft in een andere publicatie de jeugdouderling getekend „als verbindingsman”.20) Hij moet onder Gods zegen de jeugd tot klaarheid trachten te brengen met betrekking tot hun verhouding met de Here. Vervolgens is het belangrijk dat hij de jeugd ook met elkaar in verbinding brengt. Het is van betekenis dat hij een buitenstaander of een nieuw-ingekomene in contact brengt met andere jongeren van de kerk. Niet minder van belang is de relatie tot de kerk. Hij moet de jeugd integreren in de gemeente. De jeugd moet zich in de gemeente weten opgenomen en de jeugdouderling zal er zich veel aan gelegen moeten laten liggen dat de gemeente de jeugd ook werkelijk accepteert en opneemt in de gemeente, waartoe zij krachtens hun geboorte behoren? Als lidmaten van de gemeente behoorden ze immers gedoopt te wezen? 21)

Na deze verantwoording van de taak van de jeugdouderling komen we tot een min of meer schematische omschrijving van die taak, die overeenkomstig het boven gestelde in tweeꬠuiteenvalt; die in een eventuele instructie voor de jeugdouderling zou kunnen worden opgenomen:

I Jeugdpastoraat

1 De taak van de jeugdouderling bepaalt zich voor alles tot de jonge leden van de gemeente, die niet meer in gezinsverband kunnen worden aangesproken: alleenstaande en alleenwonende jongeren.

Daarnaast zal hij arbeiden onder die jongeren, die om welke redenen ook het gewone huisbezoek niet ontvangen.

Ontrouwe kerk- en/of catechisatiebezoekers vallen, na overleg met predikant en/of wijkouderlingen, onder zijn bearbeiding.

2. In de regel zal hij zijn werk verrichten in persoonlijke gesprekken met de jongeren, die bij voorkeur bij hem thuis worden uitgenodigd.

In sommige gevallen zal hij groepsgesprekken met jongeren houden, die onder dezelfde omstandigheden verkeren.

3. Alle jongeren van de gemeente, al of niet gestimuleerd vanuit de gezinnen en/of door de andere ambtsdragers, mogen zich in verbinding stellen met de jeugdouderling ter bespreking van vragen en moeilijkheden.

4. De jeugdouderling zal minstens een keer per seizoen de catechisaties bezoeken om te weten hoe er gecatechiseerd wordt en om het oordeel van de jeugd over de catechisatie te toetsen. Het verdient aanbeveling dat hij zelf zo mogelijk ook ꨮ keer catechiseert.

5. Het behoort mede tot zijn taak om aanwezig te zijn bij de door de jeugd georganiseerde „weekenden”, al of niet in verenigingsverband en al of niet door de kerkeraad gesubsidieerd om zo als verbindingsman tussen kerkeraad en jeugd te fungeren.

6. Contacten tussen kerkeraad en jeugd als ook tussen jeugd en kerkeraad zullen steeds via de jeugdouderling gelegd worden.

7. Hij zal zijn werk in nauw overleg met predikant en wijkouderlingen verrichten om de gewenste verbindingen zo goed mogelijk te leggen en het jeugdpastoraat te doen fungeren tot opbouw van de gemeente.

II Jeugdwerk

1. De jeugdouderling is de contactman tussen kerkeraad en jeugdwerk. Namens de kerkeraad houdt hij toezicht op het jeugdwerk en licht hij de kerkeraad voor over het jeugdwerk. Hij dient het jeugdwerk van advies en steunt het zoveel als in zijn vermogen is, err op-een wijze die door de plaatseliJke om-standigheden vereist:wordt

2. Hij vertegenwoordigt de kerkeraad in de plaatselijke organen van het jeugdwerk en heeft daarbij een adviserende stem. Hij moet in het jeugdwerk geen besturende of leidende functie innemen. Dat vertroebelt zijn positie.

3. Hij pleegt regelmatig overleg met besturen, leiders en leidsters van verenigingen en clubs, op zijn en/of hun verzoek.

4. Hij bezoekt de verenigingen, maar overloopt deze niet. Hij is geen inspecteur, maar adviseur.

5. Hij houdt zich op de hoogte van de algemene gang van zaken in het jeugdwerk door kennis te nemen van het landelijke jeugdwerk en de uitgaven van de bonden.

6. In overleg met wijkouderlingen en predikant zal de jeugdouderling door bezoeken aan jongeren, die niet onder zijn ambtelijke zorg ressorteren, de,deel-name aan het jeugdwerk trachten te bevorderen. Jongeren, die onder zijn jeugdpastoraat vallen, worden uiteraard door hem opgewekt aan een bestaande of nieuwe vorm van jeugdwerk deel te nemen.

7. De jeugdouderling bevordert het gesprek, dat eenmaal per jaar moet plaats vinden tussen de kerkeraad en een vertegenwoordiging van het jeugdwerk. Hij is ook de verbindingsman tussen jeugdwerk en kerkeraad en legt allerlei suggesties ten behoeve van het jeugdwerk aan de kerkeraad voor.

8. Hij neemt ook het initiatief om de jeugd en het jeugdwerk bij voorkomende gelegenheden in te schakelen bij kerkelijk werk.22)

We gaven in het bovenstaande maar een ruwe schets van de taak van de jeugdouderling. Het is best mogelijk dat op verschillende plaatsen een andere instructie moet worden gegeven, mede afhangend van de plaatselijke omstandigheden. Het jeugd-ouderlingschap is nog maar pas in opkomst in onze kerken. De jeugdouderling moet zijn weg nog vinden en zijn eigen taak in zijn gemeente proberen te zien. We gaven deze schets om te laten zien dat er werk genoeg aan de winkel is en dat een jeugdouderling werkelijk niet de gemakkelijkste taak heeft. Zijn collega’s behoeven hem niet te benijden omdat hij de kantjes er af zou kunnen lopen en niet in het gewone wijkwerk meedraait. Zelfs moet hij bepaalde eigenschappen bezitten, die voor het gewone ambtelijke werk niet zo in het oog springen. Dit brengt ons op:

ZIJN PERSOON

Op de vraag: Kan iedere ouderling ook jeugdouderling zijn? zou ik niet graag een bevestigend antwoord geven. Natuurlijk kan men heel principi꤬ gaan redeneren: wie ouderling kan zijn, kan ook jeugdouderling zijn, ja moet het zelfs zijn. Zoals men ook beweert dat iedere ouderling voor kan gaan in de leesdienst. Ook dit waag ik te betwijfelen. De Koning van de kerk heeft aan de ene ambtsdrager die gave en aan een andere ambtsdrager weer een andere gave gegeven. Het gaat er om dat iedere gave wordt ontdekt en gebruikt wordt op de juiste wijze.

De jeugdouderling zal de jeugd hartelijk moeten liefhebben en, meer nog dan de „gewone” ouderling moeten kunnen luisteren zonder direct te interrumperen en het gesprek te dirigeren. „Dat luisteren komt alleen tot stand, wanneer het echt is, d.w.z. geworteld in mee-leven, in het mee-maken van alles wat het jonge leven beroert. Het is met de jonge mens zijn in spanning, in konflikt, in vertwijfeling, maar ook in vreugde, in sukses, op hoogtepunten.” 23)

De man, die dit kan, heeft een paar goede eigenschappen om jeugdouderling te zijn.

Zo alleen kan hij met de jeugd omgaan. Wanneer hij een autoritaire figuur is en de neiging heeft om zijn mening dwingend op te leggen, dan ontstaat er kortsluiting. Het jeugdouderlingschap vraagt een grote soepelheid van geest en de bereidheid om gelovig en dienend tussen jonge mensen te zijn.

Hij behoeft heus niet gewild populair te zijn. Dat heeft de jeugd gauw genoeg door. Het is ook niet nodig dat hij bekend staat als een bij uitstek progressieve figuur in de gemeente, die als jeugdouderling verschillende dingen in de gemeente zal doordrukken tot vreugde van de jeugd. Dat raakt het wezenlijke van zijn opdracht niet. Uiteraard zal hij ook niet oer-conservatief kunnen zijn, want dan mist hij de gewenste soepelheid van geest.

Belangrijk is ook dat hij op de hoogte is en blijft met wat er in jeugdland te koop is. Het is moeilijk om precies aan te geven waarin dat bestaat. Maar een beetje kennis van de lektuur van de jeugd van nu is wel belangrijk. Dat zal in de stad anders liggen dan op het platteland, in het Westen anders dan in het Noorden. Maar verkijk u overigens niet op deze verschillen. Jeugdland is moeilijk geografisch in te delen.

Iedere jeugdouderling zal zich voortdurend met de vraag moeten willen bezighouden: hoe is de jeugd van deze tijd? Wat beweegt haar? Welke krachten drijven onze jongeren.

Niet minder belangrijk is dat hij zich oriꭴeert ten aanzien van de geloofsvragen, waarmee jongeren vandaag zitten. Een ouderling, die veel met verpleegsters te maken heeft, zal voortdurend gekonfronteerd worden met de vraag: Hoe kan God het toelaten? Wat is de zin van het leven en van de dood?

Hoofdzaak blijft de bereidheid om te willen dienen in elk opzicht. In dit verband is het belangrijk dat de jeugdouderling ook zijn huis voor de jeugd kan openstellen en zo mogelijk gelegenheid heeft daar onder vier ogen met een jongere te spreken.

ZIJN PLAATS

Tenslotte een enkele opmerking over zijn plaats als jeugdouderling in het geheel van het plaatselijke kerkelijke leven.

Allereerst komt de vraag op: moet de jeugd ook inspraak hebben bij de keuze van een jeugdouderling?

De gemeente wordt in de gelegenheid gesteld namen te noemen van broeders, die zij geschikt acht voor het ambt van ouderling. Wanneer men een jeugdouderling gaat benoemen, kunnen de jonge belijdende leden zeker de aandacht vestigen op de figuren, die zij geschikt acht voor dit ambt.

Daarnaast — ik weet dat verschillende kerkeraden hier nauwelijks aan gedacht zullen hebben — zou men met het bestuur van de jeugdvereniging of de jeugd-raad in contact kunnen treden als kerkeraad met de vraag om een adviserende voordracht. Deze voordracht is niet bindend, maar zal met wijs beleid moeten worden besproken en behandeld. In ieder geval zal men, bij afwijking van de voordracht, niet met een candidaat uit de bus moeten komen, die minder jeugd-minded is dan de door de jeugd begeerde candidaten.

De jeugdouderling is volwaardig lid van de kerkeraad. Hij woont alle kerke-raadsvergaderingen bij, is op zijn beurt ook dienstdoend ouderling en „tafel-wacht” bij het Avondmaal.

Het is een goede zaak dat hij een instructie krijgt in de geest als bovengenoemd, eventueel verminderd of aangevuld, al naar de plaatselijke omstandigheden zijn. Uiteraard dient deze instructie in een vergadering van de kerkeraad te worden vastgesteld. Van zijn arbeid dient hij geregeld verslag te doen in de kerkeraadsvergadering opdat zijn medebroeders weten wat hij doet en hoe hij het doet. Dit kan alleen maar stimulerend zijn voor zijn eigen taakvervulling en waarschijnlijk ook voor die van de andere broeders.

Hij zal zijn werk in nauwe samenwerking met de predikant allereerst moeten verrichten. Maar de samenwerking met de wijkouderlingen zal ook goed moeten zijn. Meer dan een van de andere ouderlingen zal hij met zijn collega’s-ouderlingen te maken hebben, omdat zijn „cliꭴen” over de verschillende wijken verspreid zijn. Is deze samenwerking niet goed, doch moet hij op zijn eentje maar wat otteren, dan loopt de jeugdouderling spoedig gevaar de zin van zijn werk niet te zien en zichzelf af te vragen: wat doe ik in de kou? M.a.w. het jeugd-ouderlingschap moet door heel de kerkeraad gedragen worden, ook als het door ꨮ broeder wordt uitgeoefend.

Evenals de andere ouderlingen treedt hij periodiek af. Hopelijk heeft hij gedacht aan een opvolger en kan hij de kerkeraad op candidaten voor jeugdouderling wijzen. Uiteraard zal hij zijn opvolger willen inwerken en alle gewenste gegevens geven.

In het bovenstaande deden we een bescheiden poging de vormen aan te geven waarin het jeugdouderlingschap gestalte kan krijgen.

We hopen zeer dat de jeugdouderling „van de grond” komt door op het jeugd-vlak ambtelijk gaan arbeiden tot heil van de jeugd en tot eer van de God van de jeugd. Dat zal wezen tot bouw van de kerk, die niet bestaat zonder jeugd.

18) Dr. Ir. H. van Riessen? kerk en Jeugdwerk, Kampen 1960, pag. 34.

19) s K.A. Schippers, Schering en Inslag, 14e jrg. pag. 29.

20) id Gaandeweg, jrg. 1, pag. 176 v.v.

21) Doopsformulier, eerste doopvraag.

22) Het schema voor deze instructie ontleende ik van riessen a.w. pag. 34-36.

23) Schippers, Gaandeweg, pag,177

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1967

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

DE JEUGDOUDERLING II

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1967

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's