Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het Woord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het Woord

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En zijt vergenoegd, mei het tegenwoordige; want Ilij heeft gezegd: Ik zal U niet hegeven en Ik zal U niet verlaten."

Lezers, onze tekst bevat een troostrijke bemoediging bij bet begin van een nieuw jaar. De Ileere zegt: „Ik zal U nipt begeven en Ik zal U niet verlaten." Naar recht kon het zo heel anders zijn. Wij hebben immers in ons verbondshoofd Adam allen God verlaten en ons van Hem afgekeerd met een eeuwige afkering. En daar wij nu God verlaten hebben, daar kan God krachtens Zijn onkreukbare rechtvaardigheid tot die mens niets anders zeggen dan: Ik zal U begeven en Ik zal U verlaten. Dat is immers het oordeel, dat naar recht voortvloeit uit onze val.

„Begeven" wil zeggen: loslaten, zich van iemand ontdoen. En „verlaten" houdt in: zich van iemand afwenden, ja zich tegen iemand keren. En dit is nu het oordeel, dat ons allen naar recht toekomt, dat God ons zou loslaten, zich van ons zou ontdoen, ja dat Hij zich van ons afwendt vanwege de walgelijkheid en verdorvenheid van ons bestaan en zich tegen ons keert in Zijn toorn en gramschap over onze overtredingen.

O lezer, lezeres, wat is dat een bang begin voor 1961, als we zonder God, ja met God tegen ons, dit nieuwe jaar in moeten, een jaar met al zijn onzekerheden.

O. zonder God het nieuwe jaar in te moeten: Ik zal U begeven en Ik zal U verlaten. Wordt het U bang om het hart, nu we dit zo neerschrijven? Leef ge t in, in benauwdheid des harten: van God verlaten en dat om eigen schuld? Moet ge dat oordeel, dat voortvloeit uit onze diepe val, eigenen, rechtvaardigen en billijken? Naar recht van God verlaten te moeten worden en toch buiten Hem kunt ge niet!

Als dat zo mag zijn bij U, dan is de klacht van de dichter U niet vreemd, toen hij zong:

, , 'k Bracht d, e nachten door met klagen, 'k Liet niet af mijn hart en oog Op ie heffen naar omhobg."

Dan verstaat ge ook de gestalte van Mozes: „Heere, indien Uw Aangezicht niet medegaat, doe ons van hier niet optrekken."

AI hadden we dan niets te vrezen, clan kunnen en durven we toch buiten de Heere het nieuwe jaar niet in, want het gaat om Hem, om Zijn gunst en gemeenschap, om de verheffing van Zijn vriendelijk Aangezicht over ons. Maar als het nu zó in uw hart leeft bij de aanvang van dit nieuwe jaar, dan mag ik U bemoedigen in de Naam des Heeren. Wajnt tot zulken spreekt de Heere in onze tekst: „Ik zal U niet begeven en Ik zal U niet verlaten."

Maar nu zouden we kunnen zeggen: hoe kan deze troostrijke bemoediging in onze tekst samengaan met Gods rechtvaardigheid en heiligheid?

God moet in Zijn rechtvaardigheid toch over de schuldige zondaar toornen en in Zijn heiligheid zich toch voor eeuwig van Hem afwenden?

Ja lezers, dat is vast waar en dat leert de ontdekte zondaar ook; toevallen en eigenen. Maar nu hoor ik Gods eniggeboren Zoon aan het kruis klagen: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? " En daar werd Hij door God verlaten, opdat schuldige, verloren Adamszonen en - dochters tot God geno-

men zouden worden en nimmermeer van Hem verlaten worden.

Daarin ligt dus de grond van onze tekst, in Christus' borgwerk en nu ontvangt Gods kerk uit Christus' volheid genade voor genade, ook de genade, dat zij door God niet begeven en verlaten zullen worden.

Nu kan de Heere wel Zijn Aangezicht verbergen voor Zijn kinderen, maar verlaten zal Hij hen nooit!

Als het voor hun gevoel zo lijkt en zij klagen: „De Heere heeft mij verlaten, de Heere heeft mij vergeten, '' dan antwoordt Hij: „Zou ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over de zoon van haar schoot? Maar, ofschoon deze vergate (de Heere bedoelt: Mogelijk is het haast niet, maar al was het mogelijk) dan zal Ik U toch niet vergeten. Ik heb U in Mijn beide handpalmen gegraveerd en uw muren zijn steeds voor Mij."

Zo is dus dat oordeel, dat voortvloeit uit onze val, dat oordeel om eeuwig door God verlaten te worden, voor al degenen, die de Zijnen zijn, afgewend, afgewend in Christus, die er nameloos voor leed en stierf.

Lezer, lezeres, rust toch niet, voordat ge in de poort van dit nieuw ingetreden jaar moogt weten te delen in de persoonlijke toepassing van deze rijke bemoediging.

Dan is het waarheid:

„Want deze God is onze God. Hij is ons deel, ons zaligst lot, Door tijd nog eeuwigheid te scheiden, Ter dood toe zal Hij ons geleiden."

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1960

Daniel | 8 Pagina's

Uit het Woord

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1960

Daniel | 8 Pagina's