Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

COLUMN: NIET ÉÉN PERSOONLIJKE VRAAG…

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

COLUMN: NIET ÉÉN PERSOONLIJKE VRAAG…

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een dominee vertrouwde mij een dezer dagen toe dat hij huisbezoek had gehad. De broeder die het bracht, bestond het om het daarvoor uitgetrokken uur met allerlei gezellige items te vullen, behalve met dingen die op huisbezoek aan de orde behoren te komen, ook bij de dominee en zijn gezin. Misschien heeft de bezoekende broeder gedacht dat dominee, als het op geestelijke zaken aankomt, wel selfsupporting zou zijn en dat hij, dag in dag uit met God en goddelijke zaken bezig zijnde, best graag eens over andere dingen van gedachten zou willen wisselen. Het kan ook een kwestie van verlegenheid bij de broeder ouderling zijn geweest. Wat hiervan zij, het bracht mij in herinnering dat in een bezinningskring van ambtsdragers eens de vraag naar voren kwam op welke manier in het gesprek op huisbezoek door de bezoeker(s) een levend geloof kan worden herkend. In alle voorzichtigheid zijn toen de volgende ‘ijkpunten’ genoemd.

Als ambtsdrager gaat men niet op huisbezoek om mensen geestelijk de maat te nemen. Bij het taxeren van wat broeders en zusters en jongeren over hun geloofsleven (willen) vertellen, op eigen gevoel af gaan kan gevaarlijk en zelfs pretentieus zijn. Men kan verkeerde conclusies trekken. Men hoort aan, weegt woorden en toetst gevoelens die worden geuit. Maar wat er werkelijk in het hart van de ander leeft, valt niet helemaal binnen de waarneming van de ambtsdrager. Toch zijn enkele objectieve ‘ijkpunten’ te noemen aan de hand waarvan ambtsdragers indrukken kunnen opdoen voor het antwoord op de vraag in hoeverre mag worden aangenomen dat leden van de gemeente in een levend geloof en in oprechtheid aan de Dienst van de Here God verbonden zijn.

1. Mag men iets van een relatie met de Here God ervaren bij de verkondiging van het Evangelie bij de zondagse samenkomsten van de gemeente? Beleeft men echt vreugde aan de kerkgang, in de zin dat men ervaart dat waar Christus zelf naar zijn belofte aanwezig is, Christus ook werkelijk wordt ontmoet? Mag men zeggen houvast te hebben aan de prediking? Hoort men er de stem van God in doorklinken, zodat het beslag legt?

2. Is er verband tussen wat men zondags hoort en door de week doet of laat? Heeft — anders gevraagd — de alledaagse werkelijkheid

van ons persoonlijk leven aansluiting bij het Evangelie dat ons van Godswege elke zondag wordt voorgehouden, vermanend, troostend en richting wijzend?

3. Is er op door-de-weekse-dagen sprake van zelfwerkzaamheid door middel van meditatief bezig zijn met de bijbel, door het zoeken naar ontmoeting met God in stil gebed, door het eventueel hardop uitzeggen van verwondering en bewondering bij de waarneming van alle goede en mooie dingen die we op onze weg door dit leven kunnen opmerken ?

Zelfwerkzaamheid ook, omdat het in deze tijd van onzekerheid en ondergraving van de fundamenten van ons christelijk geloof, zo nodig is dat we ‘geworteld en gegrond zijn’ in de woorden die God ooit tot onze wijsheid en zaligheid heeft laten opschrijven. Met het woord zelfwerkzaamheid wordt hier meer bedoeld dan de dagelijkse rituelen van bijbellezing en gebed aan tafel.

4. Is er bereidheid tot inzet voor de gemeente van Christus, bijvoorbeeld in het participeren in allerlei vormen van gemeenschapsbeoefening? Is er bij diegenen die daarvoor naar leeftijd en levensomstandigheden in aanmerking komen een zorgvuldige afweging tussen maatschappelijke verplichtingen en dat waartoe men geroepen wordt als men tot de gemeente van Christus wil behoren? Kan de geringe beschikbaarheid voor het vervullen van het bijzondere ambt in de kerken ook een signaal zijn van een lage stand van een geestelijk leven?

5. Draagt men iets bij tot wat men persoonlijk pastoraat zou kunnen noemen? Bedoeld wordt daarmee het toezicht hebben op en het oog hebben voor elkaar, onderlinge tuchtoefening ook, in deze zin dat men rond deze moeilijke dingen meer met dan over elkaar praat.

6. Tenslotte is er wat men de persoonlijke evangelisatie zou kunnen noemen, het getuigenis van een kerklid in de woon- en werkomgeving. Dáárin is misschien wel het belangrijkste ijkpunt gelegen. Wie nooit drang voelt en de veelvuldige gelegenheden nooit te baat neemt om naar buiten toe iets goeds over God en Jezus Christus te zeggen, wie daartoe alleen maar gêne voelt, mag zich afvragen of zijn of haar geloof dieper reikt dan wat men zich vanuit de traditie eigen maakte en daarvan van huis uit meekreeg…

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2001

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

COLUMN: NIET ÉÉN PERSOONLIJKE VRAAG…

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2001

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's